Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 42: Calcutta Papers Kalkattá se chitti áil

Reacties zijn gesloten

Deze maand een aantal kleine verhalen. In de archieven kwam ik het verhaal tegen van Allibux met het contractnummer 50/Y. Ik heb het opgezocht in de database en kwam het volgende tegen.

Contractnummer Y/50
Achternaam Alli Buse
Voornamen Bhawannibuse
Geslacht man
Godsdienst of kaste Mosulman
Leeftijd 35
Huidskleur bruin
Lengte 1,493
Geboren Brits Indie
District Gondah
Politiepost Auohari
Dorp Barauna
Kinderen nee
Scheepsnaam Engels schip Mersey I
Wervingsinstantie koloniaal gouvernement
Afreisplaats Calcutta
Afreisdatum 17-1-1896
Aankomstplaats Paramaribo
Aankomstdatum 10-4-1896
Planter J.J Spiering
Plantage Pl. Johannesburg (Ben Comm.)
Begindatum contract 10-4-1896
Einddatum contract 10-4-1901
Vertrokken of overleden vertrokken
Memo-veld Op den 14 Juni 1905 vertrokken per Avon naar Calcutta.

Wat gelijk opvalt is de spelling van de naam. Uit de archieven blijkt dat spelling is Allibux terwijl uit de database blijkt dat schrijfwijze Alli Buse is. Ik hoop dat iemand van u een verklaring hiervoor kan geven. Deze meneer heeft f 5,00 en brieven gestuurd naar zijn vrouw Jhumani in Calcutta en vraagt aan haar om het geld terug te sturen naar hem. Hij gaat het geld gebruiken om zijn overtocht te betalen. Deze meneer is ook vertrokken na een periode van negen jaren. Een verblijf in den vreemde zonder zijn vrouw en kinderen.

Een brief waarin de immigrant Sital 550/Z  een bedrag van f 20 naar zijn vrouw Bhagwania stuurt. Een andere brief van mevrouw Bachown waarin staat dat zij een bedrag van f 10  naar haar vader stuurt , de heer Sheocharan in India. Als je naar de bedragen kijkt die worden overgemaakt dan zijn het forse bedragen. Zeker als je dat relateert aan het loon van een arbeider. Volgens het Koelietractaat waren de Hindoestaanse immigranten verzekerd van een minimumloon van 60 cent voor volwassen mannen en 40 cent voor vrouwen en kinderen per dag. Maar de werkelijkheid was anders. Om de lonen zo laag mogelijk te houden deelden de planters hun arbeiders ( onze voorouders) in twee categorieën. Tot de eerste categorie behoorden mannen die gezond en fysiek sterk waren ( able-bodied); “tweede klasse mannen “ en vrouwen en kinderen behoorden tot de twee groep ( not able-bodied) [1]. Een arbeider verdiende ongeveer fl 0,60 per taak. Dus niet per dag, maar per opgedragen taak. Een taak kon langer dan een dag duren. En als een taak naar de opvatting van de opzichter niet goed was uitgevoerd liep men de kans om geen loon te krijgen, dan wel een evenredig deel ervan. Indien u meer wilt lezen over de lonen, werving en selectie van onze voorouders verwijs ik u naar het boek van dr.drs, Radjinder Bhagwanabli: de nieuwe awatar van slavernij.

[1] Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916. De nieuwe awatar van slavernij. Dr.drs Radjinder Bhagwanbali

Reacties zijn gesloten.