Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (deel 11)

Wie of wat was ik? Hoe wilde ik mezelf graag aanduiden? En wie was ik in de ogen van anderen in mijn culturele omgeving, zoals van mijn familie, buurtgenoten of collega’s? Enkele van de vele nieuwe en moeilijke vragen die mij in de jaren zestig somtijds bezighielden. Ik vroeg me af, of ik mezelf een Hindoestaan, Hindostaan, Hindoestáni of Bhárti zou willen noemen?

Lees verder

Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (Deel 10)

Bris een jonge sanátani hindoe – invloeden van de Vedische religie en het christendom – angst voor boze geesten – bezetenheid – smeekbeden om goddelijke bescherming – beginnende twijfel over de almacht van goden – achterhaalde intenties van árya samáji’s? – weinig discussie en debat – vernieuwende taak voor jongere intellectuelen – adieu samáji organisaties.

Lees verder

Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (deel 8)

Van jongs af, eigenlijk al in mijn puberteit, voelde ik mij aangetrokken door bepaalde opvattingen van árya samáji hindoes, zoals die aan mij verteld werden door enkele familieleden en bevriende buurtgenoten. Van hun havan (Vedische vuuroffer) en hun mantra-gezang begreep ik niet veel. Ik raakte geleidelijk aan wel geïnteresseerd in hun streven en strijd naar gelijkwaardigheid in de hindoegemeenschap.

Lees verder

Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (dl. 6): Culturele oriëntatie en cultuurschok in Bakkie (1961-’62)

Ik maakte in Bakkie in mijn eerste dienstjaar langzamerhand, oppervlakkig kennis met de lokale culturele diversiteit. Deze was een geheel nieuwe situatie en ervaring voor mij. Magentaweg, mijn geboorte- en woonplaats, was in cultureel opzicht volledig homogeen: een typisch Hindoestaans agrarisch wegdorp. Bakkie en Jacopu vormden voor mij een vreemde, d.w.z. een nieuwe culturele ‘wereld’. De Hindoestaanse culturele gebruiken, tradities en feesten kende ik wel. Echter, mijn bescheiden boeken- en ervaringskennis stelden mij nauwelijks in staat om alle nieuwe cultuuruitingen, die ik in Bakkie en de nabije plaatsen zag, juist te begrijpen en te interpreteren.

Lees verder

Bris Mahabier DEEL 5 De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (dl. 5): Een beginnende onderwijzer in Bakkie: zijn school, onzekerheden en cultuurschok

Nederlandse volwassenen kunnen tegenwoordig dagelijks desgewenst meerdere malen van koffie in vele variaties genieten. Dit was vroeger niet weggelegd voor Jan en alleman. Ten gevolge van het verschijnsel ’gesunkenes Kukturgut’ is o.a. koffie als genotmiddel bereikbaar geworden voor het gewone volk; een van de populaire verworvenheden van onze massacultuur. In Nederland had ik op school ongeveer een jaar nodig om het koffiedrinken mij eigen te maken.

Lees verder

Bris Mahabier DEEL 4 De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (dl. 4): Vooral árya samáji hindoes kozen voor openbare scholen

De Arya Samaj, in 1875 gesticht door Swami Dayanand Sarasvati, was een reformistische hindoebeweging uit Noord-India, toen nog Brits-Indië genoemd. Zij had veel aanhangers in onze regio, bv. in Magenta, Welgedacht C en Helena Christina. De Arya Samaj is anno 2023 nauwelijks reformistisch en activistisch te noemen. Deze stroming stelt zich al decennia tevreden met het volgens de voorschriften uitvoeren van Vedische  rituelen. Hierin staat het vuuroffer centraal.

Lees verder

Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (Deel 3): Een nieuwbakken onderwijzer met ontslag bedreigd

Tijdens de verkenning, in het kader van mijn zoektocht naar delen van mijn identiteit, kwam ik langzamerhand verscheidene onderwerpen, gebeurtenissen en personen uit mijn verleden – in de vorm van herinneringen – tegen. Deze zaken zijn van enig belang geweest voor de ontwikkeling van bepaalde wezenlijke opvattingen van mij en zeker ook van mijn karakter. Een deel van de mondelinge informatie was al vele jaren diep weggezakt, bijna vergeten, maar gelukkig niet uitgewist uit de oude, grijze cellen van mijn hersenschors. Gaandeweg kwamen er vele herinneringen weer naar boven, bruikbare en minder-bruikbare, sommige erg globaal, weer andere gedetailleerd.

Lees verder

Bris Mahabier: De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene

Mijn discontinue zoektocht naar de eigen culturele identiteit heeft niet alleen héél lang geduurd, maar draagt ook een uitermate moeizaam karakter. Een voorzichtige stap voorwaarts, enige tijd van krampachtig vasthouden, dan gegronde aarzeling, weer een andere richting in gevolgd door correctie en continuering. Kennelijk kon dit ook niet anders. Immers, in de jaren vijftig – mijn puberteitsjaren – was er in onze Hindoestaanse familie en buurtschap geen sprake van een goed doordachte, consequente culturele beïnvloeding van de eigen jeugd. Er waren geen principes die overeind moesten blijven en ook nauwelijks rolmodellen. Zich conformeren aan het bestaande, de traditionele hindoecultuur, lag voor de hand.

Lees verder

Bris Mahabier: Sarju Sukraj van Magentaweg en Abrabroki, een succesvolle Hindoestaanse immigrant (deel 2)

De kalkattiyá Sarju Sukraj, die decennialang hoofdzakelijk in de rijstteelt actief was, had een frappante bijnaam: Dalál Bábá. Dalál is het Hindiwoord voor het beroep van makelaar. Het merendeel van zijn buurtgenoten en zijn kennissen noemden hem Dalál Bábá. Misschien verkreeg hij zijn bijnaam Dalál omdat hij incidenteel bemiddelde bij geldlening, koop en verkoop van landbouwgronden en bouwpercelen in Paramaribo en elders. Het kan zijn, dat zijn bemiddelende rol als een informele makelaar niet door iedereen gunstig is gewaardeerd omdat hij soms geen succes had. Zijn reputatie als bemiddelaar, als dalál, liep hierdoor enige averij op en verkreeg hij zijn bijnaam met een minder positieve connotatie. De toevoeging Bábá was meer uit beleefdheid: bábá is de respectvolle aanspreekterm voor oudere Hindoestaanse mannen.

