Column Bris Mahabier – Aflevering 17: Veertig jaar geleden: godsdienstkritiek toen en nu

Reacties zijn gesloten

1.Verscheidenheid en verdraagzaamheid in de hindoecultuur

Bij bestudering van de cultuurgeschiedenis van India zal elke student kunnen vaststellen, dat van oudsher een grote mate van verscheidenheid kenmerkend is voor de filosofie en de religie van dit subcontinent. Dit gaat terug tot eeuwen voor het begin van de christelijke jaartelling. De Hindoestaanse cultuur, in het bijzonder het hindoeisme, is geen monolithisch blok. Hindoe dharma wordt gekarakteriseerd door o.a. verscheidenheid, tegenstellingen, oppervlakkigheid, eenvoudige visualisering, diepgang, abstracte ideeën, geweldloosheid, verdraagzaamheid, echter ook voor die tijd ongekende gewelddadigheid. Bekend zijn bijvoorbeeld de sad darshans, de zes klassieke filosofische stelsels, waarvan enkele atheïstisch en materialistisch zijn. In mijn denken zijn rationaliteit, helaas is er in het dagelijkse religieuze leven van de hindoes weinig ervan te merken, en tolerantie van eminent belang. Verdraagzaamheid ten opzichte van individuen en groepen met een andere exclusieve Godsopvatting, ook al ligt hun oorsprong in het verre buitenland.

Grote waardering heb ik voor hindoes, vooral in Nederland, die zich tolerant gedragen tegenover onkerkelijken, sceptici, agnosten en atheïsten. Hierbij veronachtzamen zij bepaalde goddelijke en shāstra-voorschriften met betrekking tot ongelovigheid. Jammer, dat dit niet geldt voor enkele brahmaanse pandits (hindoegeestelijken) in Den Haag. Zij en hun aanhang beëindigen hun preken in mandirs met verwensingen naar de ongelovigen.

De verdraagzame houding van hindoes heeft zeker ook iets te maken met twee fundamentele uitgangspunten. Er is voor de denkende hindoe in beginsel slecht één God. In de diverse historische perioden hebben denkers over het bovennatuurlijke, tussenpersonen en zaakwaarnemers van God steeds andere namen uit hun eigen taalgebied gebruikt om Hem te benoemen. De Rigveda 1.164.46 zegt letterlijk: ‘Ekam sad viprah bahudha vadanti …’ De andere opvatting is het belangrijker vinden van goede intermenselijke relaties in de dagelijkse omgang met andere mensen, die niet per sé hindoe hoeven te zijn. Dit is de gedachte van vasudhaiva kutumbakam. Volgens dit uitgangspunt is het dienen van Ishvar (God), ook in de vorm van een van zijn avatárs met zijn lieftallige gemalin, van ondergeschikt belang. Hierbij wordt wel wederkerige gelijkwaardigheid vereist en gewaardeerd. In dit geval wordt er voorkeur gegeven aan medemenselijkheid in plaats van overdreven devotie en uiterlijke godsdienstigheid. Maar het aantal aanhangers van dit uitgangspunt is vooralsnog – helaas – klein.

2. Opvallende listen

Niccolo Machiavelli (1469 – 1527), een Italiaanse historicus en filosoof, stelde zich op het standpunt, dat het doel het gebruik van middelen heiligt. In het belang van het verwezenlijken van een doel dienen morele normen terzijde geschoven te worden. Hierbij moet het volgens deze denker gaan om het bereiken en vergroten van politieke macht en maatschappelijke rust. Dit in het belang van de machthebbers en hun aanhang.

