Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 42: Trees: Een vrouw is pas een vrouw als ze haar eigen geld heeft

Nadat ik de informatie over Trees (vierentachtig jaar) had gekregen, stapte ik op haar af met mijn voorstel. Gelukkig was ik al de volgende dag  welkom met pen en papier. We namen plaats naast haar twee meter hoge dahlia’s aan een drukke hoofdweg met files gedurende de hele dag. Zij begint haar verhaal.

Mijn vader was Javaan. De Hindoestaanse achternaam heb ik van de eerste echtgenoot van mijn moeder, een immigrante. Zij heeft het niet willen veranderen. Volgens mama verweet haar eerste echtgenoot haar dat ze een affaire had met een Javaanse arbeider, de collega van allebei. Omdat hij haar  bleef verwijten is ze er op een goede dag vandoor gegaan met de bewuste man. Zij liet de oudste kinderen achter bij hun vader. Ik was nog niet geboren.

Mijn Javaanse vader sprak Sranan Tongo en was Moslim, mama sprak Hindoestaans en was Hindoe. Ik ben Moslim, maar nu niet rein genoeg om de Moskee te bezoeken. Ook al is het mij niet verboden, ik heb besloten dat ik niet schoon genoeg ben voor Moskeebezoek.

Mijn moeder is boven de honderd geworden. Ik heb geen idee waar ze is geboren. Mijn Nana, haar vader, kwam met twee dochters aan in Suriname. Ze kunnen ook van Trinidad of elders vertrokken zijn. Zij hebben alle drie op Mariënberg gewerkt en waren Brabhan. Mama heeft na haar contract voor zestig cent per dag rijst geoogst volgens het ‘an anie’ systeem; dat is alleen de rijstaren afsnijden van de halmen. Mijn vader verdiende vijf en zeventig cent per zak geoogste rijst, volgens dezelfde methode. Door de landbouw hebben we altijd te eten gehad. Hij plantte net genoeg cassave, zoete patat en bananen voor eigen gebruik. Hij hield ook een paar koeien en geiten.

Mijn zwager, de echtgenoot van de zus van mijn man, een lichtkleurige slanke man die aan de overkant woonde kwam wel rechtstreeks uit India. Hij sprak nooit veel, met niemand. Je kon hem  met een stuk touw over de ene schouder zien lopen, hij was veehandelaar. Het was een harde werker, liep grote afstanden. Hij trouwde een vrouw die al een dochter had. Ik heb zeker tien personen uit India in de buurt gehad.  Nog een paar mannen uit de directe omgeving deden zaken met koeien en waren slager net als mijn man. Nu zijn geen van allen nog in leven. Ik heb nog rijst geplant voor loon bij die ene die op de hoek woonde, ook uit India. Ik verdiende een gulden en vijfentwintig centen per dag. Dat is ongeveer vijftig jaar geleden. Een grijze vrouw idem uit India verkocht bacoven in haar “halfdakkie”. Zij was heel apart met misschien een centimeter  grijs haar, bijna kaal, een houtkleurige  kraal om haar nek en witte kleding. Haar dochter of schoondochter had kroes haar, dat zij bedekte onder de ‘oorhnie’. Ik herinner mij niet dat zij hun huis verlieten, ze waren altijd bij huis. Met haar, mama, Maussie’s en mijn schoonmoeder waren het  totaal vier vrouwen uit India die ik persoonlijk gekend heb.

Als ik rijst ging planten nam ik mijn twee kinderen mee die de hele dag in de ‘kampoe’ (‘chill tent’) bij het rijstveld bleven spelen met hun autootjes. We kregen eten van de werkgever. Bij het oogsten verliep het op dezelfde manier met hetzelfde loon. Ook bij anderen heb ik voor loon in de rijstvelden gewerkt. Daarnaast werkten we als buren samen, we hielpen elkaar middels een systeem. Ik had tenslotte ook nog mijn eigen rijst te planten waarbij ik hulp van anderen nodig had. Ik werkte buitenshuis omdat ik had gezworen dat ik geen geld van mijn man hoefde. Gelukkig kon ik mij redelijk bedruipen. Ik plantte groenten en oogstte voor de verkoop, de oudste kinderen verkochten  ’s morgens vroeg op de markt en ik verkocht thuis naast de groenten ook nog kokosnoten. De politie had mij nog willen bekeuren omdat ik geen vergunning had. Dat papiertje heb ik maar voor ze gehaald.