Lees verder

Bris Mahabier: Sarju Sukraj van Magentaweg en Abrabroki, een succesvolle Hindoestaanse immigrant (Deel 1)

Dit biografisch artikel handelt over het leven, i.h.b. over het economische succes van Sukhraj Sarju, de grootvader van o.a. pandit-zanger Salikram Ramawadh (1933-2013) van Magenta- en Nieuw-Weergevondenweg (in Wanica, Suriname). In 1932 koos deze immigrant zijn achternaam Sarju als zijn voornaam en zijn oude voornaam Sukraj als familienaam. Voortaan heette hij officieel Sarju Sukraj. Bij deze twee namen valt de transcriptie op. Die wijkt af van wat in Suriname in die tijd gebruikelijk was. Van deze analfabete Hindoestaanse ex-contractarbeider, een kantráki, mag gezegd worden, dat hij in economische zin een ‘aardig’ succesvolle immigrant was.

Lees verder

Bris Mahabier: Misvattingen over Hindoestaanse immigranten, casus Magentaweg

Dit artikel is een uitwerking van mijn sociaalhistorische inleiding in het kader van de Hindoestaanse immigratieherdenking in het Eekta-gebouw in Den Haag op 4 juni 2022. Het is wenselijk om eerst enkele onderbelichte aspecten van de geschiedenis van de Hindoestaanse immigranten in Suriname summier te benadrukken. Feiten waarvan ik vermoed, dat die van moderne geschiedschrijvers van de Hindoestaanse immigratie onvoldoende aandacht hebben gekregen. Op het microniveau, d.w.z. op het niveau van de Magentaweg, zullen er feiten gememoreerd en immigranten beknopt beschreven worden. Hiermee wordt getracht de eenzijdige beeldvorming van grote armoede onder de kalkattiyá’s, de Hindoestaanse immigranten in Suriname, die recentelijk door enkelingen disproportioneel benadrukt wordt, een krasje te bezorgen. Mijn pretentie is om te kijken, of bepaalde generaliserende uitspraken van enkele geschiedkundigen wel kloppen op het microniveau, dat wil zeggen ‘toegepast’ op de kalkattiyá’s van de Magentaweg.

Lees verder

Bris Mahabier: Etnocentrisme in de prechristelijke cultuur van India

Uit mijn netwerk merkten twee lezers van mijn vier recentelijk gepubliceerde artikelen over de ráchas (demonen) in het epos Rámayan en in het vroegere Rámliláspel in Hanna’s Lust in Wanica (in Suriname) op, dat negatieve opvattingen over ‘vreemde’ bevolkingsgroepen ook in andere culturen en ‘heilige’ boeken voorkomen. Hun opmerking is zeker juist. Dit kon ik zonder lang nadenken toegeven. Niet alleen in andere culturen van vroeger, maar ook in tegenwoordige. Zeker niet alleen in de door brahmanen gedomineerde hindoecultuur van India, maar ook in de westerse cultuur, bijv. in de Amerikaanse. In de VS ging het niet alleen om opvattingen in boeken, maar – helaas – ook om discriminatoir en racistisch gedrag in het alledaagse leven, waarvan vooral de Afro-Amerikanen te lijden hadden.

Lees verder

Bris Mahabier: Het vroegere Rámlilá-spel aan de Hanna’s Lustweg

In de Rámlilá, een zeven- of tiendaagse openlucht volkstoneel, krijgt het leven van Rám(chandra), de préchristelijke kroonprins van Ayodhyá (in India), het hoofdaccent. Zijn vader koning Dashrath, Ráms echtgenote prinses Sitá, zijn halfbroer Lakshman, de apengeneraal Hanumán en de demonenkoning Rávan spelen een substantiële rol. Belangrijke momenten uit het leven van Rám, i.h.b. zijn huwelijk met de lieftallige prinses Sitá, zijn verbanning t.g.v. een hofintrige, de ontvoering van Sitá door Rávan, de moeizame zoektocht naar Sita en Ráms strijd tegen de demonenkoning Rávan van Lanká, staan in dit uitbeeldende spel centraal.

Lees verder

Bris Mahabier: Dharma en ráchas in de Rámáyan van Válmiki – een samenvatting van de Válmiki Rámáyan (deel 3)

Dashrath, de machtige koning van Koshalá in het Noordoosten van India, resideerde in de stad Ayodhyá (ligt in de huidige deelstaat Uttar Pradesh). Deze polygame koning was wel potent, maar – helaas – niet vruchtbaar. Zijn kinderloosheid baarde hem ernstige zorgen. De hoofdkoningin Kaushalyá en vooral de koning zelf verlangden intens naar een zoon, een troonopvolger en bestendiger van hun verheven regeerdersgeslacht Raghuvans. Daarom deed koning Dashrath een ultieme poging door het verrichten van een putrakameshthi yagya, een ritueel, om de gunst van de goden af te smeken. Dashrath voerde met de hulp van invloedrijke brahmaanse priesters onder leiding van Vashistha, zijn hofpriester, een groots opgezet meerdaags paardofferritueel, een ashvamedha, zeer punctueel uit.

Lees verder

Bris Mahabier: Dharma en ráchas in Rámáyan, het ‘heilige’ epos van hindoes in Suriname en Nederland (deel 2)

Dit artikel is het tweede deel van een reeks van vijf.  Dit tweede deel bestaat uit vier paragrafen waarin aandacht besteed wordt aan de volgende onderwerpen. Een inleiding, waarin de termen dharma en ráchas centraal staan, zoals in de Rámáyana. De relatie van de hoofdgoden Brahma en Vishnu met Rám en Rávan, de twee hoofdfiguren uit dit heldendicht. De nieuwe kijk van enkele árya samáji pandits op Rám als hun maryádá purushottam. Tot slot de vraag  of Rám, een maryáda purushottam met enkele zwarte vlekken was?

Lees verder

Bris Mahabier: Dharma en ráchas in de Rámáyan, het ‘heilige’ epos van hindoes in Suriname en Nederland

Dharma is een basisbegrip uit het hindoeïsme, dat de ideale levenswijze, de maatschappelijke orde, of het geheel van – door de brahmaanse intellectuele elite – voorgeschreven normen aangeeft. Deze zijn o.a. in de vier Veda’s en de verschillende dharmashástra’s te vinden. In deze literatuur staan de ideale regels voor het individu en de samenleving, bijv. in Mánav Dharmshástra van Manu Maháráj (200 BCE). Dit boek was in de eerste plaats voor de drie hoogste varna’s (maatschappelijke klassen) bedoeld. Een belangrijk onderdeel van dharma is religie. Handhaving van dharma ondersteunt het voortbestaan van de maatschappelijke orde op ‘aarde’. Met ráchas bedoelen de meeste auteurs van de verschillende versies van de Rámáyan zwarte demonen, die op Shri Lanka en in delen van Zuid- en Midden-India leefden.