Het beginsel dat het doel de gebruikte middelen heiligt, komt – eerder dan Machiavelli – ook in het hindoeïsme voor, maar niet altijd in het belang van een groep toegepast. Als je in enkele hindoegeschriften, bijvoorbeeld in bepaalde Puráns, leest over de seksuele escapades van enkele bhagwáns en elders over de listen die de twee belangrijkste avatárs Krishna en Rámchandra op het slagveld hebben gebruikt, dan wil je je ogen niet geloven. Hoe is het mogelijk, dat een God gedreven door lustgevoelens met list en bedrog de begeerde vrouwelijke schoonheid weet te bemachtigen? (Een voorbeeld hiervan vind u in het column van Amar Soekhlal.) Of moeten wij deze pikante seksueel-erotische beschrijvingen symbolisch interpreteren? Is het misschien zo, dat niets menselijks onze Goden vreemd was? Volgens een van mijn árya samáji-vrienden begrijpen en interpreteren wij heel veel verkeerd omdat wij boeken van de hand van westerse geleerden lezen. Toen ik – jaren geleden – deze fragmenten las, was ik verbijsterd. Goden die zich van onzedelijke machtsmiddelen bedienen! Zou in deze handelwijze een of andere vorm van rechtvaardiging voor bepaalde delen van ons gedrag te vinden zijn?

3. Atheïsten in India al eeuwen vóór de komst van Christus

In India was er ruim vijf eeuwen vóór Christus een filosofisch stelsel dat materialistisch-atheïstisch was. Dit stelsel staat  als Cárváka of Lokáyata darshana (zienswijze) geboekstaafd. De lokáyatas waren dehivádi (zij gingen primair van het menselijke lichaam uit), geloofden niet in o.a. God en de reïncarnerende átmá. Ook hechtten zijn geen waarde aan de voorgeschreven rituelen. (Op dit onderwerp zal ik in een ander column terugkomen.) Kortom: ongelovigheid is een oeroud onderdeel van de hindoecultuur.

4. Harde godsdienstkritiek in 1978

Het Kollektief Jumpa Rajguru werd in 1977 door een aantal studenten en afgestudeerden opgericht. De verenigingsnaam verwijst naar de Hindoestaanse contractarbeider Jumpa Rajguru die de coördinator was van de arbeidersopstand op de suikerplantage Alliance in Commewijne in Suriname. De kern van deze groep bestond uit Djiet Baldewsingh (Jit Narain), Motilal Marhé, Naushad Boedhoe, Bris Mahabier, Sonny Badal (+), Ruben Gowricharn, Krishna Autar, Alma Mahawatkhan (+), Irene Ramautar, Gharietje Choenni, Raj Ramdas, Bridj Ramautarsing en anderen. In de laatste jaren kwamen Rabin Baldewsingh, Amar Soekhlal en Anand Rewat erbij. Dit Kollektief telde ongeveer 40 leden en was bij geen van de stichtingen en federaties aangesloten. In 1985 werd het Kollektief opgeheven.

De meeste kollektivisten waren aanhangers van sociaaldemocratie of socialisme. Slechts twee leden waren gelieerd aan een ‘oude’ politieke partij in Suriname. Er waren enkele leden die hoofdzakelijk cultureel gemotiveerd waren. Toch werkte iedereen loyaal mee aan de emancipatie van het Sarnámi en de politieke acties.

Het Kollektief had een kritische houding naar religie in het algemeen, maar in het bijzonder naar het hindoeïsme. Dit was niet alleen een uitvloeisel van de marxistische oriëntatie van enkele kernleden. Onze godsdienstkritiek en acties – ook in mandirs – werden niet in dank afgenomen. Toch werden de kollektivisten op alle openbare Hindoestaanse bijeenkomsten in Den Haag niet alleen getolereerd, maar ook uitgenodigd en  zij mochten hun kritische opvattingen verwoorden. Zelden zijn we door Hindoestanen fysiek bedreigd. Achteraf vraag ik mij af, of dit een gevolg was van de verwestersing, de traditionele verdraagzaamheid of … lafheid.

5. Kritiek op het hindoeïsme in 1978

De exponent van kritiek op het hindoeïsme was de huisarts Djietnarain Baldewsingh. Hij schreef als lid van het Kollektief Jumpa Rajguru een drietal artikelen die de titel kregen van Wij zijn ook hindu’s maar …, Zijn wij (hindu’s) bekrompen… Of moet u (hindu’s) onderwezen worden? Deze artikelen werden in enkele welzijnsbladen, o.a. in Aisa Samachar, Span’noe en Lalla Rookh in 1978 opgenomen. Hieronder staan enkele punten van kritiek, die D. Baldewsingh toentertijd op schrift heeft gesteld. Het gaat om een beperkt aantal geselecteerde citaten, die hun maatschappelijke relevantie anno 2018 niet hebben verloren. Hieronder volgen een aantal citaten van D. Baldewsingh.

