Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 9: Een landbouwer van vijfennegentig jaar: Soekhoe “Baudhoe” Soekhlal

Reacties zijn gesloten

Mijn vader wordt op 4 juni a.s. 95 jaar. Een gezegende leeftijd. In den beginne was er niets, geen gereedschap, geen grond, geen zaaizaad en bijna geen perspectief. Mijn moeder trouwde met mijn vader toen zij 11 jaar oud was. Het samenwonen moet hebben plaatsgevonden toen zij 15 jaar oud was. Op haar 17e werd mijn oudste broer Ramadhar geboren. Ik heb vele verhalen opgetekend uit de mond van vader en mijn Van Dijk káká, die op 4 april 90 jaar is geworden. Mijn vader vertelde mij dat als jij je kind hoort huilen, maar het voelt aan als gehuil van een hongerig kind dan ga je door roeien en ruiten om voedsel voor hem te zoeken. Het is die enorme wilskracht die mijn vader en moeder hebben opgebracht en gedreven tot heel hard werken. Hun leven lang. Voor het welzijn van hun kinderen. Mijn vader is nog steeds niet de man van een aai over je bol geven, knuffelen of zoeken naar quality time. Niets van dat alles. Maar wij de kinderen – ik heb nog vier broers: Ramadhar, Henny, Ashok en Harriepersad en vijf zusters: Hilda, Sila, Lien, Parbha en Sakoentla voelen de liefde, warmte en genegenheid van hem. Het zit hem in de levenslange opoffering die hij samen met onze moeder voor ons heeft gepleegd, tot aan de dag van vandaag.

Hij heeft kort geleden een poclain gehuurd om de trenzen schoon te maken zodat wij straks kunnen hengelen naar krobia, patáká of een een trapoeng. Voor de familie is een gebakken krobia uit eigen sloot, taibirie ke bhaji uit de eigen tuin (bladgroente) en kutal ám ke catni, uit de manja boom bij de koeienstal (catni van gemalen, groene manja) het culinaire hoogtepunt. En als toetje een glas ijskoude barkhá ke páni uit een tánki (een glas regenwater). Op 29 mei vetrekken wij met z’n allen om zijn verjaardag te vieren. Het zal weer voor het eerst na elf jaren zijn dat alle broers en zusters bij elkaar zullen zijn. Een groot feest.

Ik kom dus uit een landbouwersgezin. Mijn ouders waren landbouwers (boeren) evenals mijn káká’s (de jongere broers van mijn vader) en dádá (oudere broer van mijn vader). Mijn ájá die als immigrant uit India kwam, deed na zijn contractperiode van twee maal vijf jaren aan de landbouw.

Ik ben dan ook opgegroeid met koro (kool), tomáti, kouseband, bhátá (boulanger), bonki (bonen), anturwá, sjalotten ed. In mijn jonge jaren heb ik vrijwillig meegeholpen in de landbouw. Van mijn moeder moesten wij echter naar school en nooit in de landbouw belanden. Als ik er nu aan terug denk, was het een mooie tijd, bijna romantisch. Maar dat was het niet. Mijn ouders stonden voor dag en dauw op om de planten te bewateren. Met water uit een put of tánki (een watertank). De plantjes werden van water voorzien door het water uit een emmer met de handpalm op planten te besprenkelen. De totale lengte was soms meer dan driehonderd meter. Het moest heel vroeg in de morgen, omdat later op de dag het water zou verdampen door de hete zon. We hadden ook koeien thuis, niet alleen voor het melk, maar zeker ook voor de mest. Koeienmest was onontbeerlijk als voedingsstof voor de diverse groentesoorten. Biologisch boeren avant la lettre. Mijn ouders hadden een speciale plek waar de gereedschappen werden bewaard. Het was niet veel.
Onderstaand heb ik een aantal van die gereedschappen van mijn ouders en andere zaken die bijna uit ons geheugen is gewist, beschreven. Ik begin met de Sarnámi aanduiding en waar mogelijk geef ik een vertaling of beschrijving.

Karailá
Een katlis is een houwer. De katlis is in Nederland ook bekend als machete uit diverse films. Een katlis is onontbeerlijk voor een landbouwer. Het onkruid, dat maar moeilijk is te bedwingen in Suriname, moet altijd gekapt worden. Ook onontgonnen terreinen, die nodig waren om te beplanten, moesten met een katlis open gekapt worden. Als ik in Suriname ben, gebruik ik de katlis tegenwoordig alleen om een verse kokosnoot open te kappen.

Katlis
Een kubri. Dit is een mooi stuk landbouwgereedschap. Ik ben het nergens anders in de wereld tegengekomen. Ik zou graag de oorsprong ervan willen weten. Werd het al gebruikt tijdens de slavernij? In India? Een kubri is een product uit de natuur. Het bestaat uit twee takken, een lange – en een korte. Het lange stuk is minimaal 60 – 70 cm lang en het korte stuk minstens 15 cm. Eigenlijk kies je de afmetingen op je gevoel. Een kubri gebruik je als een hulpstuk bij het gras maaien met een katlis. Je zoekt een boom – bij voorkeur een jámunboom – en onderzoekt de takken. Aan de mogelijk lange kant moet een tak groeien die je op een afstand van 15 cm kunt afsnijden. Het moet ook niet te dun of dik zijn. Het moet goed in je hand passen voor een goede grip, houvast. De kubri van een jámunboom heeft de voorkeur: als de kubri- tak éénmaal is uitgedroogd wordt het steviger.

