Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 32: Fahiman: “Mijn moeder nam thuis de belangrijke beslissingen”

Ik ben de dochter van een contractarbeider uit India. Mijn vader kwam in 1894 op 19-jarige leeftijd als Moulvi naar Suriname. Hij had een werkdag als onderwijzer achter de rug en was op weg naar huis toen hem werd aangeboden om naar Suriname te gaan voor een goed betaalde baan. Over zijn leven in India weet ik niet veel omdat hij niet met ons erover heeft gesproken. Misschien zijn anderen wel op de hoogte. Ik herinner mij niet dat mijn ouders tijd hadden om met ons te praten. Het was werken, slapen en vroeg op om opnieuw aan de slag te gaan.

Ik ken mijn vader als een man met moderne kleding zoals op de foto. Hij droeg een pantalon met overhemd en colbert. Zowel hij als mijn moeder waren kleermakers. Mijn moeder was een Surinaamse, idem gekleed volgens de laatste mode van de meeste Hindostaanse vrouwen van haar tijd. Dat was een kort bloesje tot de taille en een geplooide rok met een kanten kleine oorhnie op het hoofd. Zij was duidelijk de baas thuis. Dit zeg ik omdat zij de belangrijke beslissingen nam en het geld beheerde. Zij bad zowel thuis als in de moskee. Het meeste geld werd uitgegeven aan de moskee en de studie van mijn broers. Twee van hen hebben in Nederland gestudeerd en zijn daarna teruggekeerd naar Suriname om het land te dienen.

Mijn overgrootmoeder (parnanie), ook in  Suriname geboren, was Hindoe. Zij trouwde een Moslim net als  al haar kinderen waardoor de hele familie nu Moslim is. Parnana kwam wel uit India, hij is jong overleden; ik heb hem niet gekend. We hebben een stamboom op het internet geplaatst waarop alle namen zijn vermeld.

Zowel mijn eerste ouderlijke woning als de tweede hebben pal naast een moskee gestaan. De eerste moskee was eentje met parasara muren en een dak van pina bladeren, de vloer werd met klei en koeienmest gepleisterd. Omdat we ernaast woonden deden wij de klussen rondom de moskee die gedaan moesten worden. Voor ons was het geen kwestie van willen of leuk vinden; we deden het gewoon. Niemand hoefde ons aan normale taken te herinneren. We wisten wat er volgde zodra we nalieten te doen hetgeen hoorde. Mijn vader had een speciale straf die hij van de lelijke plantage-eigenaren overgenomen moest hebben. Niet beide oren beet pakken zitten en opstaan maar veel moeilijker. Beide armen tussen de benen door en dan  beide oren vasthouden. Nu lach ik erom, mijn kinderen vinden het ook grappig.

Straf volgde vooral als er geen huiswerk was gemaakt. Hij gaf  Urdu en Arabische les. Grote kinderen kwamen van ver en alleen in het weekend, ze kregen huiswerk voor de hele week. Wij kregen dagelijks les; het hoorde erbij. De grote kinderen kwamen te voet, ze legden grote afstanden af. Er reed wel een trein maar het geld was er niet altijd.

Ik heb de lagere school op Commewijne tot de vijfde klasse bezocht. Voor ik mij om acht uur op school meldde had ik het hele huishouden al gedaan zoals koken en boenen. Ik stond al om vijf uur op. Om acht uur vertrok ook mijn moeder van huis voor het planten en oogsten op het land. We hadden Javaanse arbeiders in dienst omdat we veel gewassen plantten voor de verkoop. De Javanen beplantten hun eigen percelen in kleine hoeveelheden met maar een paar gewassen zoals pinda, cassave, zoete patat en rijst. Bij ons werden alle soorten peulvruchten, bananen, verschillende groenten en rijst verbouwd. We hadden ook een visgat en we hielden een aantal koeien die gemolken moesten worden. Mijn oudste broer molk de koeien twee keer per dag dagelijks. Onze percelen waren ook veel groter dan die van de Javanen. Na school liep ik gauw weer naar huis om het huishouden weer op te pakken. Alle sport en spel gebeurde onder schooltijd, thuis was die ruimte er niet en de buren woonden soms op grote afstand van elkaar. Ik heb ook geen vriendinnen van vroeger. De behoefte om nu vriendschappen te sluiten heb ik niet, ik ga op stap met de kinderen en kleinkinderen die graag om mij heen zijn.