Lees verder

Bris Mahabier: Ruimte voor reflectie over de staat van het Sarnámi

Kritische vragen stellen, niet alleen aan anderen, maar ook aan jezelf. Vragen o.a. over de eigen Hindoestaanse cultuur in Suriname en Nederland, de eigen culturele wensen, intenties en activiteiten. Vragen over wat er hier en daar – individueel en in georganiseerd verband – bereikt en niet-bereikt is. Vragen stellen is gemakkelijk, maar het vinden van juiste antwoorden zonder een verantwoord onderzoek niet. In deel 1 zal er in hoofdlijnen stilgestaan worden bij het Haagse verleden van de Sarnámisten. Zij die streven naar waardering van bepaalde delen van de Surinaams-Hindoestaanse volkscultuur, i.h.b. naar de emancipatie van hun moedertaal. Op de huidige staat van het Sarnámi zal in de delen 2 en 3 schetsmatig worden ingegaan. Om de leesbaarheid niet ongunstig te beïnvloeden zijn vele namen van personen, titels van publicaties, activiteiten en jaartallen weggelaten.

Lees verder

Bris Mahabier: Manurbhava – word mens! Niet alleen met Vedische woorden?

Dit artikel is het eerste deel van een bescheiden reeks over enkele reeds veranderde en veranderende aspecten van de Surinaams-Hindoestaanse cultuur. Nog altijd – ook op mijn 80e – woon ik zoveel mogelijk lezingen bij en neem ik deel aan discussies over de Hindoestaanse cultuur op studiemiddagen in Den Haag. Mijn indruk en ervaring is, dat in Den Haag in het afgelopen decennium de meeste openbare studiemiddagen en seminars over de Hindoestaanse cultuur of aspecten ervan door het Curatorium Jit Narain Lezing en Jit Narain Cultuurprijs, het Sarnámihuis, de landelijke federatie PRASNE, de Stichting voor Armen en Wezen (SAW), en de Stichting Swami Dayanand Lezingen en Leerstoel (SSDLL) werden georganiseerd.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 14 van mijn opa’s biografie

Niet lang, hoogstens enkele maanden, na onze tumultueuze verhuizing in het midden van 1948 van Magenta naar onze enige mámá (moeders broer) aan de naburige Vierkinderenweg, hemelsbreed nog geen halve km, herkende S., één van mijn jongere phuwá’s (tantes: vaders zusters) op een huwelijksfeest in hun woonplaats Welgedacht C de zoekgeraakte zilveren halsband van haar kortgeleden overleden moeder. Dat sieraad hing glimmend om de nek van een haar oudere zuster H., eveneens een tante van mij. Slechts aan de voorkant van haar hals was de hansuli gedeeltelijk zichtbaar, aan de zijkanten bedekt door haar witte orhni (hoofddoek). Tante S. wist zeker, dat haar zuster geen eigen hansuli (een brede, massieve zilveren halssieraad) had. Het kon niet anders: dit was het mysterieus verdwenen halssieraad van hun lieve moeder die in het voorjaar van 1948 na een ziekbed van enkele weken overleden was.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 13 van mijn opa’s biografie

Geen succes als doelverdediger, foto-impressies van enkele niet-succesvolle kalkattihá’s (Hindoestaanse ex-contractarbeiders), onvoldoende belangstelling voor de eigen cultuur en historie, ájá’s crisesmomenten, ongeletterde hindoemassa, gewelddadige God onthoofdde een shudra (hindoe van een ‘lagere’ kaste), vakantievoornemen, correspondentiecontact met opa’s Indiase familie, gevoelige vragen, bestolen, ontgoocheld, maar niet gebroken.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 12 van mijn opa’s biografie

Opa had mij maanden tevoren verrast. Hij zou mij in de rijstoogsttijd meenemen naar konverjári (koninginverjaardag), een kermis, in Paramaribo. Van konverjári had ik absoluut geen benul. Mijn moeder had hierin toegestemd. Eén van de twee stuivers, die ik enige tijd geleden in de Vierkinderenweg van onze avant-gardistische buurtgenoot Khissu Jageswar had gekregen, heb ik vele maanden op het miserabele zoldertje van mijn opa in Magenta, samen met enkele andere muntstukken, die ik van mijn favoriete jongste tante Parbhoedei had gekregen, bewaard. Ik gebruikte een havermoutblik als mijn spaarpot en bewaardoos. Ik zou mijn spaargeld op konverjári, de meerdaagse kermis naar aanleiding van de verjaardag van koningin Juliana, uitgeven. Mijn spaargeld was net genoeg voor enkele schaafijsjes en bárá’s of tello’s. Van die beperktheid had ik weinig besef.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 11 van mijn opa’s biografie

Toen mijn grootvader (ájá) op zijn 52e – na onze dramatische verhuizing naar onze oom (mámá, moeders broer) in de naburige Vierkinderenweg – in 1949 alleen kwam te staan, had hij heel veel verdriet. De man die in zijn jonge leven vanaf 1922 (?) lief en leed had gedeeld met de moeder van zeven jonge stiefkinderen en één eigen dochter, had met hard werken in de rijstteelt en als losse arbeider hen grootgebracht. Samen hadden ze hun acht kinderen gevoed en opgevoed. Nu was Phullu Debi weer een alleenstaande man, eenzaam net als in de beginfase van zijn contractperiode in Alliance in januari 1915. En toch was opa op de suikerplantage Alliance in sociaal-fysieke zin niet alleen.

Lees verder

Bris Mahabier: Haridat Rambarans parivartan – zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst

Een groep gemotiveerde Haagse árya samáji jongeren (vwo-scholieren, havisten en enkele hbo- en universiteitsstudenten) had al voor het begin van de jaren tachtig behoefte getoond aan relevante informatie over de kern van de eigen cultuur: Vaidik of Hindoestaanse cultuur, Vedische of pauránik religie, Hindi en/of Sarnámi, vleesconsumptie of vegetarisme, zang: Bollywoodfilmliedjes en/of baithak gáná, dans: de Indiase klassieke Bharat natyam, kathak of de Surinaamse londá en ahirwá ke nác en de Hindoestaanse identiteit in Nederland. Zij stelden deze en andere vragen met het oog op een soepele, effectieve aanpassing aan hun nieuwe dynamische samenleving in Nederland. In de school- en collegebanken moesten deze jongeren antwoorden kunnen formuleren. Dit was niet altijd gemakkelijk. Sommige van hen waren over hun eigen antwoorden niet of gedeeltelijk tevreden. Dit veroorzaakte bij hen twijfel, onrust, onzekerheid, zelfs gevoelens van minderwaardigheid, vermijding en ontkenning.

