Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 37: Krishna: Met de export van hout en goud zou de Surinaamse bevolking zich economisch kunnen verheffen

Reacties zijn gesloten

De informatie dat een Hindostaanse vrouw aan de weg timmerde in de VHP-top had mij al eerder bereikt. Echter toen ik haar op een oude Nationale Assemblee vergadering zag acteren dacht ik hmmm!. Dat ze vlak bij mijn logeeradres woonde kwam mij helemaal goed uit. Op een dag ben ik haar erf opgestapt om een boodschap bij haar dochter achter te laten. Gelukkig kende zij het boek Levens van Vreugde en Verdriet en vond het voorstel om haar moeder te interviewen leuk. Het resultaat staat hieronder.

De immigranten zijn onze rolmodellen.

Mijn Naana kwam als kleine jongen uit India. Volgens de informatie was hij ouder dan Naanie. Verder was hij een harde werker, lief, sterk en moedig. Ik bewonder die groep. Ze kwamen voor een beter toekomst, ons huidige leven. Er zijn flink wat obstakels doorstaan door hen eer ze hun weg hebben gevonden om gezinnen te stichten. De generatie na hun, onze ouders hebben ook offers gebracht. Petje af voor hen. Wij hun nakomelingen hebben weliswaar ook zorgen maar die zijn niets in vergelijking met die van hen.

Ik heb zelfs mooie herinneringen over gehouden aan het beoefenen van de landbouw en veeteelt zoals koeien melken bij maneschijn. Er was nog geen elektriciteit aangesloten bij ons. Na school om kwart voor drie gingen we touw vd “mootha” plant zoeken om bosjes te maken van tajerblad, om vier uur gingen we oogsten voor de verkoop. Twee van ons gingen koken. Rond half negen ’s avonds waren we klaar met klusjes. Het leren ging mij goed af.

Mijn vader stimuleerde ons het meest om onderwijs te volgen. Vooral door zijn raadsels hebben we leren nadenken. Hij leerde ons rekenen met doppen van flessen en hij had een ezelsbrug bij tafels leren. Zelf was pa een zesdeklasser die van school ging toen zijn vader kwam te overlijden. Hij moest de kost verdienen, ging ploegen en egaliseren met twee stieren, groef ook sloten voor loon. Hij deed zijn werk met passie, was een vakman. Ik bewonder zijn vertrouwen in opvang en begeleiding bij Onderwijs. Bijvoorbeeld zowel een zus als een broer van mij werden niet goed genoeg bevonden voor het gewoon lager Onderwijs. Mijn vader schreef ze in op een andere lagere school en bracht ze op de brommer, thuis hielp hij ze consequent dagelijks. Eentje eindigde als onderdirecteur van een MULO school. Mijn broertje wilde zelfs niet meer naar school, mijn vader zette door, beloonde hem bij goede resultaten. Ook hij schopte het ver. Helaas overleed mijn vader op eenentachtig jarige leeftijd. Ik was ’s morgens nog bij hem geweest en ’s avonds waren we met z’n allen tot elf uur bij hem. Vlak na ons vertrek kregen we bericht dat hij er niet meer was.

Mijn moeder was ook een harde werker tot een zus van mij overleed. Ze raakte depressief maar gaf niet op. Integendeel werd ze creatief, ging kniplessen volgen, begon bruiden op te maken, sari te draperen en marroo’s te versieren met vliegerpapier. Bij bruiloften in de familie nam ze soms de leiding. Zij bespeelde ook nog muziekinstrumenten, zong ‘bhajans’ en nam ons mee naar de Mandir. Beide ouders speelden kaart. Mijn moeder overleed op achtenzeventig jarige leeftijd. Ze lag in het ziekenhuis, ik zag haar moeilijk ademhalen, iedereen werd opgetrommeld, terwijl we haar met z’n allen vasthielden, hebben we een mooi lied afgedraaid waarbij ze langzaam heenging. Armoede en problemen zijn er ook geweest in ons ouderlijk huis maar ik koester liefst de mooie herinneringen.

Tijdens de Politie Opleiding leerde ik mijn man kennen, hij was militair en Moslim. Met het laatste had mijn vader minder moeite dan mijn moeder. Mama was in eerste instantie absoluut tegen de relatie, later gaf ze toe onder voorwaarde dat ze mij formeel in de marroo zou weggeven, de Kanya daan. Haar absolute eis werd ingewilligd. Een week na ons huwelijk ging mijn man als Luitenant naar het binnenland, terwijl er nog geen mobiele telefoon was. Het was de oorlog tegen Brunswijk waarbij er ernstige incidenten zijn geweest, ook uit de groep van mijn man sneuvelden jonge mannen. Bij de politie kregen we prompt alle berichten. Uiteindelijk hebben we die tijd overleefd. Mijn man overleed in 2008. Ik had met een gezonde echtgenoot gesproken voor ik op het vliegtuig naar huis stapte. Bij aankomst was het helemaal mis. Helaas was ik er niet om op tijd goed voor hem te zorgen. Hij was plotseling opgenomen met hoge koorts. Nog voor ik in de gelegenheid was gekomen om over eventueel een andere behandeling door een andere arts te denken, stierf hij in mijn handen.