Op school vond ik creativiteit het leukst; bij handwerken blonk ik uit. Dat werd mijn passie. Later ben ik gaan borduren en kleding maken in het bedrijf van mijn ouders. Mijn vader heeft na de contracttijd zelfstandig gewerkt. Hij verkocht huis aan huis stoffen en kleding op maat in de omgeving. Een hele grote bundel werd achter op de fiets vast gemaakt. Later opende hij een winkel; aan de handel op twee wielen kwam een einde. Mijn moeder en ik maakten kleding thuis en hij verkocht die. Als ik de keuze had gehad om mij te bekwamen was dat op het gebied van de mode geweest. Mijn moeder heeft mijn man ook  kleding leren maken. Misschien was ik dan knip- en naailessen gaan verzorgen in een eigen school, aangezien de familie behoorlijk ambitieus was. Nog steeds is het een vrijetijdsbesteding voor mij. Ik heb de trouwjurken voor mijn dochters gemaakt en het waren mooie exemplaren.

Van de schooltijd herinner ik mij nog dat ik de school  gedurende vijf dagen had verzuimd. Het schoolhoofd kwam toen thuis om met mijn moeder te praten. Mijn moeder op haar beurt pakte een grote lat om de man duidelijk te maken dat zij over haar dochter ging en niet een ander. Nu kan ik lachen om het kordate optreden van haar. Volgens mij was het meester Codrington; we hadden ook een aantal Hindostaanse onderwijzers zoals dhr Adhin. De enige  juf was een Creoolse. In de hele straat woonden Creolen met wie wij goed omgingen. Bij feestjes slachtte mijn broer de kippen halal zodat wij  konden mee eten, mijn moeder kookte dan ook voor ze. Bij hun maakte ik kennis met de lekkere viado. Een huwelijk of liefdesrelatie tussen die twee groepen is volgens mij in die tijd niet tot stand gekomen.

Bij het andere ouderlijke huis is er wel een affaire geweest. Een jonge getrouwde buitenlandse vrouw en een Hindostaanse jonge man  hadden volgens de geruchten verkering met elkaar gekregen. Wat ze precies  met elkaar hadden weet ik niet.  Haar echtgenoot, een oudere man, was erachter gekomen. Hij besloot zijn vrouw terug te sturen naar haar land van herkomst. Haar ouders hebben haar toen vermoord vernamen wij later. Binnen onze familie zijn er volgens mij  geen uitspattingen geweest. Een ieder heeft zich netjes aan gemaakte afspraken en beloftes gehouden.

Op mijn dertiende deelde mijn moeder mij mede dat ik ging trouwen; ik reageerde dat ik dat niet wilde met het gevolg dat ik een flink pak slaag van haar kreeg. Zowel mijn vader als de hare, mijn nana, steunden mij. Ze vonden mij te jong  en ik hoorde nog op school. Een kennis van mijn moeder die mijn aanstaande echtgenoot Frits als een goed persoon kende, maakte haar wijs om zo’n goede kans niet voorbij te laten gaan. Zelf had ik nooit erbij stil gestaan dat ik net als mijn twee oudere zussen ook een keer zou gaan trouwen. Ook zij waren jong uitgehuwelijkt. Andere jonge vrouwen die dicht bij of in de stad woonden gingen wel naar de middelbare school om later ook buitenshuis te werken.

Frits woonde in bij zijn zus en zwager en werkte in de directe omgeving; we waren gewend om elkaar te zien. Hij had verder niet veel familie in de directe omgeving. De zwager zag mij helemaal niet zitten als huwelijkskandidate omdat ik onder andere geen rijst plantte. Frits werd  door hem uit het huis gegooid; we trouwden en hij kwam bij ons inwonen. De trouwkleding van ons allebei werd door een beste vriend van Frits en zijn vrouw gemaakt, zij hadden een kledingbedrijf. Frits was ook bij hen in de leer geweest voor kleermaker. Ik herinner mij niet dat iemand een opmerking had gemaakt over “ghardamda”, negatieve waardering voor de familie met een inwonende schoonzoon. Mijn oudste zus had ook een poos  met haar man bij ons ingewoond zonder dat iemand iets negatiefs  te zeggen had. Ik denk dat mijn moeder te pittig was voor  haar omgeving. Als enige en oudste dochter was ze misschien thuis al gewend om veel op te vangen. Mijn moeder heeft Frits ook nog bijgeleerd om kleding te  maken.

