Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 17: Atheïst (Nástik)

Reacties zijn gesloten

Tot 1974, het jaar dat ik in Nederland aankwam, had ik nog nooit het woord atheïst gehoord, laat staan de betekenis ervan. Bij het vak Nederlandse literatuur werd het Ezelproces van Gerard Reve besproken en de docent gaf onverholen kritiek op God. Maar het ultieme was zijn uitspraak “God bestaat niet”. “Báp ré” dacht ik. Voor mij was dit ondenkbaar. Hoewel wij thuis in Suriname niet echt religieus zijn opgevoed, kwam de gedachte van een leven zonder God niet in ons op. We hebben een jhandi en elk jaar was er een kathá en dan hield God bij ons op. Ik ging wel elke zondag naar de Krishna mandir, maar dat was puur voor de gezelligheid. Met een stuk of tien buurtgenootjes gingen we lopend en ravottend naar de mandir twee kilometer verder. Daar vertelde de pandit de mooie verhalen over Krishna Bhagwán. De morele dimensie van de verhalen sprak mij toen al enorm aan. In de mandir kregen wij persád. Achteraf gezien, zijn die verhalen heel erg vormend voor mij geweest. Op de terugweg ging ik altijd langs mijn Barká phuwá, waar ik mij een lekkere roti met kip in massálá liet smaken. De persád had ik allang weggespoeld met een glas siroop. We stonden allemaal in de rij – de jongens apart van de meisjes – en was maar één glas. Uit hetzelfde glas dronken wij allemaal onze siroop.

RamayanTegenwoordig is de Krishna mandir voor mij een “no go area” omdat ze op de poort bij de ingang twee metershoge slagenbeelden hebben geplaatst. Het past binnen de Hindoe traditie in India, maar ik ben vreselijk bang voor slangen. Bovendien in de Surinaamse context is dit buitengewoon vreemd.

Mijn ájá – een immigrant – las elke dag uit de heilige Ramayan. Vaak huilde hij tijdens het lezen en dat maakte heel veel indruk op mij en gaf de Ramayan nog meer diepte en onaantastbare heiligheid. De Ramayan werd heel voorzichtig gewikkeld in een rood lapje en zorgzaam opgeborgen boven op een kast. Mijn neef Naresh, die rookte, weigerde de bláká tee van onze ájá te pikken omdat de Ramayan in het rode lapje in zijn gezichtsveld stond.

Ik begon mij in Nederland te verdiepen in de religie. De boeken waren verkrijgbaar in het Nederlands en in het Engels. Hoe meer ik las hoe meer vertwijfeling er ontstond. Mijn kennis nam toe en die van de pandit stak er schril bij af. De boeken die ik heb gelezen zijn slecht vertaald was het arrogante en tegelijkertijd uitermate pover verweer van de pandit.

Zeer tot mijn onthutsende verbazing kwam ik hindostanen tegen die ronduit militante atheïsten zijn of agnosten. Ze hadden zelfs een informele club “De Nastiks”’. De ongelovigen. De religie kritieken die ik had gelezen was vooral tegen het christendom. Dat was toch een beetje ver van mijn bed show, het raakte mij niet echt. Maar deze Nastiks hadden kritiek op Krishna Bhagwan, op Ram Bhagwan, op Mohamed, op Allah. Kortom op iedereen. Ja, dit was toch andere koek. Toen vorig jaar in Suriname een dijk doorbrak en de tirát sthán van Weg naar Zee onder water liep, was het ironische commentaar van de nastiks “ De Goden zijn toch niet in staat geweest om te voorkomen dat ze natte voetjes kregen”. Of als een iemand na een aardbeving in Pakistan onder uit de puin werd gehaald en God uitgebreid bedankte dat hij het levend er vanaf heeft gebracht stelden de Nastiks een wedervraag “Wie heeft de aardbeving en de bijbehorende vreselijk leed veroorzaakt”. “Tsja” dacht ik. Hoewel ik door de jaren heen een stevige emotionele afstand had genomen en een meer intellectuele benadering heb van de religie, voelde ik mij ongemakkelijk bij deze opmerkingen.

Maar toch is religie kritiek van alle dag. Ook in Suriname en ook in India. Niet alleen in de literatuur maar zeker ook in Bollywood. Kijk maar naar de recente film PK van Amir Khan, OMG uit 2012 van Paresh Rawal maar ook de film Bajrangi Bhaijaan. Ook in liedjes uit de

Bollywood klinkt stevige religie kritiek. Ik verwijs u graag naar deze link. De volgende tekst is toch het overdenken waard: “Bhagwán tere nám hamáre hi dam sé hai. Ham mit gaye to nám bhi mit jayegá terá.”

Of deze link: “Insán ban sake ná toh Bhagwán ban ke dekh.”
Of deze link: “Bhagwán Teri Duniyá Mein Insán.”

Op één van mij reizen door India kocht ik op het vliegveld van Bangalore twee edities van de Ramayan. Ze staan nu keurig gesorteerd bij mij in mijn boekenkast. Niet in een rood lapje van kantoenen stof. Naresh, zou nu zonder enige schroom een sigaar uit het doosje pakken.