Lees verder

Bris Mahabier: Haridat Rambarans parivartan – zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst

Haridat en – op één na – al zijn internaatvrienden, die op de Surinaamse Kweekschool (SKS) zaten, studeerden in de tweede helft van juli 1964 af, als derderanger, d.w.z. als een volledig bevoegd onderwijzer voor het gewoon lager onderwijs (glo). Hij kreeg een baan op de R. Laigsinghschool in de westelijke Corantijnpolder in Nickerie, niet ver van zijn ouderlijke woning en van de Eerste openbare lagere school, thans Dr. S. Rambaran Mishreschool geheten, waar Hari bij meester B. Sukhai in de zesde klas in het schooljaar 1955-1956 zat (zie deel 1 van deze serie). Hij ging bij zijn ouders inwonen, tot groot genoegen van zijn broertjes, zusjes en vooral van zijn moeder. Nu had hij in de ogen van vele van zijn rijstverbouwende poldergenoten meer aanzien. Op school was in die tijd het dragen van een wit overhemd met lange mouwen, die niet opgestroopt mochten worden, en een stropdas verplicht.

Lees verder

Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst

Dit is geen zuiver biografisch artikel. Bepaalde biografische facetten komen aan de orde. Er is getracht om globaal en selectief bepaalde delen van de school- en de studietijd van en de interessante religieuze route, die Hari(dat) Rambaran heeft afgelegd, vast te leggen. Een ‘spirituele’ (ik gebruik dit modewoord met aarzeling) route, misschien is het beter om te spreken van een religieuze kennisontwikkelingsgang, die als vertrekpunt Vaidik dharma heeft, een maatschappelijk-religieus stelsel gebaseerd op de Vedische literatuur, zoals gepraktiseerd door zijn ouders, m.n. zijn vader die in Den Haag als pandit werd aangeduid.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 7 van mijn opa’s biografie

In Magenta (Wanica, Suriname), in de volksmond Kofroláboiti of kortweg Kofrolá genoemd, had ik als schoolkind geen of nauwelijks huiveringwekkende verhalen over semar ke per (kankantriboom, ik gebruik gemakshalve deze tautologische aanduiding), bhút-prét (boze geesten), spoken bijv. bákru’s en andere boosaardige bovennatuurlijke verschijnselen en krachten gehoord. Dit soort verhalen werden door de plaatselijke árya samáji hindoes fel bestreden. Het bestaan van spoken werd consequent ontkend en tegengesproken. Dat was een van hun stokpaarden op het vlak van godsdienst. Alleen in de sanátani gezinnen dacht men anders over deze onderwerpen. Mijn opa was toen nog een sanátani hindoe, maar hij had mij nooit verteld, dat er geesten bestonden en ronddwaalden, die bezit konden nemen van het lichaam van een lid van de eigen familie of dat van vreemde mensen om hun wensen kenbaar te maken. Deze geesten konden mensen ziek maken.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 6 van mijn opa’s biografie

Mijn 58-jarige áji (oma van vaderskant) overleed in onze woning in Magenta in 1948 na een kortstondig ziekbed. Wat haar precies scheelde, is mij nooit verteld. Misschien heeft onze familie dit ook niet geweten. Zes van oma’s dochters en andere familieleden hebben haar laatste dagen en sommigen ook haar ultieme levensuren in de nacht meegemaakt. Eigenlijk was er geen sprake van een doodsbed in de letterlijke zin van het woord. We hadden in die tijd geen echte ledikanten. Een ieder van ons gezin sliep op de grond op onderlakens van losgemaakte en aaneen genaaide lichtbruine rietsuikerzakken van jute en met daarop een laken gemaakt van Amerikaanse meelzakken van wit en stevig katoen. Ook onze dekens waren thuis door mijn moeder en een tante van hetzelfde materiaal vervaardigd. De tarwemeel kwam van St. Paul-Minneapolis in de VS. Alleen onze opa sliep op een khatiyá.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragment 5 van mijn opa’s biografie

Zeer waarschijnlijk heeft zich – langzamerhand of spontaan – een liefdesrelatie tussen mijn áji (oma van vaderskant) en mijn adoptie-opa Pulloo Debi ontwikkeld. Hierover heeft niemand in onze familie mij iets verteld. Niet alleen de oudere zusters van mijn vader, maar ook de tien Hindoestaanse immigranten (kalkattiyá’s) in Magenta evenmin. Wisten zij niet wat er gebeurd was, of waren zij solidair met mijn opa? Mijn áji (oma) beviel op 35-jarige leeftijd in Magenta in 1925 van haar zevende dochter, die Parbhoedei (Godsgeschenk) werd genoemd en haar laatste, achtste kind was. Wie veronderstelde, dat de geboorte van deze baby een geschenk, een gift of gunst van God was? Misschien niet mijn áji. Dit durf ik oneerbiedig te vermoeden. Zij had al zes dochters, terwijl mijn ájá (opa) tot dan toe ongehuwd en kinderloos was. Kwam de naam Parbhoedei misschien van hem? Of toch van R. Doebe, onze familiepandit? Wilde mijn opa misschien met de keuze van deze voornaam uiting geven aan zijn gevoelens van dankbaarheid voor God die hem vaderschap geschonken had? Overledenen kunnen geen antwoorden geven.

Lees verder

Bris Mahabier: Het vierde fragment van mijn opa’s biografie

Mijn sociale ájá P. Debi (1897-1967) kwam (in 1921?) in contact met mijn biologische opá Antu Mahabier (1870-1928), die in de Libanonweg (in Wanica) met zijn – in Suriname geboren – jonge vrouw en zijn zeven jonge kinderen, o.a. mijn vader (geboren in 1916), woonde. Na een verblijf op de gouvernementsvestigingsplaats La Rencontre, voorbij Domburg, was ájá Mahabier in de regio Pad van Wanica terechtgekomen. Zijn gezin leefde van de kleine landbouw, hoofdzakelijk van de rijstteelt, terwijl mijn biologische ájá ook als losse arbeider af en toe werkte.