Naast ons woonde een familie die een nichtje in huis hadden genomen voor oppas van hun eerste baby. De vrouw liet haar piepjonge nichtje hard werken en mishandelde haar. Toen de jonge dame terug wilde naar haar ouders rende ze de straat op alwaar ze werd opgevangen door een bekende. Om haar actie  werd het kind opnieuw mishandeld. Tenslotte is  ze teruggebracht naar haar ouders en nooit meer teruggekomen. Bij die familie woonde ook een hele oude vrouw misschien uit India, ze was kort en donker bruin met veel sieraden. Andere immigranten heb ik niet gekend in de directe omgeving.

Met onze Chinese buren raakten we ook goed bevriend; we kwamen bij elkaar over de vloer, speelden, aten en dronken met elkaar. Ik heb er vaak brood met sardines gegeten. Het hele Chinese gezin sprak vloeiend Sarnami; ze zijn later allemaal met niet-Chinese Surinamers getrouwd.

Een paar oudere Moslim dames vormden een Vrouwengroep; ze gingen huis aan huis om het geloof te helpen prediken. De aanvoerster was alleenstaand; ze handelde op de markt, de anderen waren getrouwd, eentje was weduwe. Deze oudere  dames uit de stad verzorgden ook de lijken van vrouwen dat is de “goesoel” en gingen mee met de mannen om te begraven. De dochters van deze vrouwen gingen wel naar de middelbare school net als  twee van mijn vier broers. Zoveel middelbare scholen waren er niet waardoor ze samen gestudeerd hebben. Beide broers van mij hebben hoge functies bekleed in de Surinaamse politiek; het zijn bekende Surinamers. Van de hoog opgeleide dames van hun tijd was in het openbaar verkeer niet veel te merken op  een enkele uitzondering na. Eentje had de Rechtsschool gedaan  en werkte als Griffier, het laatst had ze bij de Assemblee in Suriname tot haar pensioen gewerkt. Anderen hebben op kantoor en in het Onderwijs gewerkt maar niet actief deelgenomen in de politiek. Deze eerste Moslim vrouwengroep werd mede door mijn vader en andere moulvi’s geschoold en begeleid, ook was er regelmatig een voorganger uit Pakistan op werkbezoek voor langere tijd.

Hoe het ooit begonnen is weet ik ook niet maar met het slachten van koeien is de woede van de Hindoe’s in Suriname op de hals gehaald. Tot dan hadden we in harmonie met elkaar geleefd. Onze moskee werd bijna in de as gelegd; het brandje werd gelukkig op tijd geblust. De voordeur van een andere moskee heeft het ook moeten begeven, echter de schade bij de voordeur schopper was groter. De dronken jonge man was met zijn ene voet aan de gebroken ruit blijven hangen. Hij werd goddank op tijd gered door de buren anders was hij dood gebloed. Ik ken de harmonische tijd nog goed dat niemand uit de buurt viervoeters slachtte; noch mijn ouders noch de Hindoe buren en kennissen.

Momenteel ben ik negenenzeventig en kijk terug op een goed leven. Ik ben realistisch; van drama maken hou ik niet. Ik ben ook gewend om met beide benen op de grond te staan. Dat de familie van mijn man mij geen hartelijk welkom had geheten toen we trouwden heeft mij amper gedeerd. Ik ben in het ouderlijke warme nest blijven wonen tot we een eigen huis bouwden. Later is zijn familie bijgedraaid. Een moeder had hij niet, zij overleed toen hij amper drie was. Een zus had wel sieraden, zoals de bekende zilveren ketting Chandarhaar met een rij munten, aan mij geschonken. Nu heb ik niets meer van vroeger. Met deze zus had mijn vader contact gemaakt voor overleg omtrent ons huwelijk. Zij bleef goed met ons omgaan. Mijn schoonvader woonde in Nickerie; hij had de geschenken opgestuurd.

