Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 14: Culturele Capitulatie

India is een prachtig land. Ik ben nu al verscheidene keren naar het land van mijn voorouders op vakantie geweest. Door de bekendheid met de taal voelde ik mij direct heel comfortabel. In een land als Frankrijk bijvoorbeeld voel ik totaal ontheemd omdat ik geen woord Frans spreek. Ook de hotelervaring in India was geweldig. In het Taj Mahal Palace Hotel of  het Oberoi hotel in Mumbai kon ik me een beetje inleven hoe een rájá zich voelt. Maar ik ben geen Indiër.

Amar1Het is ook waar dat wij, de Surinaamse hindoestanen voor onze cultuur, heel erg zijn aangewezen op India. Denk maar aan de taal, religie, muziek, ook voedsel, Bollywood, klederdracht en de diverse publieke festivals en openbare bijeenkomsten. Maar ik ben geen Indiër. In alles wat ik ben, voel ik mij een Surinaamse hindoestaan. En zeker, ik ben een PIO’er, People of Indian origin. Maar ik ben geen Indiër. Waarom benadruk ik dit? Om mij heen zie ik dat wij ons zonder slag of stoot hebben overgegeven aan de Indiase culturele dominantie. Van jong tot oud. Zonder dat men in dat land is geweest, zonder de geschiedenis te kennen, zonder enig voorbehoud is sprake van een weerloze overgave en het kopiëren van alles wat uit India komt.

Onze voorouders emigreerden tussen 1873 en 1916 naar Suriname. In totaal heeft de immigratie periode 43 jaar geduurd en kozen per saldo ongeveer 24.000 mensen om in Suriname te verblijven en het er beste van te maken. Hun culturele bagage was uitermate gering. De meeste van de immigranten waren arme sloebers, die niet een diepgaande kennis hadden hun eigen cultuur. Wat ze aan cultuur produceerden, was niet veel meer dan putten uit hun eigen herinnering. In Suriname reconstrueerden zij zo hun eigen cultuur en daardoor een eigen identiteit. Ze stichten mandirs, masjids, scholen. Ook de nátaks die zij maakten waren georiënteerd op Indiase mythische verhalen.

Amar2De tweede en derde generatie hindoestanen gingen echter op zoek naar een eigen Surinaams hindoestaanse identiteit. De baithak gáná werd populair. Midden in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd het Kollektief Jumpa Raj Guru in Den Haag opgericht door een aantal hindoestanen die voornamelijk ideologisch waren gemotiveerd. De grootste drijfveer van het Kollektief was om de hindoestanen te leren om het eigene te waarderen. Ze hebben de kiem gelegd voor de erkenning van het Sarnámi, onze moedertaal. Ik definieer het Sarnámi niet alleen als onze moedertaal, maar als onze Surinaams hindoestaanse identiteit.
Amar3Anno 2015 worden wij – Surinamers- doodgegooid met allerlei festivals die steevast de naam ‘India” in hun naam dragen. Alle producenten, deelnemers en consumenten zijn hindoestanen met een Surinaamse afkomst. Zelfs de financiering in de vorm van subsidie geschied met belastinggeld van deze hindoestanen. De Indiase ambassadeur wordt opgeroepen om de openingsceremonie te verrichten. Hierna volgt meestal een veel te lange toespraak in het Engels. Negentig procent van de aanwezigen is de Engelse taal niet machtig, maar klappen hun handen stuk. Van de Surinaamse ambassade is meestal niemand aanwezig en indien aanwezig dan fungeren ze als behang. Het enige dat naar het Sarnámi verwijst is de bárá.
Amar4Een bekende Surinaamse rotishop heeft geprobeerd om in zijn snack shop in Delhi bárá te verkopen, maar de Indiërs vonden het lower class voedsel en lieten het links liggen. Die arme man is toen overgestapt op de verkoop van patat met mayonaise in Delhi, die een doorslaand succes was.

Ik ben mij er zeer wel van bewust dat de Surinaams hindoestaanse cultuur magertjes is. De constructie van de cultuur in Suriname was niet wetenschappelijk. Hindoestanen hebben vervolgens deze cultuur ook niet gewaardeerd en geaccepteerd als iets eigens. Ik verwijs hier naar de taalstrijd tussen het Hindi/ Urdu en het Sarnámi. Mensen die Hindi/Urdu spraken hadden een geweldig aanzien. Ook al verstond ook hier de goegemeente niet wat er werd gezegd. Dit geldt ook voor de strijd tussen het Urdu en het Sarnámi.

Ik ben vaak genoeg naar bijeenkomsten geweest waar er een kathak of bharat natyam voorstelling was. Na tien minuten verveelde ik mij kapot. Muziek en dans die mij totaal niet aanspreekt. Is not my cup of tea. In de pauze vroeg ik aan mensen wat zij van de voorstelling vonden. De meest gehoorde opmerking was “het duurt te lang”. Een mooie manier om te zeggen dat men zich kapot verveelde en constant op zijn horloge keek, verlangend naar de pauze. Bij de eerste de beste baithak gáná nummer, veert het publiek op.

Amar5Er zijn tientallen dansscholen, waar men de diverse technieken leert van de Indiase klassieke dans. Men kan toch deze technieken toepassen om onze baithak gáná, nagárá of de londá ké nác een impuls te geven?

Al die India festivals is een verloochening van ons eigene, het Sarnámi. Ik pleit zeker niet voor een anti India houding. Ik pleit voor een erkenning en waardering van onze Sarnámi cultuur, om zo de eigen culturele ruggengraat te verstevigen. Ik doe een beroep op een ieder, om de artistieke beleving niet te zoeken in “cultuurcuratie”,  het kopiëren en pronken met andermans veren, maar probeer zelf iets te creëren. De eerste poging zal niet direct in de roos zijn, maar de intentie alleen is prijzenswaardig.