Kubri
De haswá, in het Nederlands bekend als de sikkel. Dat is een bekend gereedschap en is na de kubri in Suriname geïntroduceerd. In landbouwkringen heeft de haswá de kubri niet echt kunnen vervangen, omdat de haswá geld kostte. De haswá werd met name gebruikt in de rijstbouwsector. Toen er geen maaimachines waren, werden de rijsthalmen met de haswá gemaaid. Vrouwen die moeite hadden met het hanteren van de katlis en de kubri, gebruikten de haswá ook om gras te maaien.

Haswá
Een cápu. De Nederlandse vertaling is schoffel. De cápu is een veelzijdig gereedschap. Het wordt gebruikt om onkruid tussen de planten te verwijderen, om pollen te maken voor de plantjes, om gootjes te graven. Eigenlijk overal voor. Sommigen gebruiken de scherpe hoeken van de cápu om de bruine harde bolster die om de kokosnoot groeit uit elkaar te halen. Een zeer gevaarlijke en vermoeiende werkzaamheid. Uit het vruchtvlees wordt kokosolie gewonnen. Van de harde bolster (vezels) wordt o.a. touw, matten en borstels gemaakt.
Sinkh-ke-jharu. Ook dit is een mooi en inventief stuk schoonmaakgereedschap in de huishouding. De sinkh is de harde nerf van de bladeren van de kokospalm. De nerf is ook bekend onder de naam “pinna”. Met een scherp mes wordt de sinkh gescheiden van het bladgedeelte. Een stuk of honderd van die nerven wordt aan de dikke bovenkant met een dun touwtje aan elkaar gebonden. Het bovenste gedeelte dient als handvat. Zo wordt het een uitermate effectief voorwerp om het erf schoon te maken.

Cápu
Mijn vader wordt op 4 juni a.s. 95 jaar. Een gezegende leeftijd. In den beginne was er niets, geen gereedschap, geen grond, geen zaaizaad en bijna geen perspectief. Mijn moeder trouwde met mijn vader toen zij 11 jaar oud was. Het samenwonen moet hebben plaatsgevonden toen zij 15 jaar oud was. Op haar 17e werd mijn oudste broer Ramadhar geboren. Ik heb vele verhalen opgetekend uit de mond van vader en mijn Van Dijk káká, die op 4 april 90 jaar is geworden. Mijn vader vertelde mij dat als jij je kind hoort huilen, maar het voelt aan als gehuil van een hongerig kind dan ga je door roeien en ruiten om voedsel voor hem te zoeken. Het is die enorme wilskracht die mijn vader en moeder hebben opgebracht en gedreven tot heel hard werken. Hun leven lang. Voor het welzijn van hun kinderen. Mijn vader is nog steeds niet de man van een aai over je bol geven, knuffelen of zoeken naar quality time. Niets van dat alles. Maar wij de kinderen – ik heb nog vier broers: Ramadhar, Henny, Ashok en Harriepersad en vijf zusters: Hilda, Sila, Lien, Parbha en Sakoentla voelen de liefde, warmte en genegenheid van hem. Het zit hem in de levenslange opoffering die hij samen met onze moeder voor ons heeft gepleegd, tot aan de dag van vandaag.

Drie-eenheid: cápu, kubri, haswá: de uiterst noodzakelijke drie-eenheid uit de vroegere landbouw: de kubri, de katlis en de haswá
Een jhamrá. Is een bouwsel van houten palen, die aan elkaar worden verbonden met houten latjes. Op de houtenlatjes worden vervolgens lichte uitgedroogde takken gelegd. Het bouwsel moet dienen als klimrek voor klimplanten, in Suriname voor n karailá, lauki, tarooi of nenwá. De vertakte uitlopertjes van deze groentesoorten worden voorzichtig tegen de palen vastgebonden, zodat deze zich een weg omhoog kunnen banen. Rechts op de foto zie je hoe een karailá mooi aan een jhamrá hangt.

Jhamrá
Een waterput en een tánki. Beide dienen als opvang van water. De waterput is aangelegd op een schelpenrits, die uitstekend welwater produceert. Het is zeer goed drinkbaar water. De waterput die ongeveer 6 á 7 meter diep kan zijn, is met de hand gegraven. Als het gat diep genoeg is worden er 3 of 4 waterduikers in het gat op elkaar gestapeld. Het is zwaar werk en eist uiterste precisie. Met een emmer aan een touw wordt het water uit de waterput gehaald. Later is een hydrofoor aangesloten waardoor het water nu via een kraan wordt opgevangen.

Peti
Een tánki (de etymologische afkomst is zeer waarschijnlijk van het woord “tank) is ook een wateropslag. Het kenmerkende verschil tussen een waterput en een tánki is dat in een tánki regenwater wordt opgevangen. Velen gebruikten geteerde tonnen als opvang van het regenwater. Mensen die meer ruimte hadden bouwden, een tánki die deels ondergronds was. Deze tanki is van 1967. Op de foto ziet u hoe via de dakgoot (paw nárá) het regenwater wordt geleid naar de tánki. Ook hier gebruikt men een emmer aan een touw om het water uit de tánki te halen. Ook hier is later een hydrofoor aangesloten waardoor het water nu via een kraan wordt opgevangen.<

Tánki
Een macán. Je zou het een aanrecht kunnen noemen, hoewel een macán altijd in de openlucht stond. Aan de macán werd de afwas gedaan. Het is eenvoudige constructie waarbij op palen houten plankdelen aan elkaar zijn gespijkerd. In vroegere jaren werd voor de afwas, as gebruikt. Het as haalde men uit de culhá. Als afwasschuur werden stukjes van de harde bast van de kokosnoot (khojjá) gebruikt. Na het afwassen werd de afwas op de macán gelegd voor het drogen. Een macán werd ook gebruikt om als kweekbed te dienen voor jonge plantjes van bijvoorbeeld tomaten of kool. Op foto ziet u een macán van een zinkplaat.