Column Bris Mahabier – Aflevering 5: Mohandas K. Gandhi in Zuid Afrika, een etnische mahátmá?

1. De moord op Gandhi

De 78-jarige Mahatma Gandhi werd in Nieuw Delhi, de hoofdstad van India, op 30 januari 1948 doodgeschoten. Hij was vanaf 1915-1947 de onbetwiste en charismatische hindoeleider van de onafhankelijkheidsbeweging van India. Gandhi, een orthodoxe hindoe, wiens vader tot de lokale elite van de stad Porbander in Gujarat behoorde, had op die dag net zijn reguliere Ishvar-práthná (gebed voor God) beëindigd. Gandhi was een zeer vroom mens. Het is opvallend dat de pacifistische Gandhi grote waarde hechtte aan de Bhagavat Gita, het beste boek van de hindoes, waarin het gebruik van geweld een solide filosofische onderbouwing heeft gekregen. Wat vaststaat, is dat zijn God hem niet geïnformeerd heeft over de op handen zijnde moordaanslag. Dit zou je als buitenstaander zijn God kwalijk kunnen nemen! Was er wel een goddelijke waarschuwing gekomen, dan had Gandhi waarschijnlijk toch zijn lot tegemoet getreden met als verklaring, dat de karma-uitwerking zijn verloop moet hebben. Gandhi kon kennelijk zijn God aanvoelen. Immers, in 1993 schreef hij:’… ik voel dat God mij voor de praktijk van satyagraha (de weg van de waarheid) voorbereidde.’ Nathuram Godse, een brahmaanse journalist uit de deelstaat Maharastra, vuurde drie fatale revolverschoten op hem af. Het leven van een markante persoonlijkheid, die vier decennialang de politieke ontwikkeling van India op een bijzondere, eigen manier had gedomineerd, eindigde abrupt.

2. Gandhi-herdenking in Suriname en Nederland

In Suriname en Nederland wordt er jaarlijks op mandir-bijeenkomsten en in Hindoestaanse radio- en televisieprogramma’s aan de geboortedag van Gandhi en deze dramatische gebeurtenis aandacht besteed. Helaas wordt deze politieke moord – meestal – zonder voldoende historische achtergrondinformatie gememoreerd. Of is het misschien zo, dat men van een kikker geen veren kan plukken? Volgens mij is er sprake van kennisachterstand bij vele pandits en presentatoren. De Gandhi-aanbidding was in Suriname in de jaren vijftig tot en met zeventig groot. Op 30 januari kon je in die periode – reeds op de vroege ochtend – het liedje Suno-suno ay duniyá wále, Bápu ji ki amar kaháni, gezongen door Mohamed Ravi, via verschillende radiozenders horen. In Magenta, waar ik geboren en getogen ben, deed men niet aan Gandhi-aanbidding. Slechts één gezin had een kleurenreproductie van Gandhi aan de muur in hun ‘voorzaal’ (woonkamer) hangen. In ons dorp waren er enkele árya samáji opinion leaders die met kritische ogen naar Gandhi keken. Bij hen was er geen sprake van een slaafse aanvaarding van de traditionele opvattingen over Bápu ji (= vader Gandhi). Frappant is, dat de voetballers van Magenta reeds in het begin van de jaren vijftig hun vereniging Netá Dal hadden genoemd, naar de militante nationalist Subhas Chandra Bose, die als voorzitter van National Congress door de Mahatma bestreden werd en hem als voorzitter van deze organisatie tot aftreden dwong onder bedreiging van een langdurige hongerstaking. Sommigen beschouwen deze daad van Gandhi als politieke chantage.