Lees verder

Bris Mahabier: Pulloo Debi, mijn sociale ájá (1897-1967), deel 1

Een deel van het Surinaamse verleden van mijn grootvader P. Debi, is zeker ook mijn geschiedenis. Deze beschrijving is absoluut geen fictie, maar een gereconstrueerde werkelijkheid. Als bouwstenen hiervoor dienen eigen feitenkennis, familievertellingen, enkele privédocumenten (een brief, een foto en een spaar- en familieboekje) en herinneringen uit mijn kinder- en volwassenjaren. Pulloo Debi, een Hindoestaanse immigrant (uit Brits-Indië), was mijn (adoptieve of) sociale ájá. Ik zal hem in deze vertelling vanaf nu als mijn ájá (paternale grootvader) aanduiden. Hem heb ik als mijn grootvader, die altijd voor ons klaar stond, sedert mijn kinderjaren tot zijn dood in 1967 gekend. De eerste 22 jaar van mijn leven woonde ik met een onderbreking van twee jaar bij hem in. Ook in die twee jaar logeerde ik regelmatig bij hem. We sliepen dan op een kleine zonder in zijn koeienstal. Ook zijn weinige bezittingen lagen op die zolder. Hij was heel aardig voor mij, ook voor mijn zusje en broertje. Zij hebben in hun jonge jaren niet geweten, dat hij niet onze biologische opa was. Die kennis zou voor ons niet veel uitgemaakt hebben.

Lees verder

Bris Mahabier: Antu Mahabier, mijn biologische ájá

Amar Soekhlal schreef op sarnámihuis.nl in zijn column van juli 2020 met als titel Calcuttabrieven Spijtoptanten: Sarnám men phans gaili: ‘Geschiedenis kenmerkt zich niet alleen door de grote verhalen, maar juist de individuele gebeurtenissen maken de geschiedenis zo voelbaar, zo dramatisch en daardoor ook herkenbaar.’ Ook voor mij zijn mijn verhalen over mijn grootouders, de Hindoestaanse immigranten, de strijdbare árya samáji’ pandits, de ahirwá ke nác (boerendans) en vele andere zaken van en in Magenta zo voelbaar en herkenbaar. Het zijn delen van het eigene. Eigenlijk schrijf ik over mezelf; ik beschrijf mijn bescheiden geschiedenis.

Lees verder

Bris Mahabier: Fragmenten uit het levensverhaal van mijn ájá’s – de kleine geschiedenis van kalkattiyá’s van Magentaweg (deel 1)

Op 5 juni herdenkt een kleine groep Hindoestanen (1) in Suriname en Nederland de Hindoestaanse immigratie in ons geboorteland en enkelen van hen herdenken ook – op hun eigen manier – de afschaffing van de Afro-slavernij op de Dag der vrijheden op 1 juli. Het leeuwendeel van de Hindoestaanse Surinamers herdenkt op geen enkele manier de immigratie van de eigen groot- en overgrootouders. Helaas moet ik met intens verdriet constateren, dat ook in mijn geboorteplaats Magenta het historisch bewustzijn – eveneens van de geschoolden – nog armoedig is. Er is een lichtpunt: de herdenking van de Onafhankelijkheidsdag van India op 15 augustus wordt niet meer feestelijk gevierd, zoals in de jaren vijftig en zestig.

Lees verder

Bris Mahabier: Tolerantie van goden, geesten en gelovigen in Suriname

Herman Vuijsje komt uit de school van de progressieve Amsterdamse hoogleraar G. A. Kruijer (+), een voortreffelijke Suriname-specialist in de jaren ’60-’80, die drie belangrijke boeken over Suriname schreef. Herman Vuijsje deed in 1969 in een groep van 10 studenten een grootschalig sociaalwetenschappelijk onderzoek over ontwikkelingsstrategie in het toenmalige rijksdeel Suriname. Dit onderzoek werd met argusogen bekeken. In Paramaribo waren er nationalisten die het onderzoek van prof. Kruijer en zijn tien studenten zelfs als spionage bestempelden. De onderzoekers zouden sociaaleconomische data verzamelen t.g.v. de koloniale machthebber in Den Haag en hun kapitalistische vrienden. Volgens sommige activisten zou de Surinaamse regering dit onderzoek direct moeten verbieden.

Lees verder

Bris Mahabier: De kleine wereld van árya samáji Hindoestanen in Den Haag en Suriname

De geschiedenis van Hindoestanen in Suriname en Nederland heeft in de afgelopen drie decennia – eindelijk – meer aandacht van wetenschappelijke onderzoekers en anderen gekregen dan voorheen. Dr. Surrendra Santokhi (gespecialiseerd in economische en sociale geschiedenis) en zijn oudste zuster Eline Santokhi (een gepensioneerde basisschooldirecteur) zijn twee actieve Haagse árya samáji hindoes. Zij hebben in de afgelopen vijf jaar jaarlijks een of twee culturele bijeenkomsten georganiseerd. Ook publiceerden zij in dezelfde periode enkele brochures die gratis onder geestverwanten en geïnteresseerden gedistribueerd werden.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 20: Sarnámi Sanskirti

U kent de indrukwekkende schoonheid van de jaarlijks terugkerende herfstkleuren. De donkergroene kleur van de vegetatie in Nederland, grotendeels aangeplant, verandert binnen enkele weken in prachtige herfsttinten, die elke natuurliefhebber dient te bewonderen. De koude noordoostelijke wind en de gutsende of miezerige regendruppels zijn niet aangenaam. U heeft het gure herfstweer van vandaag getrotseerd. U heeft de televisieverstrooiing van zaterdagavond laten schieten en bewust gekozen voor onze boekpresentatie. Deze keuze van u en uw aanwezigheid waarderen wij, de drie redactieleden, zeer. Bahut dhanyabád tu logan ke.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 19: Surinaams-Hindoestaanse identiteit Reflecties op mijn culturele eigenheid

Al weer een stuk over identiteit, zal menige lezer denken. En dat is ook zo. Hoe vaak hebben ook wij, Hindoestaanse Nederlanders, het niet over onze culturele identiteit? Volgens mij heeft identiteit een mondiale reikwijdte en relevantie, ondanks de toenemende globalisering, of juist dankzij de globalisering. Eigen identiteit en een soepele, aanvaardbare vervlechting ervan met elementen uit de dominante Nederlandse cultuur blijft – althans voor onze generatie – een uitdaging en verliest in mijn ogen geen actualiteitswaarde. Het gaat in deze bijdrage om feiten, eigen standpunten, die van anderen, maar vooral om enkele persoonlijke overdenkingen en andere aanverwante zaken.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 18: Verwikkelingen rond de naamgeving van onze moedertaal Sarnámi

