Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 4: Urmila: “Brown is beautiful, is een donkerbruine huid mooi?”

Urmila is 51, het vierde kind uit een gezin van 12. Ze woonden in het huis van de ouders van haar vader, ájá en áji. De moeder van Urmila kreeg ook nog 6 miskramen. Een kind overleed na de geboorte. Toen haar oudere zussen uitgehuwelijkt waren, nam zij de verantwoording voor het huishouden over; haar moeder deed aan landbouw achter op het perceel. Haar áji (oma) en vader namen de belangrijke beslissingen, onder andere dat Urmila na een paar klassen lagere school werd afgeschreven. Haar moeder of de kinderen hadden werkelijk niets in te brengen; de twee jongere zussen zijn wel naar de middelbare school geweest. Een zus van Urmila overleed bij de geboorte van haar kind. Zij leed aan haar hart. Het was haar afgeraden om zwanger te worden, maar zij wilde met alle geweld trouwen en kinderen krijgen. De baby van toen leert nu om voor hartpatiënten te zorgen.

Sebieren HassenmahomedOver haar moeder zegt Urmila dat die veel geslagen werd door haar vader; moeder had altijd bloed, blauwe plekken en viel flauw. Haar vader ging na de nachtdienst alcohol drinken, bij aankomst thuis ging hij op zoek naar zijn vrouw. Moeder was op dat tijdstip bezig op het land. Hij liep naar haar toe met een broekriem of een stuk touw om haar al slaande naar huis te halen. Bij het bereiken van het huis raakte moeder heel vaak bewusteloos. Niemand kon haar vader corrigeren. Hij maakte zelfs ruzie met de buren.

Lichtpuntje in haar jeugd waren de schoolvakanties als ájá (opa) hen verwende.
Toen Urmila achttien werd ging soms ze naar de markt om boodschappen te doen bij de kraam van haar tante. Naast phuwá(tante) stond de huidige schoonmoeder met haar waar; deze collega van tante informeerde naar Urmi voor een eventuele huwelijk met haar zoon. De speciale interesse besprak tante met haar broer, de vader van Urmila.

Op de dag van “dékhni”, letterlijk vertaald zou het op kijkdag kunnen neerkomen, blies Urmila de dienbladceremonie af! Ze vertikte het om überhaupt te verschijnen. Ze bleef waar ze was! Urmila had maar liefst door twee naden gepiept, dwars door de keuken en nog een muur. Zowel de bewuste tante als oom waren donker van kleur. Ze hadden ook donkerbruine kinderen. Zij had eerder bedacht dat ze nooit zulke donkere kinderen wilde. Nu kwam uitgerekend een donkerbruine jongen haar pad kruisen. Haar vader verzon een smoes dat Urmila bij een familie was; de twee heren vertrokken zonder maar een glimp van Urmila op te vangen.

Echter toen ze vertrokken waren, nam haar vader Urmila flink onder handen . Hij snauwde haar toe dat ze als een vrouw wel heel brutaal gedrag had vertoond. Hij dreigde haar in de Mangoboom te slingeren. Bang geworden stemde ze toe in de volgende “dékhni” en “chekhái ” (=verloving). Alhoewel ze niet geloofd had dat haar vader de daad bij het woord zou voegen, had ze toch besloten om te doen waar hij op aandrong.

Ze trouwden. Volgens de traditie sliep Urmila de eerste drie dagen bij haar schoonmoeder. Daarna werd ze feestelijk opgehaald door haar familie, de “bidá bidái” . Ze wilde toen niet meer terug naar de kersverse echtgenoot. Ze vond hem erg grof praten tegen haar, op die gebiedende toon, als “doe dit! ” en “geef dat!”. Ze was nooit eerder zo benaderd. Ze heeft tranen met tuiten gehuild bij haar moeder thuis, die ook huilde maar bleef praten met Urmila. Tenslotte werkte ze mee toen ze met alle toeters en bellen werd opgehaald door haar nieuwe familie. De “bidá bidái” was succesvol afgerond.

Bij de tweede aankomst in het huis van de schoonfamilie was ze helemaal niet van plan om het bed met hem te delen. Ze zou op de vloer slapen. Haar man zei: “Nee, zo gaat het niet”. Hij tilde haar op om haar in het bed te leggen, hetgeen Urmila nog steeds heel romantisch vindt. Ze zegt het met een brede glimlach van oor tot oor. Wat seks betreft wist ze van toeten noch blazen. Ze had zich nooit een voorstelling gemaakt hoe die “handel” er bij een volwassen man uit zou kunnen zien.

In de nieuwe familie was het een andere huishouding met het zelfde aantal mensen. Ze moest erg wennen. De Schoonmoeder was een gescheiden vrouw. Ze verliet het huis al om vier uur in de ochtend om te gaan handelen. Ook ving Schoonmama gedurende vier jaar, twee kinderen op van familie. Drie van de zwagers heeft ze nog gedoucht, aangekleed, te eten gegeven en naar school gebracht. Urmila werd door haar schoonmoeder gelijk behandeld met de dochter des huizes. Ze kregen dezelfde kadootjes zoals ondergoed en kleding. Haar schoonmoeder noemde haar terecht haar rechterhand; dat was Urmila beslist en stelt dat compliment ook op prijs. Op een dag merkte een buurvrouw kritisch en verwijtend op, tegen haar schoonmoeder: “Heb je een schoondochter of een slavin gehaald.” Haar schoonmoeder was toen heel boos geworden. Urmila had alle begrip voor haar schoonmoeder die voor zoveel kinderen zorgde en echt geen andere optie had. Echt zwaar werd het voor Urmila toen ze zelf kinderen kreeg.