Ik heb als tweede vrouw nog ingewoond in het bestaande gezin van mijn man. Als er ruzie was, ging dat tussen de twee echtelieden, nimmer met mij. Zij en ik hebben in vrede met elkaar geleefd, we hielden van elkaars kinderen. Mijn eerste kind kreeg ik na vijf jaar samenwonen, daarna kreeg ik ze jaarlijks. Ik ben nog  ‘Baadjhien’ genoemd dat is een scheldnaam voor een vrouw die niet ’op tijd’ baart. Na mijn twaalfde kind verzocht ik de arts om sterilisatie, hij weigerde omdat mijn man  geen toestemming gaf. Tenslotte heb ik de arts toch zo ver weten te krijgen dat ik de prikpil kreeg die ik om de drie maanden haalde. Mijn man bleef schelden omdat ik volgens hem met de pil een vrijgevochten leven zou leiden. Ik heb de ellende met hem maar geslikt en verdragen, nooit heb ik een ander ermee belast, ik spreek mij voor het eerst uit. Ik zie dat mijn kind hetzelfde doet, zij praat ook niet over hetgeen haar zorgen baart terwijl ze mij heeft. Ik ben bereid om haar waar nodig te helpen. Ze heeft al huisvesting en met levensmiddelen kom ik haar met genoegen tegemoet. Zij werkt niet vanwege ziekte. Toen de ellende met mijn man mij op een gegeven moment teveel werd  ben ik twee keer met de kleintjes  vertrokken, de grote kinderen wilden niet mee, na een poos ging ik terug. De derde keer ben ik naar mijn dochters in Nederland gegaan, ook heb ik gefantaseerd om een ‘drankje’ te nemen en over het moment van heengaan. De slechte tijd met mijn man wis ik liever uit. Hij heeft mij nooit te pakken kunnen krijgen om te slaan omdat ik weg rende. De laatste keer verliet ik hem omdat hij mij van het allerergste beticht had. Na twintig jaar ben ik toch nog terug gekomen. Ik wil  niet meer in Nederland blijven vanwege de trappen. De angst is ontstaan nadat ik een keer was gevallen. De meiden hebben mij altijd verwend, ik heb nooit een glas hoeven te wassen bij mijn dochters. Als het aan  de twee dames had gelegen had ik er nog gezeten. Mijn zoon heeft alles in orde gemaakt voor terugkeer. Hier woon ik nu op mijn eigen perceel dichtbij de andere kinderen.

Mijn kleindochter, een tiener, heeft niet lang geleden zichzelf van het leven beroofd omdat haar vriend het had uitgemaakt. Ze zei op het sterfbed, toen ik haar vroeg waarom ze zoiets had gedaan, “Het leven heeft totaal geen zin meer sinds T. het heeft uitgemaakt”. Mijn kleindochter was tot dan een verstandige jonge dame die zelfs de buurvrouw had getroost toen haar dochter de grenzen aan het verleggen was. Zij was schoolgaand.

“Een man is pas een man als hij geld heeft”

Mijn broer is zevenentachtig jaar en Hindoe. Luister ook naar hem. Hij begint met: een moeder is ‘djanmie’, djanam deenee wala, zij die leven geeft, zonder haar gebeurt er niet veel goeds. Onze moeder was in India geboren, zij is 115 geworden. Bij mij is de moeder, de dochter en de schoondochter het meest heilig. Mijn oudste schoondochter is de anker van ons gezin, zij heeft haar studie na het huwelijk afgerond. Ik heb veel respect voor haar. Zonder harmonie in een familie gebeurd er weinig goeds. Broers en zussen dienen te beseffen dat ze dezelfde ontstaansgeschiedenis hebben. Negativisme is nooit goed, dat slaat terug op jezelf. Een ieder heeft bij ons zijn natje en droogje, eentje is Christen, een ander Moslim. Niemand is voor mij een probleem. Bij mij mag niemand uitgesloten worden.

Degenen die de macht hebben in een land dienen voor hun volk te zorgen opdat zij zich kunnen ontwikkelen en ontplooien om het land te dienen. Eerst moet een ieder gevoed worden, daarna mag er voor iedereen medicatie verkrijgbaar zijn. Momenteel is een klein deel rijk, een groot deel heeft het redelijk, de rest is arm. Ik kon op school helemaal niet leren. Ook de ezelsbruggetjes van de meester hielpen niet omdat mijn gedachten bij de armoede thuis waren. Omdat onze moeder ons verlaten had ontstonden er zorgen. De meester legde bijvoorbeeld uit dat de vijf geschreven werd door eerst een sikkel te tekenen  daarna een ‘oorhnie’ voor de dwarse streep boven. En toch drong het toen niet tot mij door.