Het woord moedertaal is in het Nederlands vanaf de zestiende eeuw bekend (zie Groot Van Dale Leenwoordenboek:481). Ik leerde – in de jaren veertig van de vorige eeuw – mijn moedertaal. Dit gebeurde in mijn primaire milieu op het platteland op een ongestuurde manier, dat wil zeggen zonder een van te voren opgesteld onderwijsplan. Zo gaat het met het aanleren van elke moedertaal. Door de dagelijkse interactie met ouders, grootouders, broes, zusters, andere familieleden, leeftijd- en buurtgenoten, leerde ik op een volkomen natuurlijke manier de taal van mijn moeder. Zonder enige dwang, spelenderwijs. Onze boiti, ons dorp was een homogene taalgemeenschap. Iedere dorpsgenoot sprak dezelfde taal. Ook de ex-contractarbeiders uit India, waarvan de laatsten in de jaren zeventig overleden.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 17: Veertig jaar geleden: godsdienstkritiek toen en nu

Bij bestudering van de cultuurgeschiedenis van India zal elke student kunnen vaststellen, dat van oudsher een grote mate van verscheidenheid kenmerkend is voor de filosofie en de religie van dit subcontinent. Dit gaat terug tot eeuwen voor het begin van de christelijke jaartelling. De Hindoestaanse cultuur, in het bijzonder het hindoeisme, is geen monolithisch blok. Hindoe dharma wordt gekarakteriseerd door o.a. verscheidenheid, tegenstellingen, oppervlakkigheid, eenvoudige visualisering, diepgang, abstracte ideeën, geweldloosheid, verdraagzaamheid, echter ook voor die tijd ongekende gewelddadigheid. Bekend zijn bijvoorbeeld de sad darshans, de zes klassieke filosofische stelsels, waarvan enkele atheïstisch en materialistisch zijn. In mijn denken zijn rationaliteit, helaas is er in het dagelijkse religieuze leven van de hindoes weinig ervan te merken, en tolerantie van eminent belang. Verdraagzaamheid ten opzichte van individuen en groepen met een andere exclusieve Godsopvatting, ook al ligt hun oorsprong in het verre buitenland.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 15: Roshni, een moderne Sarnámi toneelgroep in Rahemalboiti*

De toneelgroep Roshni staat onder de bezielende leiding van de lerares Shanti Matai. Zij timmert op toneelgebied – zeer verdienstelijk – al twee decennia aan de (Rahemal)weg. Shanti coördineert de groepsactiviteiten en zij zorgt voor een basisscript voor een nieuw toneelstuk. Het is opmerkelijk, dat deze groep zeker voor de helft uit jongeren – scholieren en studenten – bestaat. In alle 61 eenakters van Roshi, die deel uitmaken van de serie Hasti Masti (zie op YouTube), wordt consequent gebruik gemaakt van het eenvoudige Sarnámi, onze moedertaal. Niet alleen de taal, maar ook de gekozen onderwerpen zijn door en door Surinaams. Alles is van eigen culturele bodem! De onderwerpen hebben veel te maken met sociaal-culturele verandering. Dit artikel beoogt een geschreven portret van Roshni, beter bekend als de toneelgroep Hasti Masti, te geven. Er wordt aandacht besteedt aan onder anderen de groepsleiding, de spelers, de missie, het taalgebruik, de gekozen onderwerpen en enkele titels van afleveringen uit de serie Hasti Masti.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 14: Persoonsnamen in de Hindoestaanse cultuur in Magenta

Mijn doel is om een beschrijving te geven van de voor-, roep- en bijnamen in Magenta van vroeger, vanaf de jaren vijftig tot 2017. Het gaat mij niet om een persoonlijke ontboezeming, maar hoofdzakelijk om een beschrijving van feiten. Waar het mogelijk is, vermeld ik de letterlijke betekenis van de genoemde roep- en bijnamen. Hier en daar komt de eigen mening om het hoekje kijken bij het geven van een toelichting en verklaring. Ik heb zoveel mogelijk rekening gehouden mat de privacy, bijvoorbeeld door het weglaten van achternamen. Het ligt voor de hand, dat oudere lezers met Magentiaanse afkomst sommige of vele personages zullen kunnen identificeren. Het gaat immers om historische en bestaande roep- en bijnamen.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 13: Zijn wij ‘laffe, vluchtende’ Hindoestanen met een ‘krabbenmentalteit’?

Niet alleen in mijn gepensioneerde levensfase, de moderne versie van de traditionele vánaprastha van de hindoes, maar ook vroeger, toen ik 41 jaar economisch actief was, woonde ik – ondanks de grote werkdruk, het bijwonen van politieke bijeenkomsten, de dagelijkse huishoudelijke beslommeringen, vrienden- en familieverplichtingen – zoveel mogelijk Hindoestaanse culturele manifestaties, zoals Holivieringen, immigratieherdenkingen, Divali-optochten en vrouwendagen, maar ook studie- en discussiebijeenkomsten bij. Het is thans, zeker voor mij als een pensionado vanzelfsprekend, dat ik deze lijn zo goed mogelijk voortzet. Nee, mijn leven is nog niet geheel uitgeblust. Ook voor mij geldt in beginsel, dat ik niet te oud ben om nieuwe kennis op te doen. De aangeleerde kennishonger is blijvend en motiveert mij elke dag opnieuw tot meer.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 12: M.K. Gandhi: (g)een Mahátmá voor shudra’s, dálits en ádivasi’s?

Twee oktober komt dichterbij. Exponenten uit de Hindoestaanse upper-middle-class in Den Haag zijn wederom bezig veel vrije tijd, energie en geld te steken in de organisatie van de herdenking van de geboortedag van M. K. Gandhi, hun Mahátma. Dit gebeurt al een aantal jaren. In de maand oktober van dit jaar willen deze promotoren van de Indiase cultuur en historie ook een Gandhi-‘walk’ en een ‘Bhoedjel Bhaat Event’ in Den Haag organiseren. (Jammer, dat vele Sarnámiwoorden nog altijd fout gespeld worden. De juiste schrijfwijze is bhujal bhát.) Meestal is alles gratis, ook de toegang, zoals gebruikelijk op onze herdenkingsbijeenkomsten. Tot het feestende publiek behoren ook ‘gewone’ Hindoestanen; mensen uit de lage inkomensgroepering. Je kan weer in je nieuwste sári gekleed uitgaan. Immers, de feestzaal moet voor een gezellige sfeer goed bevolkt zijn. Feestelijk samenzijn betekent altijd gezelligheid met familie en vrienden. De cliché toespraken van de culturele ‘bobo’s’ ietsje minder, maar die ‘bhásens’ bederven de pret van de aanwezigen niet: velen praten rustig door. De vette bará zal er niet ontbreken, koffie, thee, jus d’órange en muzikale omlijsting evenmin. Gratis betekent in dit geval: betaald door de gemeente of andere subsidiënten. Zal er ook baithak gáná zijn? Nee, toch. Dat is voor de boiti Hindoestanen, vinden velen. Maar opvallend is, dat juist een deel van de Hindoestanen met een boiti-achtergrond niet gecharmeerd is van onze baithak gáná, een typisch Caribisch zanggenre. Op deze herdenkingsbijeenkomsten worden er liedjes van Indiase zangers nagezongen, waarin bewieroking van Gandhi plaatsvindt, zoals ‘Suno suno ai duniya wálo’ van Mohammed Ravi (+). Een cultureel lichtpunt is er: op de Bhujal Bhát Event op 23 oktober zullen er ook bhaik gáná zangers optreden.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 11: Leenwoorden in het Sarnámi en in het Hindi