De band met haar man groeide in het huwelijk. Ze ging van hem houden. Soms gingen ze naar de film, maar liever nam ze het geld voor de ticket dat ze voor andere dingen kon gebruiken. Na ongeveer zeven jaar gingen ze apart wonen. De eerste ruzie ontstond toen ze een liefdesbriefje in zijn broekzak aantrof. Urmila bedacht zich geen moment, pakte haar kind en verliet het huis. Toen haar man haar vertrek ontdekte, haalde hij haar in met de auto. Hij wilde zijn kind wel houden. Ze begonnen allebei aan het kind te trekken waar ook anderen aanwezig waren. Uit angst voor de politie gaf hij het op, waardoor Urmila verder kon met haar kind..

Bij haar ouders hoefde Urmila niet aan te kloppen, gelet op het motto van haar vader: “Waar je getrouwd bent is je huis voor de rest van je leven.” Ze zou onmiddellijk teruggestuurd worden. Ze ging naar haar nicht die misschien aan de lichaamstaal van Urmila gemerkt had hoe de vlag erbij hing. Gelijk bij aankomst vroeg deze of er bonje was. Urmila ontkende dat er maar ook iets aan de hand was. Iets later arriveerde haar echtgenoot die vermoed had dat ze daar kon zijn. Haar nicht wond er geen doekjes om en sommeerde Urmila om plaats te nemen in de auto. Urmila begreep haar nicht wel die zelf maar liefst vijf kinderen had, en deed wat zij gebood.

Na die eerste heibel heeft Urmila niets meer vernomen van de briefschrijfster. Ze weet ook verder niets over haar. Urmila ging buitenshuis werken op een plantage waar er naast de gewassen, soms ook een romance uit de grond verrees. Omdat mannen en vrouwen soms verliefd werden op elkaar heette het daar een Hoeren-lopers-bedrijf. Ik vraag aan Urmila wat zij van de Pooierij had gemerkt. Urmila zegt dat ze een keer ontdekt had dat haar jongere collega’s seks met elkaar bedreven. Zij had haar getrouwde, vrouwelijke collega toen onthutst als volgt toegebeten: “Hoe durf je thuis nog voor je man te verschijnen, speel je soms ‘Sita Séti’ (= heilig boontje).” De ander niet op haar mondje gevallen, diende Urmila als volgt van repliek: “Waarvoor heb je een kut, als je het bewaart krijgt het wormen.” Urmila stond versteld van die reactie op dat moment, maar heeft de collega in een later stadium van haar leven begrepen.

Op een gegeven moment kwam voor Urmila een kans om ook naar Nederland te vertrekken. Ze had het altijd gewild. Families van haar man waren op vakantie in Suriname. Ze besloten dat het verstandig was als Urmila eerst ging met het minderjarige kind. Zo geschiedde het. De eerste dag hier was behoorlijk schrikken. Ze herkende niets van de pracht en praal die ze zich ingebeeld had. Ze was goed opgevangen door haar familie van haar man en ging al op de derde dag na aankomst aan de slag in de schoonmaak. Liefst ging ze terug, maar haar man stimuleerde om vol te houden. Toen ze zelf de Nederlandse Nationaliteit had gekregen, kon ze haar man laten overkomen zodra ze het vereiste bedrag verdiende. De dag- en late diensten voldeden niet. Ze werkte de weekenden erbij. Ondertussen kreeg ze opmerkingen te verduren van ongeduldige familieleden zoals: “Ben je soms op de versiertoer dat je geen aanstalten maakt om je man te laten overkomen?” Deze negativiteit kwam hard aan, aangezien Urmila echt haar best deed en haar man intens miste. Toen hij eindelijk kon overkomen was ze opgelucht. Hij ging gelijk aan de bak tot hij na een aantal jaren ontslagen werd. Thuis de dag doorbrengen was echt niets voor haar man. Voor Urmila was het echt fijn dat het eten al lekker op tafel stond als zij van het werk kwam. Maar haar man hield het niet vol. Hij wilde terug naar Suriname. Urmila bleef protesteren. Ze zei dat het haar heel wat moeite had gekost en dat ook zij zich over een moeilijke periode had gezet. Haar man plaatste haar tenslotte voor een moeilijk dilemma: “Als je mij lief hebt, laat je mij gaan, anders krijg je iemand in huis die diep ongelukkig is, met het gevolg dat hij ziek wordt.” Urmila koos voor het eerste; hij vertrok. Op vakantie bij hem in Suriname vindt ze het leuk, maar ze komt altijd weer terug naar Nederland. En hier mist ze hem weer. Voor langere vakanties bij hem wil ze haar vaste baan niet opgeven. Hij kan wel langer bij haar blijven als hij dat wil, maar dan mist hij een dagelijkse bezigheid die hij daar wel heeft in de fruit- en groententeelt op zijn eigen perceel. Urmila zegt dat ze zorgen heeft om hem omdat hij alleen woont.