Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 4: Ek mái das larkan pos lej, baki das larkan ek mai ke ná sorgu karpái

Ek mái das larkan pos lej, baki das larkan ek mai ke ná sorgu karpái – Een moeder kan tien kinderen opvoeden, maar tien kinderen zijn niet in staat om voor hun moeder te zorgen.

In Nederland is op dit moment een grote transitie gaande in de gezondheidszorg, waarbij de nadruk komt te liggen op eigen kracht en verantwoordelijkheid van burgers. Veel taken worden overgeheveld van de rijksoverheid naar de gemeenten.
Ik was kortgeleden op een bijeenkomst waar gesproken werd over de zorg die naasten op zich moeten nemen voor hun (zieke) oudere familie. Vanwege de bezuinigingen als gevolg van de economische crises zal de zorgtaak van ouderen ook een familie taak worden. Ik zal het niet hebben over deze beleidsmaatregel. De discussie op de bijeenkomst was saai en liep langs de bekende lijnen. De ouderen wilden hun verkregen onafhankelijkheid van hun kinderen niet verliezen en de jongeren dachten, ik zie het allemaal wel.

Maar plots stond een gezette man met een bril op zijn neus van zijn stoel op en zei “meneer, ik ga u wat vertellen. Ek mái das larkan pos lej, baki das larkan ek mai ke ná sorgu karpái”. Het klonk als een indringend advies, maar tegelijkertijd was het een cri de coeur van iemand die het klappen van de zweep kent. Ik keek naar die man die ongeveer mijn leeftijd had, licht voorover gebogen sereen zijn pleidooi houden en ik voelde wat hij bedoelde. Op mijn leeftijd – ik heb immers nu meer geschiedenis dan toekomst – kan ik rijkelijk putten uit de talrijke ervaringen. Ik ken vele moeders in Suriname met tien of meer kinderen. De zorg en opvoeding van deze kinderen was geen gemakkelijke opgave. Zeker niet als je in de districten woonde. Daar ontbrak het in de jaren ‘40, ‘50 en ‘60 van de vorige eeuw aan alles. Wellicht nu nog, maar daar kan ik niet over oordelen. Er was geen adequaat onderwijs en medische voorzieningen waren uitermate beperkt. Voor goede medische zorg moest je een uren durende en dure reis maken naar Paramaribo. Vervolgens moest je afwachten of de dokter kwam opdagen. De meeste zuigelingen kregen zelfgemaakte bananenmeel als pap. De productie van bananenmeel was een hels karwei en zeer arbeidsintensief. Als je niet beschikte over eigen bananen bomen, dan moest je de bananen kopen. Maar vaak ontbrak ook het geld hiervoor. De bananen waar ik het over heb, is in Nederland bekend als “bakbanaan”. Die moesten worden gedroogd, nadat het geschild was. Vervolgens moest het in de zon, bij voorkeur op een zinkplaat, gedroogd worden om het vervolgens te malen tot poeder. Als de baby ’s-avonds honger had en huilde was er geen elektrisch apparaat beschikbaar om de pap op te warmen. Ook warm water ontbrak. Inderdaad opvoeden was in die jaren absoluut een heel zware taak voor een moeder. Zij moest veel offers brengen, vergelijkbaar met Radha, de icoon alle moeders uit de film Mother India. Een standbeeld voor die moeders van die tijd zou een ultiem eerbetoon zijn. In de bovengenoemde uitspraak vind je die bewondering voor die moeder gelukkig terug.

Tijdens de discussie moest ik ook ongewild denken aan de film Baghban uit 2003. Was het gerechtvaardigd van de ouders om grote verwachtingen te hebben ten opzichte van hun kinderen? De kinderen (zonen) waren allen getrouwd, bezig aan hun eigen carrière en gezin in een flat drie hoog achter. De ouders waren gezond en wel, woonden in een riant huis en hadden slechts geringe financiële problemen. In het verleden hadden ze namelijk schulden gemaakt ten behoeve van de kinderen.
In de prachtige uitspraak van die meneer zit ook een onverholen diskwalificatie van de kinderen zelf. Tegenwoordig zijn de kinderen niet meer in staat om voor hun ouders of schoonouders te zorgen. Ze worden onder gebracht in een bejaardenhuis. Wij kunnen die offer niet opbrengen. Anderen moeten zich opofferen om voor mijn moeder of vader te zorgen. Wij niet. Wij komen zondag, als het ons schikt, wel langs in het bejaardenhuis. Sorry.

Ik zal niet ontkennen dat de zorg voor naasten een immens zware taak is. Ik heb het ook van nabij meegemaakt. Mijn moeder heeft jaren voor mijn bedlegerige náni gezorgd. En mijn náni was erg veeleisend en bazig. Het eten smaakte niet, de thee was te koud, ze heeft de hele nacht geen oog dicht gedaan, terwijl wij haar gesnurk heel goed hadden gehoord, ze wil niet de zorg van een dochter maar van een zoon. Waar zijn mijn zonen? Wij moesten geen lawaai maken, want náni slaapt. Door het gesnurk en gekerm van mijn náni konden wij niet goed slapen. Er moest altijd iemand thuis zijn om over náni te waken. Het was een zware opgave voor mijn moeder, maar ook voor mijn vader, jongere broers en zuster.

Ik ken ook mensen in Nederland die elk jaar hun vakantie in Nederland opofferen om mantelzorg te verlenen aan hun vader of moeder in Suriname. De kinderen in Nederland gaan successievelijk gedurende het hele jaar een maand naar Suriname. Jaar in jaar uit. Deze voorbeelden logenstraft de implicatie van de bovengenoemde gezegde dat tien kinderen niet voor hun ouders zouden kunnen zorgen. In de jaren zeventig veroordeelden Surinamers in Nederland de bejaardenhuizen. Uit die veroordeling sprak hoogmoed, moreel verheven hoog boven de Nederlanders. Dat doen wij niet, de zorg voor onze ouders is ons ethisch kompas in het leven. De praktijk van nu is weerbarstig.

Het was ook tragisch dat velen die hevig instemmend hadden geknikt op die opmerking, hun handen stuk hadden geklapt op het liedje van “Shravankumar ki kahani”. Shravankumar die in twee manden aan een bamboestok zijn blinde en zieke ouders op zijn schouders draagt en door het land reist en zingt “mere kanwar ke bhag mahán”, wat zijn mijn schouders gezegend. Het verhaal van Shravankumar is de ultieme ode van een kind aan zijn ouders in de Indiase mythologie.

Ik wil benadrukken dat ook ik een voorstander ben dat ouders zo lang mogelijk in hun eigen omgeving wonen en als het echt niet kan de zorg moet worden overgenomen door externen. Ik wil ook een warm pleidooi houden voor meer Shanti-bhavan’s en Johan Chandoe-huizen. Ik zou het erg fijn vinden om mijn oude dag bij – voorkeur in een warm land met goede medische voorzieningen – door te brengen, maar als het niet kan, dan in Den Haag in het bijzijn van familie en vrienden.

Het cynische is dat sommigen in dit gezegde een rechtvaardiging vinden voor hun gedrag. De rechtvaardiging voor het zondagse bezoek. De toekomstige generatie zal de tien ( das) kinderen vervangen door twee (dui) kinderen. Wat dan?
Ik denk dat we een morele verplichting hebben om voor onze ouders te zorgen. Die zorg kan zeer gevarieerd zijn en hoeft niet beperkt te zijn tot een bezoekje van een uurtje. Laten we met z’n allen proberen een beetje Shravankumar te worden.
If a man helps you to walk your first steps in life, why can’t you help him walk his last steps?,”