Niet het Hindi, maar het Sarnámi is de moedertaal van de meeste Surinaamse Hindoestanen en Hindoestaanse Nederlanders. Vooral árya samáji geleerden uit India, maar ook pandits en parcáraks van eigen bodem hielden de kalkattihá’s of kantráki’s, hun kinderen en kleinkinderen voor, dat het Hindi hun moedertaal was en dat ze moreel verplicht waren om deze taal te behouden en te cultiveren. Medewerkers van het Indian Cultural Centre (ICC) maken van elke gelegenheid, die hen geboden wordt, gebruik om nog altijd dit te doen. Deze taalpolitieke opvatting van het ICC is vooral voor sarnámisten niet acceptabel. Op deze manier wordt er onder de Hindoestaanse Surinamers bewust verwarring veroorzaakt. Blijkbaar heeft ICC van zijn eigen geschiedenis niet veel geleerd. In de jaren tachtig deed dr. Kamta Kamlesh in ‘de Ware Tijd’ ontactische en ongegronde taaluitspraken die vooral Surinaamse sarnámisten, o.a. Mustafa Nabibaks, in het verkeerde keelgat schoten. Hij klom in de pen en haalde flink uit naar deze Indiër. Het gevolg was, dat deze medewerker het Surinaamse veld moest ruimen: enkele maanden later werd Kamlesh door de centrale Indiase regering in New Delhi teruggeroepen.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 10: Dag der vrijheden, Mansipasi of Keti Koti

Ik ben geen bewonderaar van poëzie, maar er zijn bepaalde gedichten, dichtbundels en romans uit de Surinaamse literatuur waar je, ook al ben je een leek op het literaire vlak, onmogelijk omheen kan. Zonder het werk van alle andere dichters en schrijvers tekort te willen doen. Het bovenstaande gedicht, waarvan ik het middendeel heb weggelaten, koester ik langer dan vier decennia. De historische inhoud, de religieuze vraagstelling en de opgeroepen sfeer maakten al bij de eerste lezing diepe indruk op me. Toen had ik nog geen Nederlandse vertaling bij de hand. Die kreeg ik later onder ogen. Het was alsof ik meegezogen werd en mij gewillig liet meevoeren naar een oude kerk van de Evangelische Broedergemeente in Paramaribo, om op een van de oude bruine houten banken plaats te nemen om de woorden die Trefossa vanuit de zaal uitsprak, zijn vraagstelling moreel te onderstrepen.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 9: 5 juni 2017: Apan ájá aur sab kalkatihan ke yád men

1. De kalkatihá’s emigreerden met de hoop op terugkeer
Kalkatiha’s, zo werden in Suriname de Brits-Indische contractarbeiders door hun kinderen, de Hindoestanen van de tweede en de derde generatie, genoemd. Immers, de emigranten waren uit de havenstad Calcutta vertrokken, vandaar deze benaming. 80% van de Hindoestaanse contactarbeiders kwam uit Uttar Pradesh. Rabin S. Baldewsingh, de Haagse motor van de huidige Sarnámibeweging, heeft dit in zijn dichtbundel Parwási (2013) treffend onder woorden gebracht:
Dhire-dhire bichural des-palwár
Kalkatta ke dipu se bhail báp-dadan ke des tyag
Aur ehin se suru bhail sabhan ke nawá itihás.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 8: Had Krishna een geweldloze visie?

1 Voorkeur voor crematie
In de hindoecultuur geeft men de voorkeur aan het cremeren van doden. De antyeshti sanskár is de 16e en de laatste van de sanskárs, waarmee het leven van een individu afgesloten wordt. Crematie is in de Dharmashastra van Manu Maháráj, een klassiek boek van préchristelijke oorsprong, met bindende regels voor het leven van een hindoe, beschreven. Begraven van het stoffelijk overschot is in bijzondere situaties wel toegestaan. In Suriname zijn vooral árya samáji hindoes voorstanders van crematie, alhoewel rishi Dayanand Saraswati het begraven van kinderlijkjes niet verboden heeft. Uit eigen ervaring weet ik, dat er onder hindoes in Suriname geen of weinig behoefte is aan verzorging en conservering van graven van familieleden.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 7: Enkele sociaal-historische facetten van het Sarnámi, een terug- en een vooruitblik

1 Enkele opmerkingen vooraf

In mijn lezing op dit driedaagse seminar over het Sarnámi gaat het niet alleen om een aantal sociolinguïstische ontwikkelingen van vroeger en nu, maar ook om de mogelijke samenhang tussen bepaalde feiten en verschijnselen. Het is niet uitgesloten, dat ik in bepaalde fragmenten beschouwend zal zijn, dan zal het ook, of vooral, gaan om mijn subjectieve opvattingen inzake het Sarnámi, onze moedertaal. Ter voorkoming van mogelijke misvatting, stel ik vooraf, dat ik geen taalkundige ben en daarom – een mij passende – bescheiden wetenschappelijke pretentie heb. Dat ik achter deze katheder mag staan, is een gevolg van de uitdrukkelijke wens van wethouder Rabin S. Baldewsingh, in literair opzicht de productiefste Sarnámist in Nederland en Suriname. Zeker in kwantitatief opzicht. Ik hoop, dat ik het vertrouwen dat Rabin in mij heeft gesteld, niet zal beschamen, maar daarover zult u na de discussie kunnen oordelen.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 6: Kanttekeningen bij enkele canonieke opvattingen van árya samáji hindoes