Voor de politiek ben ik gevraagd, heb campagne gevoerd en gekozen, zit nu drie jaar in de Nationale Assemblee. Gisteren heb ik een lezing gegeven in de eigen kring; de inhoud is in de kranten te lezen. Ik heb veel activiteiten, ook in het binnenland. De VHP is een weerspiegeling van de hele Surinaamse bevolking. Het bestuur wordt ook door een aantal niet Hindoestanen gevormd. Alle districten zoals Marowijne, Brokopondo en Sipaliwini krijgen kernen, die door ons worden opgezet. Marrons doen mee en werken hard voor de partij. Ze zijn tot nu toe niet goed opgevangen in de stad en dat mag anders.

Ik ben gemotiveerd om politiek te bedrijven omdat ik ervan verzekerd ben dat de kwaliteit van het Surinaamse leven op een hoger peil getild kan worden. Door de export van hout en goud moet dat kunnen. Hindoestanen pinaren meestal minder omdat we grond hebben kunnen erven. De meeste ambtenaren verdienen niet genoeg om grond te kunnen kopen of om op vakantie te gaan. Tijdens de FRONT regering kon men wel bij de Bank lenen voor het bouwen van een huis. Nu kan men het geleende niet meer aflossen, vooral betaling in vreemde valuta wordt soms onmogelijk vanwege de hoge koers. De monetaire reserve die door Het FRONT was achtergelaten is verbrast, ook is er geen spoor van de drie en een half miljard dollar dat door de huidige regering geleend was. Ik heb er vertrouwen in dat de Surinaamse bevolking bewust bezig gaat zijn met de politiek. Dit gaan we vlak voor de verkiezingen merken. Nu is iedereen aan het overleven.

De verhalen over vrouwen die jij in je boek beschrijft zijn interessant, ze inspireren mij zoals ook een Hindoestaanse medicus die op hoge leeftijd is overleden. Ik zou willen weten hoe zij op het idee was gekomen om aan zo’n studie te beginnen. Ik bewonder haar. De donkere kant van onze cultuur; het hoge aantal mensen dat de hand aan zichzelf slaat baart mij zorgen. Er is een patroon waar te nemen. Althans bij degenen die een poging daartoe hadden ondernomen en bevraagd konden worden. Ze hadden soms een moeilijke jeugd, onvoldoende zelfvertrouwen en relatieprobleem. We worden opgevoed met bepaalde normen en waarden zoals niet van de ene relatie naar de ander stappen. De beeindiging van een relatie wordt als falen gezien en gezichtsverlies kan niet iedereen aan. Tegenwoordig krijgen we zoetjesaan andere kennis.

Vroeger werd er aan de overkant van ons ouderlijk huis gezopen door onder andere huisvaders waarna er soms met stokken en mestvorken werd gevochten. Thuis aangekomen werd de resterende agressie vaak op de vrouw gebotvierd. Nu is dat minder “we” beteren ons. Het herkaderen van normen blijft moeilijk.

Teveel situaties die ik bij de politie heb mee gemaakt hebben mij slapeloze nachten bezorgd. De impact die het gebeuren te Papatam op mij had was heel erg. Het waren etnische spanningen met een moord en verkrachtingen tot gevolg. Ik heb gezien hoe alles overhoop lag met veel bloed, kon niet bevatten hoe zoiets kon gebeuren. Er zijn arrestaties verricht en de zaak is voor de rechter geweest. De informatie is ook op het internet te lezen.

In mijn huwelijk kwam er ruimte om me af te vragen hoe het zat met mijn geloof, was ik hindoe of Moslim. Bij mijn ouders was ik niet bewust bezig geweest. Ik ging mij inlezen over de Islam. Hun maatschappelijke principes zoals de armenbelasting bevallen mij. De sociale controle is behoorlijk streng waardoor je in je vrijheid wordt beperkt. Als het om God gaat maken de rituelen mij niet uit omdat het om dezelfde God gaat. Ik ben geaccepteerd in de Moskee, organiseer soms een bijeenkomst of geef een lezing. Thuis lees ik dagelijks de Namaaz. Ik zit ook gerust aan bij een “Puja” en zing mee met een “Bhajan”. Een Maulana is ook maar een gewoon mens, zo ook de Pandit. Heel vaak worden culturele regels verward met religieuze. Een veel gerespecteerde, bekende Maulana is bij ons thuis geweest en heeft met mij aan tafel gegeten. Ik heb een hand van hem gekregen en hij heeft ook eten voor mij geschept. Zijn doen en laten had mij ook verrast.

Reacties zijn gesloten.