Mijn ouders hadden geen eigen grond waardoor we afhankelijk bleven van anderen, we moesten afwachten of de werkgever ons werk goed zou keuren. Als oudste zoon bracht ik het geld naar huis toen ik eenmaal begon te verdienen. Ik heb gerookt en gedronken tot ik ging trouwen. Beide gewoontes heb ik langzaam afgebouwd. Een man is pas een man als hij geld heeft, zonder geld is hij niets. Ik ging naar theater Bellevue, Luxor en Star voor films. Het waren plezierfilms. Ik ben van de Koningin Wilhelmina-tijd, toen hadden we munten van een halve cent, daarmee kochten we snoep zoals  kleine zoete biscuitjes. Als ik werk had verdiende ik tachtig cent per dag. In die tijd waren er ook de Amerikanen in ons land. We waren dun bevolkt, misschien woonden mensen een kilometer verwijderd van elkaar. De lampen op straat werden met de hand aangestoken.

Bij de geboorte van mijn zoons heb ik telkens een ‘pagara’ afgeschoten, bij die van de dochters was er minder vreugde. Toen mijn vrouw mij op de ongelijke behandeling van de kinderen wees had ik gelachen en grapjes gemaakt. Later ben ik mij ervan bewust geworden. De jongens hebben grond gekregen de meiden niet. Maar ik zorg goed voor ze, ze gaan nimmer met lege handen weg als ze bij mij zijn geweest. Omgekeerd zorgen ook zij goed voor mij. Ik kook rijst, de rest krijg ik dagelijks van mijn  dochter. De kinderen zijn mijn alles. Twee van mijn zonen heb ik uit de militaire dienst kunnen houden. Ik was bang, wilde ze voor geen goud missen. Een jongeman uit de buurt was wel in dienst gegaan maar halverwege had hij de benen genomen. Hij is toen naar Nederland vertrokken. Toen ik een voorstel kreeg om ook naar Nederland te gaan, heb ik ervoor gekozen om bij mijn gezin te blijven.

Ik ben een trotse man heb nog alle haren op mijn hoofd, rook tegenwoordig een pak zware shag in twee en een halve dag op, ben de laatste twee en twintig jaar niet naar de dokter geweest, ben “Sanjasi’’, bezoek de Mandir wekelijks en studeer uit de Ramayan.  Eerst zijn we in onze jeugd, daarna worden we volwassen, na de volwassen leeftijdsfase worden we “Sanjaasie”. Het laatste houdt in dat bepaalde behoeftes  beheerst dienen te worden. Rondom ons zijn slechts aardse goederen. Door meditatie, hetgeen ik al vijfenveertig jaar doe, ben ik stap voor stap wijzer geworden. Ik geef jullie mijn zegen.

In de tempel ben ik geliefd, ik hou ook van de gemeente. Thuis beoefen ik de landbouw want de Ouderdomsvoorziening is niet eens genoeg voor mijn tabak. Alles op het perceel doe ik met de hand. Niets gebeurd machinaal. De koopman haalt mijn gewassen thuis op, hij betaalt mij wekelijks.

Santosam Param Soekhan; houdt in dat geduldigheid een rijkdom is.

Daliedar Manoeshaar biertha betekent dat gierigheid tot niets leidt.

Ik lees de Ramayan op de computer, het bestaat uit vier delen. Ik vind het zo mooi dat de vrouw van Tulsidas haar man de gelegenheid bood om de liefde die hij haar gaf aan God te besteden. Tulsidas aanbad zijn vrouw Ratna. Zij ging zelfs terug naar haar  moeder opdat hij zich helemaal aan God kon wijden.

Ik voel mij verbonden met het hogere; soms zie ik God in een bloemenkrans soms in een lichtstraal. De hogere bewustwording heb ik bereikt door zelfstudie. Mijn kleinkinderen verzekeren mij dat God constant rondom mij is terwijl ik het ook zo ervaar. Mijn zoon, een Hindi leraar in de Asram, heeft in het openbaar geroepen dat ik zijn Goeroe ben, dat heeft ook  gemaakt dat ik een trotse ouder ben, omgekeerd ben ik ook trots op hem. Ik voel mij erkend en geëerd. Als kind heb ik de Hindischool ook bezocht, echter ik kon niets leren, hetzelfde als  op de lagere school. Ik heb nu achter elkaar 24 uur lang naar de Maha Bharat op de computer zitten kijken.

Reacties zijn gesloten.