De baraat was van het huis van Frits zijn beste vriend vertrokken en kwam aan in de moskee waar de Nikaah had plaats gevonden. Er was al een  Maulood feest  ter herdenking van de  heilige Profeet gaande. Het vaste Mahar bedrag de zogenaamde bruidsschat die de bruidegom schenkt werd genoemd, meer weet ik niet ervan, we kregen wel een koe van mijn ouders die we later verkochten om in de bouw van ons huis te steken. Ik herinner mij niet veel van mijn huwelijksfeest omdat het misschien ondergesneeuwd was door dat andere.

Dat ik een zelfstandig kind was getuigt ook mijn eigen initiatief toen ik op mijn zevende naar de Goudsmid vlakbij ben gestapt voor oorgaatjes. Mijn moeder merkte het pas na een week, ze vond het goed.  Zij had zelf wel gaatjes op de neusvleugel en in de neusschot maar droeg de sieraden  niet.

Veel uitjes hadden wij niet bij onze ouders. De Tazzia en Ramlila waren typisch Hindostaanse feesten maar wij namen formeel geen deel eraan. Stiekem ging ik wel naar de Ramlila die verboden was door mijn vader. Van de Tazzia weet ik dat het op het terrein van de bekende rijke heer Rahmal, een immigrant, werd georganiseerd. Het was ergens bij het Pad van Wanica. We wisten dat de attributen van bamboe en vliegerpapier door veel mensen werden opgebouwd. Mensen gingen dagelijks kijken, ik hoorde de verhalen. Er werden prijzen uitgeloofd voor de beste.  De Ahmadya’s verwerpen die traditie die langzaam is verdwenen. Eerst vierden de immigranten dat feest later hun nakomelingen. In het begin was de tweedeling er niet onder de Moslims waardoor er meer mensen deelnamen, ook Hindoe’s  volgens mij.

In de jaren ’70 ging mijn zoon voor verdere studie naar Nederland. Wij wilden hem niet alleen laten gaan en besloten dat het hele gezin mee ging. Eerst ging Frits om huisvesting te regelen, daarna haalde hij mij met een paar kinderen op. Twee van mijn kinderen bleven achter om het schooljaar af te maken. Elk heeft toen een paar maanden bij een broer gelogeerd tot de laatste schooldag in Augustus.

Hier aangekomen gingen Frits en ik direct aan het werk. Net als een paar andere Surinaamse vrouwen vond ik een vaste baan in de schoonmaak. Er was genoeg werk en het geld kon ik goed gebruiken. De Nederlandse mensen waren aardig, nu is het amper bekend wie de buren zijn en omgekeerd.

Een paar jaar geleden sloeg het noodlot achter elkaar toe. Ik verloor een dochter op jonge leeftijd en kort daarna haar partner, Frits werd ziek en ik werd geopereerd.  Frits werd nooit meer de oude na een operatie en er werd nog iets anders ontdekt. Na een ziekbed van zes weken overleed hij toch nog plotseling thuis met zijn hand in de mijne. Hij had zijn laatste dag misschien  zien aankomen omdat hij verschillende mensen die hij nog wilde spreken had laten komen. De kinderen waren ook om hem heen geweest, eentje had verlof genomen. Ze hadden al een poos bij toerbeurt met ons verbleven sinds hij ziek lag. Ik heb geen angstige momenten gekend ook niet tijdens of na zijn dood. Hij heeft zijn laatste adem uitgeblazen nadat ik hem goed had gelegd. Hij had mij nog aangemoedigd om hem te helpen. Ik voel nog steeds zijn aanwezigheid in huis, dat doet mij goed. Het alleen wonen valt reuze mee. Bijna een half jaar hebben de kinderen en kleinkinderen om de beurt bij mij geslapen. Er gaat ook nu geen dag voorbij of eentje belt aan.  Frits heeft zijn zin gehad wat de volgorde van overlijden betreft. Volgens hem zou ik mij beter redden samen met de kinderen dan dat het hem zou lukken als ik eerst zou heen gaan. Ik zorg inderdaad meer dan goed voor mezelf.