3. Een voornemen

Ik ben van plan om rond de geboorte- en sterfdag van M.K. Gandhi met ingang van januari 2017 enkele korte artikelen te schrijven. De toon van deze artikelen zal kritisch zijn. Ik heb waardering voor Gandhi die met zijn zorgvuldig opgebouwde charisma in staat was de Indiase massa, vooral die van het platteland en ook de vrouwen, te mobiliseren en ook voor zijn nimmer aflatende inspanning om de nationale religieuze eenheid onder hindoes en moslims te smeden. Dit interreligieuze doel heeft hij nauwelijks kunnen bereiken. Het is in geen geval mijn bedoeling om het blazoen van Mahatma Gandhi, een gigantische idool, te besmeuren. Daartoe ben ik absoluut niet in staat, m.n. gedwongen door feiten uit de geschiedenis van India. Zonder arrogant te willen zijn, meen ik wel het recht te hebben om anders aan te kijken tegen bepaalde aspecten van de politieke lijn van Mahatma Gandhi.

In mijn artikelen zullen o.a. de volgende onderwerpen behandeld worden.

  1. De etnisch getinte acties van M.K. Gandhi in Zuid-Afrika.
  2. Gandhi ’s politieke opvattingen en acties en die van dr. B.R. Ambedkar ter bevordering van de positie van de shudrá-játi’s (lagere kasten) en de onaanraakbaren (dalits, kastelozen) in de toenmalige samenleving van India.
  3. De houding van Mahatma Gandhi tegenover de eisen van de moslims, de Moslim Liga en de kersverse islamitische republiek Pakistan.
  4. Gandhi’s oordeel over bepaalde maatschappelijke acties van enkele exponenten van de Arya Samaj beweging.
  5. De ideeën van Gandhi over de westerse technologie, de industrialisatie, de fabrieksarbeiders en de dorpssamenleving.
  6. De ahimsá-visie van Mahatma Gandhi en zijn inconsequente toepassing ervan.
  7. Het brahmaans verzet tegen de politiek van Gandhi, m.n. het gedachtegoed van zijn moordenaar.

4. Advocaat M.K. Gandhi in Zuid-Afrika

In deze bijdrage wordt er niet gestreefd naar een uitgebreide beschrijving van de politieke ontwikkeling van Gandhi en zijn strijd in Zuid-Afrika. Gandhi verbleef in Zuid-Afrika van 1893–1914. Toen was hij nog geen Mahatma. In Durban in Natal hadden zich vele moslimhandelaren uit Porbander, de geboortestad van Gandhi, gevestigd. Ook de jurist Gandhi had van geboorte een Gujarati-baniyá-achtergrond (banyá = de kaste van kooplieden en geldschieters). De meeste Indiërs in Natal waren contractarbeiders (‘coolies’). Een kleine welvarende minderheid was in de handel actief. De Indiërs werden in hun ontplooiing beperkt door discriminerende maatregelen. De ‘witte’ bevolking verzette zich door demonstraties en intimidaties tegen de Indiase ‘invasie’, de toenemende instroom van immigranten. De blanken in Zuid-Afrika beschouwden de Indiërs als minderwaardig en onhygiënisch, maar bovenal waren zij bevreesd voor economische concurrentie, m.n. in de handelssector. Dada Abdullah & Co, een handelsonderneming van een Gujaratifamilie in Durban, vroeg de jonge Gandhi om als hun advocaat op te treden in een lopend geschil. In de eerste jaren was Gandhi een van de best betaalde advocaten en maakte hij deel uit van de Gujarati handelselite, die nauwelijks oog had voor het lot van de ‘coolie’-onderklasse, die grotendeels uit shudra’s en dalits bestond. De hooghartige houding van en de discriminatie door de ‘witten’ raakte Gandhi. Hij met zijn Londense opleiding, kleding en taalgebruik voelde zich diep gekwetst, vooral na persoonlijke ervaringen met discriminatie en racistisch denken en handelen. Tijdens zijn eerste optreden in de rechtbank vroeg de ‘witte’ rechter aan Gandhi om zijn pagri (tulban) af te zetten. Gandhi weigerde dit en verliet demonstratief de rechtszaal.

