Het verhaal van Uggarah Ramdhari 176/Aa

Uit de Calcuttabrieven

Uggarah Ramdhari 176/Aa was een Hindoe van de kaste Ahir uit het district Shahabad, politiepost Domraon en dorp Barari. Hij kwam op 24-jarige leeftijd in Suriname aan op woensdag 13 april 1898 met de “Avon”. Hij was 1,69 meter lang en had een donkerbruine huidskleur. Hij had een moedervlek aan zijn linkerzijde. Hij was tewerkgesteld op plantage Marienburg & Zoelen (Beneden Commewijne) van de Nederlandse Handelsmaatschappij. Zijn contract liep van woensdag 13 april 1898 tot maandag 13 april 1903. Op 30 juli 1902, een jaar voor het einde van zijn contract, werd hij doodgeschoten tijdens de opstand van Mariënburg. Op zaterdag 22 februari 1902 was hij 4 jaar (46 maanden) in Suriname. Hij stuurde f. 40 naar zijn broer Rambalack; dat is bij een gemiddelde dagloon van 0,60 voor mannen 67 dagen werk in een periode van 1.209 werkdagen (5,5%). Bhagwanbali (2011) beschrijft de omstandigheden van zijn dood in zijn analyse van de opstand van Mariënburg. De arbeiders waren in opstand gekomen tegen de slechte werkomstandigheden en hadden de directeur James Mavor vermoord. Op 30 juli stuurde het koloniale gouvernement een detachement militairen en eenheid politieagenten om de opstand neer te slaan. De DC kwam naar Mariënburg met het leger om mensen te arresteren. Bhagwanbali (p. 117): “Bij die arrestatie snauwden enkele contractarbeiders de districtscommissaris toe: ‘Aph kaun tjied ke wagti kare hai? Soeroe karde ham log ke djaan lene ko’ (Waarom begin jelui nu niet? Waarop wacht jelui nu ? Begin ons te vermoorden).” De militairen en politie-agenten positioneerden zich op drie plekken en begonnen te schieten. Bhagwanbali (Tetary, Den Haag 120-123): “In totaal werden er 117 schoten op de contractarbeiders gelost (91 door het detachement van luitenant Pet en 26 door militairen onder commando van luitenant Brandt). Verschillende contractarbeiders werden toen door de militairen dodelijk getroffen. Vele anderen raakten gewond en stortten neer. De weg voor de brug lag toen bezaaid met lijken en kermende contractarbeiders. De rest vluchtte naar de koelielines. Drie geneesheren boden eerste hulp aan: D. Hartogh, O.A von KonigslÖw en J.S.J de Vries Robles. Naast veel bloed troffen zij in handen of vlak naast de dode en gewonde migranten 20 vlijmscherp geslepen houwers.

Na het salvo door militairen afgevuurd, bleven een dertiental koelies op de plaats dood, terwijl twee van hen kort daarna overleden; één koelie stierf gedurende het vervoer naar het hospitaal. Onder geleide van de 2e luitenant Muys werden in totaal 39 gewonde migranten voor verpleging naar het Militaire Hospitaal te Paramaribo gebracht. Bij aankomst aldaar stierf op dezelfde dag één gewonde migrant en later nog zeven andere.

De gedode migranten werden achter de stelling van het detachement van luitenant Pet gelegd. Nadat hun identiteit ten overstaan van de districtscommissaris was vastgesteld, werden zij in de avond onder geleide van een sergeant en 8 politiemannen begraven:

1.Ashruf no 846 Y

2.Somaro no 255 Bb

  1. Goptar no 220 Ee
  2. Asgan no 1342 R
  3. Gurdin no 968 U
  4. Jeuna no 150 V
  5. Kanisakhya no 275 V
  6. Takhurddin no 108 Ee
  7. Chadi 183 Aa
  8. Husen-Ali no 257 X
  9. Ramautar no 378 W
  10. Ramudit no 198 X
  11. Leedar no 841 X
  12. Surajbali no 364 W
  13. Kishun no 263 W
  14. Ramdhari no 176 Aa

Later stierven aan hun verwondingen in het Militair Hospitaal177:

17.Launjari no 232 W

18.Balay no 1128 W

19.Mohabir no 173 Bb

20.Dayaram no 220 I

21.Gopie no 944 U

22.Baksenem no 645 I

  1. Budhram no 1130 Y
  2. Haeseek no 1228 CC”.