Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 2: Wahieda: “Mag ik kostwinner heten als ik dat ook ben?”

Als ik Wahieda vraag of ik haar levensverhaal mag opschrijven voor de volgende generaties zegt ze dat ze niet veel weet maar wel wil delen wat ze in huis heeft.

Sebieren HassenmahomedZe begint over haar náná ( vader van haar moeder) en pernáná ( de náná van haar moeder), allebei contractarbeiders (uit India) die na beëindiging van hun contract naar het district verhuisden. Haar náná en náni ( moeder van haar moeder) waren kleermakers, de kinderen mochten niets van ze afkijken. Ze werden uit de buurt van hun naaimachines gehouden totdat náni in het ziekenhuis belandde en kleding nodig had. Deze náni vroeg aan de moeder van Waheeda om voor haar te naaien. Les één voor costumière werd een feit. Wahieda’s moeder pakte bestaande kleding, maakte die los en legde het op papier om er grondpatronen van te maken.

Gecharmeerd door de zeden en gewoonten van de moslims die baden en uit de heilige boeken lazen, bekeerde Wahieda’s pernáná zich tot de Islam. Op het erf waar Wahieda woonde, stond ook een moskee met zinken dak, planken muur en een vloer van cement. Saain Bábá (ook uit India) was de Imam. Hij droeg altijd een witte kurta, kaki broeken hij had een baard.

Wahieda is nu 86, het vierde kind uit een gezin van zeven. In haar kindertijd paste ze op de kleintjes als haar ouders met de grote kinderen naar het perceel waren. Behalve dat er rijst geplant en geoogst werd, waren er ook een koffie- en cacaoplantage waar dagelijks gewerkt werd. Het verzorgen van huis en haard verging haar prima. Ze deed zelfs meer dan van haar verwacht werd. Echter, als haar moeder haar voor een boodschap naar een tante in de buurt stuurde, brak bij haar het angstzweet uit. Ze zag beren op de weg. Want hoe zou ze zeggen wat ze diende over te brengen? Ze dacht dat het een complete ramp zou worden. Daarom verzon ze een smoes zoals hoofdpijn om verlost te worden van deze megaopdracht.

In die periode functioneerde de moeder van Waheeda ook als verloskundige. Zij vertelde haar kinderen over armoede waarbij er soms geen enkel stuk kleding was voor een pasgeborene. Mensen waren arm omdat er niet altijd en overal van alles groeide. Een perceel kon ook uit zwamp of weiland bestaan. Er was geen bedrijf waar men in dienst kon treden. Beide ouders hielpen anderen waar ze konden. Haar moeder kookte extra op dagen dat de arts in hun buurt spreekuur had. Ze verzamelde ook kleding voor de armen.

Jongens maakten de zeven klassen van de lagere school af om daarna zelf meester te worden. Meiden werden na een paar klassen van school gehaald. Wahieda denkt dat meiden bij de intrede van de puberteit van school moesten ter voorkoming van eventuele problemen. De school was bij uitstek de plek waar jongens en meiden elkaar zonder toezicht van hun ouders ontmoetten. Een andere reden om meiden het onderwijs te onthouden was dat ze dan eventueel een liefdesbrief zouden kunnen schrijven. Volgens de regels van toen hadden meiden niets te zoeken in de buurt van jongens. Samen spelen was taboe. Voor een potje bat-en-bal waren ze afhankelijk van hun broers op het achtererf. Op feestjes viel er niet veel te beleven met vriendinnen. Ze vermaakte zich met de Baithak Gáná van de vrouwengroep waar haar moeder ook zong. Haar moeder had een mooie stem. De rest van de familie zag ze niet deelnemen aan zang en dans.

Wahieda herinnert zich dat bij iedere geboorte en huwelijk de schoolmeester degene was die de gegevens voor inschrijving in het register van de Burgerlijke Stand te Paramaribo doorgaf aan de schipper die regelmatig tussen het district en Paramaribo voer. Het was ook dezelfde meester die een “schoolnaam” bijvoegde, meestal een niet-hindostaanse naam.
Wahieda trouwde toen ze 19 was. Ze weet niet meer wie het voortouw had genomen en of haar familie actief op zoek was gegaan. In ieder geval verscheen de schoonvader van een nicht aan huis voor de “bát cit” (afspraken maken). Alhoewel ze begreep dat het tijd was voor haar om te trouwen vond ze het heel erg zielig om haar familie te verlaten. De reis met de kersverse echtgenoot naar zijn ouders bestond uit twee keer de Suriname rivier oversteken en zeven kilometer te voet reizen. Het pad was zodanig dat het niet geschikt was voor een ossenkar of paard en wagen.