5. Kritiek op de jurist M.K. Gandhi 

Gandhi heeft zelden belangstelling getoond voor de rechten en de armoede van de zwarte Zuid-Afrikanen. Pas in 1910, 17 jaar na zijn aankomst, erkende Gandhi, dat de zwarten de oorspronkelijke bevolking van Zuid-Afrika waren. Hij schreef, dat de Indiërs met goedvinden (‘their goodwill’) van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika waren! De prangende vraag, die in dit verband gesteld kan worden, is hoe Gandhi de ‘goodwill’ van de zwarten, die hij in zijn artikelen ‘kaffirs’ noemde, had verkregen? Ik vraag mij af, of Gandhi 11 ha land bij Johannesburg van een Zoeloe-stamhoofd had gekregen, of van een bevriende witte Brit. Het was toch niet de ‘negroes goodwill’, dat de Gujarati-handelaren zich schaamteloos konden verrijken? De aanwezigheid van de Indiërs in Zuid-Afrika was een direct gevolg van het Britse koloniale beleid. In 1906 schreef Gandhi: ”We are in Natal by virtue of Britisch Power.” Nu ineens geen ‘goodwill’ van de zwarte bevolking! In 1939 vond Jawaharlal Nehru, dat er een samenwerkingsverband van Indiërs en zwarten in Zuid-Afrika tot stand moest komen. Gandhi was het niet eens met de suggestie van Nehru. Hij schreef: ‘Indians cannot make common cause with them.’ Een soort opportunisme was Gandhi niet vreemd. Niet alleen in Zuid-Afrika, maar ook in India. In de kwestie van de registratie van vingerafdrukken en de pasjeswet voor Indiërs sloeg Gandhi onverwacht om. Als dit maar op vrijwillige basis zou gebeuren. Uit ontevredenheid over zijn compromissen met de Britten werd een moordaanslag op Gandhi gepleegd. Gelukkig mislukte deze.

Hij koos in 1899 niet de zijde van de rebellerende Boeren (van Nederlandse afkomst). Gandhi, de nationalist in wording, bleef loyaal aan de Britse macht, die hij daadwerkelijk in de oorlog tegen de Boeren steunde. Om zijn loyaliteit en solidariteit te tonen, organiseerde hij een 1.000-man sterke ambulancegroep om gewonde soldaten te helpen. Deze groep, bestaande uit Indiërs, vervulde hoofdzakelijk de rol van brancarddragers van gewonden, die van het slagveld afgevoerd moesten worden. Deze keuze van hem zou later in India op cruciale momenten herhaald worden. Gandhi heeft steeds geweigerd om de Britse machthebbers in oorlogsjaren in de steek te laten. Voor zijn spontaan bewezen ambulancediensten werd Gandhi in Londen in 1915 beloond met Kaiser-i-Hind medaille, die hij later in India uit politieke ontevredenheid terug zou geven.

6. Van elite-advocaat tot immigrantenleider

Gandhi bleef tot ongeveer 1910 hoofdzakelijk de jurist en de leider van de Gujarati handelselite. Daarna kwam er een verandering in zijn denken over de Indiase contractarbeiders en kolonisten. In 1913 veranderde Gandhi van elite-advocaat tot leider van de gewone Hindoestanen in Zuid-Afrika. De witte en de zwarte mijnwerkers gingen in staking, gevolgd door de Hindoestaans plantagearbeiders. De laatsten waren vooral gekant tegen de aangepaste huwelijkswetgeving, waardoor rituele huwelijken van hindoes en moslims onwettig zouden worden en een nieuwe belastingmaatregel. Gandhi wierp zich op als leider van de stakende Indiërs. Hij sloot een voor de stakers ongunstig akkoord met Jan Smits, de blanke machthebber van Zuid-Afrika.

In de laatste jaren van zijn verblijf rijpte in Gandhi het beginsel van satyagraha, d.w.z. vastberaden de waarheid nastreven. In 1914 verliet Gandhi Zuid-Afrika; via Londen kwam hij in India aan, waar de schatrijke Birla-familie hem opving.