“De koe is heilig. De brahmaan ook… Wij, gewone mensen… hebben te gehoorzamen. Op de eerste plaats de brahmaan en op de tweede plaats de goden.

In Suriname is de koe een koe, een beest geworden. Soms minder dan dat. Wanneer worden de bráhmans ook gewone mensen als wij? En wanneer worden de goden onttroond? En ruimer nog: wanneer worden de pandits ontmaskerd? De tijd dringt!

Honderd tot tweehonderd gulden voor een biyáh. Vijftig tot honderd gulden voor een havan. Hoeveel kost een mantar dan niet? … u wilt geld. Dat heeft u altijd al gewild. Het goddelijke geld. Geen wonder dat er voor het grijpen daarvan mooie mantars zijn ontstaan. Voor u is geld altijd goddelijk geweest. Hoe lang moeten wij, jongeren, dit aanvaarden? Moeten uw belangen mede het kader zijn voor onze identiteitsvorming? Moet uw lezing van de ‘Heilige Boeken’ de enige juiste zijn? Wij, jongeren, moeten uit uw panjá.

… maar is het niet hetzelfde hindoeïsme dat het vaandel draagt van de allesvernietigende berusting? Kasten in stand houdt! … Het dachiná-volk houdt een schijn van vegetarisme op na, terwijl het gelovige volk als de jhandi om 11 uur is ingeplant, om 12 uur de murgá uit de wereld helpt. … Hoewel de árya samáji’s zich verlosten van het kastensysteem en de murti-pujá zijn ze religieus-geestelijk even verstard als de sanátani’s. …Hoe groot is niet de vervreemding van de jeugd in uw zogenaamde samáj?… En wat heet cultuur bij u? Ved-purán, Phaguá-Diváli of cori-capáti, gári-garaujhá?… Wij zijn niet degenen, die op een avtár zullen wachten. Wij durven zelf het heft in handen te nemen.”

“… Hoe moet het met de (verantwoorde) hindu-opvoeding op een geëngageerde wijze worden begonnen? Onze moraal, westers gevormd en daardoor zeker niet minder hindu, laat het niet meer toe, dat u zo immoreel bent… U bent degelijk schuldig. U legde de basis van deze kasten-gemeenschap. Zo was het voor u op z’n minst geen probleem om deze gemeenschap te beheersen en erover te heersen. Wij zijn anders gevormd. Westers! Voor ons is het nu zelfs een morele verplichting u en uw kasten-samáj omver te werpen…

De hindu’s hunkeren gelukkig niet naar India, maar zij kunnen zich er niet van losmaken. Een droom houdt hen nog verbonden met het ‘hogere’, het Indiase. Het gevolg hiervan is ook een droom. Het onaangepaste, het goddelijke, het ideële verandert al gauw in – een zich realiseren – wanneer vele hindu’s India aanschouwen. … maar dan het echte India, het honger lijdende India gewaar worden. Het doet hun pijn hun idealisme (= het onaangetaste, het goddelijke, het ideële ) het gewaande India met zijn sanskriti op te geven en te aanvaarden de dubbele terugweg met toch nog een zucht van opluchting. Zij voelen zich nu rijker. Mondiger. Kultureel zelfs beter.’ (Hier eindigen de citaten uit de drie artikelen van D. Baldewsingh uit 1978.)

Slotopmerking

Het leeuwendeel van de hindoe-samáj blijft als gevolg van onze onkunde, gemakzucht en lichtgelovigheid nog in de greep van de religieus conservatieve elite, van Surinaamse pandits, op plastic sandalen lopende áriérs met curki, Indiase gurú’s en swámi’s in safraanrode kleding. In geloofszaken zetten we onze ratio grotendeels mechanisch buitenspel. Hiervoor zijn wij, hindoes, in Suriname en Nederland zelf verantwoordelijk.

Reacties zijn gesloten.