In het begin waren haar echtgenoot en zij liefdevol naar elkaar toe, ook al vond ze hem een luie man. Ze woonden in een huisje naast die van de schoonouders; koken en eten gebeurde gezamenlijk terwijl de schoonfamilie alles bekostigde. Wahieda deed ook hun huishouden. Zij waren lief voor haar. Haar man zocht zijn vertier buitenshuis. Hij ging vissen of jagen. Als ze hem stimuleerde om buitenshuis te gaan werken, werd ze hierin door niemand gesteund.

Toen haar schoonmoeder zodanig ziek werd dat ze in een hangmat over die zelfde zeven kilometers lange pad gedragen moest worden – waardoor het veel te lang duurde eer er een arts bereikt werd – besloot de familie om voor altijd naar de stad te verhuizen. Daar ging Wahieda op zoek naar werk in het huishouden bij bekenden. De vaste lasten waren voor haar rekening; dat waren licht, water, kleding, schoeisel, school- en zakgeld voor alle kinderen. Dat zij kostwinner was, mocht niet hardop gezegd worden. Zij betreurt het nog steeds dat het onderwijs van haar acht kinderen slechts voortgang kon vinden als zij geld had. Zij denkt niet dat mensen met iets meer geld in de directe omgeving hoger geschoolde kinderen hadden.

Net als andere mannen hield ook haar echtgenoot er een buitenvrouw op na. Toen ze hem hierop aansprak en zei dat ze het niet in de haak vond dat hij ’s morgens naar huis kwam op een tijdstip dat de kinderen al wakker waren, liet hij haar alle hoeken van de kamer zien. Haar zoon probeerde het voor haar op te nemen maar werd gelijk de mond gesnoerd door zijn vader. Haar man verlaten was geen optie, omdat ze niet zou weten waarheen ze moest gaan.

Toen haar moeder na het overlijden van haar vader hertrouwd was, maakte ze een vergelijkbaar verdrietige situatie mee in het ouderlijk huis. De stiefvader dronk alcohol en verweet haar moeder dat diens dochters onzedig gedrag zouden kunnen ontwikkelen. Wahieda zegt dat hiertoe geen enkele aanleiding was, daar de meiden altijd binnen waren. De stiefvader was sowieso zeer kritisch en streng over het gedrag van de meiden. Wahieda heeft zijn op – en aanmerkingen vaak als zeer vernederend ervaren. Als hij niet op zijn wenken bediend werd, was het huis te klein. Fysiek heeft hij het gezin niets gedaan, des te pijnlijk was de geestelijke mishandeling. Zijn gedrag en houding ten opzichte van haar moeder zijn er, nadat alle kinderen het huis uit waren, niet beter op geworden, totdat hij haar verliet.

Op een gegeven moment betaalde familie in Nederland een reis naar Nederland voor Wahieda; zij was toen 44. Op de ochtend van haar vertrek, kwam haar man voor het eerst helemaal niet naar huis (hij was op de hoogte van haar reis). Voor haar was dat een mooi moment; zij besliste ter plekke om nooit meer terug te keren. In Nederland wonen ,vond ze vreemd aangezien ze de taal slecht beheerste. Die paar jaar lagere school kwamen toen goed van pas. Werk was er gelukkig genoeg. Ze ging aan de slag en werkte tot een paar jaar geleden.
Tijdens haar verblijf hier overleed een zoon van middelbare leeftijd in Suriname. Zij kon jammer genoeg niet bij de begrafenis aanwezig zijn. Haar dochter heeft alles tot in de puntjes volgens de traditie geregeld. Regelmatig, niet dagelijks, denkt zij aan hem. Ze troost zichzelf met het idee dat hij zijn stukje op aarde voltooid heeft. Zij denkt dat Allah haar op de been houdt. Over verhuizen naar een seniorenflat voor meer en makkelijk contact met anderen stelt ze dat ze blijft wonen waar ze nu woont, in ieder geval zo lang ze kan traplopen. Geen enkele groepsbijeenkomst hoeft op haar te rekenen aangezien ze nog steeds diezelfde onzekere persoon is. Ze vindt dat ze niet met mensen kan praten zoals anderen dat kunnen. De kinderen zorgen allemaal goed voor haar. Zij doet zelf haar huishouden en hoopt dat er niet teveel mankementen optreden op haar oude dag.

Ze herinnert zich ook wel leuke dingen van vroeger, zoals een lollige broer van haar vader die haar kon laten lachen. En de veiligheid van de buurt waar zij als kind woonde, een buurt waar iedereen leuk met elkaar omging. Haar vader ging bij de buren ritueel slachten (kippen/ geiten/ eenden) zodat hij daar mee kon eten. Volgens haar gebruikten de oudere mannen ook drugs. Ze zag ze bij toerbeurt een hijs nemen. Het zag er gezellig uit; niemand was verslaafd of liep stomdronken rond.