De weinige pandits ( hoogopgeleide geestelijken, geleerden), het leeuwendeel van de talrijke karamkándi’s: uitvoerders van sanskárs (= overgangsrituelen) die zich pandits noemen, en oudere árya samáji hindoes hebben nog altijd een grote, soms overdreven bewondering voor Satyarth Prakash (1881), het hoofdwerk van Swami Dayanand Saraswati (1824 – 1883), de belangrijkste sociale en religieuze hervormer uit de tweede helft van de 19e eeuw in Brits-Indië (India). Swami Dayanand, een eminente Sanskrietgeleerde, had een strijdbersmentaliteit en verkondigde radicale correcties m.b.t. de erfelijke játi-maatschappij en het brahmaanse hindoeïsme, dat hij als een misvorming van het Vedische árya dharma beschouwde. Hoewel de invloed van Dayanand, vooral van zijn academisch opgeleide naaste medewerkers en volgelingen op het sociaal-politieke vlak relatief groot was, bleef het aantal aanhangers van de in 1875 opgerichte Arya Samaj in India zeer beperkt. Zij telde de meeste aanhangers in de deelstaten Punjab, Gujarat en Uttar Pradesh. Hans Raj (docent), Lala Lajpat Rai (medicus) en Swami Shradhanand (jurist) hebben hun hervormingsactiviteiten met hun leven moeten bekopen. Zij werden lafhartig vermoord, anderen werden door de koloniale overheid langdurig opgesloten en/of verbannen, zoals Bhai Parmanand, die indirect aan de wieg van de Surinaamse árya samájbeweging heeft gestaan. De jurist Swami Agnivesh zet al ruim 40 jaar de oude árya samáji hervormingstraditie voort. Hij schuwt geen enkel debat en discussie.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 5: Mohandas K. Gandhi in Zuid Afrika, een etnische mahátmá?

De 78-jarige Mahatma Gandhi werd in Delhi, de hoofdstad van India, op 30 januari 1948 doodgeschoten. Hij was vanaf 1915 – 1947 de onbetwiste hindoeleider van de onafhankelijkheidsbeweging van India. Gandhi, een orthodoxe hindoe, had op die dag net zijn reguliere Ishwar-práthná (gebed) beëindigd. Wat vaststaat, is dat zijn God hem niet geïnformeerd heeft over de op handen zijnde moordaanslag. Dit is zijn God kwalijk te nemen! Was dat wel gebeurd, dan had Gandhi waarschijnlijk toch zijn lot tegemoet getreden met als verklaring, dat de karma-uitwerking zijn verloop moet hebben. Gandhi kon zijn God aanvoelen. Immers, in 1993 schreef hij:’… ik voel dat God mij voor de praktijk van satyagraha voorbereidde.’ Nathuram Godse, een brahmaanse journalist uit de deelstaat Maharastra, vuurde drie fatale revolverschoten op hem af. Het leven van een markante persoonlijkheid, die vier decennialang de politieke ontwikkeling van India op een bijzondere, eigen manier had gedomineerd, eindigde abrupt.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 4: Gewelddadigheid en pacificatie in Kofrolá, deel 2

Bij fysiek geweld wordt er van eigen lichaamskracht gebruik gemaakt om een ander zijn wil op te leggen of iets te vergelden, bijv. door het toedienen van klappen en vuistslagen. In Magenta, maar ook in andere boiti’s (wegdorpen), bleef het – helaas – niet alleen bij klappen en vuistslagen. Bij vechtpartijen werd er ook gebruik gemaakt van stokken (láthi”s) en scherpe voorwerpen, zoals keukenmessen, houwers (kapmessen) en landbouwgereedschappen. Dit geweld kan individueel, maar ook in vereniging met verwanten gebruikt worden. Bij fysieke gewelddadigheid gaat het dus om schending van de lichaamsintegriteit van een ander, van een medemens. De geweldpleger neemt het recht in eigen handen. Hierdoor overschrijdt hij een gemeenschappelijke afspraak, een maatschappelijke norm, die geformaliseerd is.

Lees verder

Column Bris Mahabier en Naushad Boedhoe – Aflevering 3: Betekenis van Nauyuga voor het verdere leven en carrière

In dit hoofdstuk zal in kort bestek worden geschetst wat de betekenis van de vereniging Nauyuga is geweest in het verdere leven en de carrièreontwikkeling van haar oud-leden. Wat hebben oud-leden in Nauyuga geleerd, hoe hebben de in verenigingsverband opgedane kennis en vaardigheden een rol gespeeld in hun leven en carrière en welke vriendschappen en andere relaties heeft Nauyuga opgeleverd? Er is een schriftelijke enquête uitgestuurd en 14 (oud-)leden hebben deze ingevuld. Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de reacties van deze 14 respondenten, waarvan vier personen bij de oprichting van Nauyuga betrokken waren. De meeste van deze respondenten vertrokken met een studiebeurs naar Nederland om met succes een universitaire studie te volgen. Een paar van hen deden zelfs twee studies.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 2: Mijmeringen en overpeinzingen in Magenta

Dierbare vrienden en geliefde familieleden, ik weet het: wat ik in Suriname, vooral in mijn geboorteplaats Magenta (= Kofrolá) zoek, bestaat voor een groot deel er niet meer. De economische en sociaal-culturele ontwikkelingsgang is niet tegen te houden, vooral de globaliseringsinvloeden niet! De meeste ‘dingen’ van vroeger, voor mij is dit de periode na 1945, bestaan alleen in mijn herinneringen, in mijn gedachten, diep verborgen in de cellen van een bepaald deel van mijn hersenen. Sommigen opvallend scherp, anderen vervaagd en verbrokkeld. Vele van mijn vroegere kennissen, ook enkele tientallen leeftijdgenoten van mij, en dierbare familieleden en vrienden zijn niet meer in leven. De meesten zijn door Yamráj (= Magere Hein) – jammer genoeg – relatief jong uit hun leven weggerukt.

Lees verder

Column Bris Mahabier – Aflevering 1: Mijmeringen en overpeinzingen in Magenta

Enkele dagen geleden, op woensdagmiddag 22 april 2015, ben ik na een goede vlucht van ongeveer negen uur met het SLM-toestel weer in mijn verstedelijkte geboorteplaats Magenta, in het district Wanica, aangekomen. Mijn neef Kapoer en zijn vrouw Manorma, beiden nog geen zestig en reeds gepensioneerd, hebben mij van de nationale luchthaven van Suriname met hun ‘nieuwe’ grote Japanse auto opgehaald. Tegen vijf uur was ik thuis. Lila, een ex-schoondochter van mijn overleden zus, heeft voor een eerste ruwe schoonmaak van de veranda van mijn vakantiehuis en een klein deel van de tuin gezorgd. Een eerste gedeeltelijke verfijning ervan kwam van mij; een dag later. De eerste twee dagen heb ik grotendeels geveegd, gepoetst, afgestoft, geharkt, gesnoeid en opgeruimd.

Lees verder