1. De Arya Samaj, een sociaal-religieuze hervormingsbeweging
De weinige pandits ( hoogopgeleide geestelijken, geleerden), het leeuwendeel van de talrijke karamkándi’s: uitvoerders van sanskárs (= overgangsrituelen) die zich pandits noemen, en oudere árya samáji hindoes hebben nog altijd een grote, soms overdreven bewondering voor Satyarth Prakash (1881), het hoofdwerk van Swami Dayanand Saraswati (1824 – 1883), de belangrijkste sociale en religieuze hervormer uit de tweede helft van de 19e eeuw in Brits-Indië (India). Swami Dayanand, een eminente Sanskrietgeleerde, had een strijdbersmentaliteit en verkondigde radicale correcties m.b.t. de erfelijke játi-maatschappij en het brahmaanse hindoeïsme, dat hij als een misvorming van het Vedische árya dharma beschouwde. Hoewel de invloed van Dayanand, vooral van zijn academisch opgeleide naaste medewerkers en volgelingen op het sociaal-politieke vlak relatief groot was, bleef het aantal aanhangers van de in 1875 opgerichte Arya Samaj in India zeer beperkt. Zij telde de meeste aanhangers in de deelstaten Punjab, Gujarat en Uttar Pradesh. Hans Raj (docent), Lala Lajpat Rai (medicus) en Swami Shradhanand (jurist) hebben hun hervormingsactiviteiten met hun leven moeten bekopen. Zij werden lafhartig vermoord, anderen werden door de koloniale overheid langdurig opgesloten en/of verbannen, zoals Bhai Parmanand, die indirect aan de wieg van de Surinaamse árya samájbeweging heeft gestaan. De jurist Swami Agnivesh zet al ruim 40 jaar de oude árya samáji hervormingstraditie voort. Hij schuwt geen enkel debat en discussie.
In de beginperiode was de invloed van westers opgeleide jongere samáji’s groot, maar t.a.v. enkele maatschappelijke onderwerpen hadden zij andere opvattingen dan de vele invloedrijke prominenten van de orthodoxe vleugel. Enkele jaren na de moord op Swami Dayanand in 1883 ontstonden er interne spanningen en harde botsingen, waarbij gelukkig alleen argumenten werden gebruikt en geen laster, verdachtmakingen en geweld. In sommige opzichten bleken de verschillen in visie en interpretatie onoverbrugbaar. Een eerste scheuring bleek onvermijdelijk, maar de exponenten van de beide vleugels bleven t.a.v. bepaalde punten met elkaar samenwerken. Het is opvallend, dat de aanhang van de Arya Samaj buiten India naar verhouding groter is. In Suriname en Nederland behoort ongeveer 20 % van de hindoes tot deze hervormingsbeweging. De machtspositie van árya samáji hindoes is in de Hindoestaans Surinaamse politiek opvallend groot. De leiding van de Actie Groep, een politieke partij in de jaren zestig, bestond bijna geheel uit hoogopgeleide árya samáji’s. Zij bestreed hoofdzakelijk de VHP, de grootste Hindoestaanse politieke partij, die vanaf haar oprichting in 1949 door samáji’s wordt geleid.
2. De traditionele benadering van de inhoud van Satyarth Prakash
De meeste Surinaamse árya samáji pandits en karamkándi’s spreken met grote bewondering over het boek Satyarth Prakash van Swami Dayanand Saraswati. Dit is voor een deel terecht. Direct na de publicatie heeft dit boek veel – vooral religieuze – stof doen opwaaien. Pauránik hindoes waren niet te spreken over grote delen van het hele boek, moslims en christenen over de laatste hoofdstukken. In de loop der jaren heb ik in gesprekken en discussies moeten ervaren, dat sommige pandits dit boek oppervlakkig hebben gelezen. Anderen gebruiken informatie die ze van Indiase predikers of oudere pandits hebben gehoord. Hun houding kan als kritiekloos bestempeld worden. Bepaalde pandits zetten hun beste beentje voor om de minder sterke delen van de inhoud van de eerste 10 hoofdstukken van Satyarth Prakash, die in onze tijd geen of nauwelijks betekenis hebben, goed te praten met verwijzing naar de ongeletterdheid van de massa en de machtspositie van de brahmaanse elite in India. Surinaamse en Nederlandse árya samáji’s gebruiken argumenten als: Swami Dayanand heeft het waarschijnlijk anders bedoeld, er zijn illegale invoegingen, dat Satyarth Prakash een boek is dat moeilijk te begrijpen is, vooral voor mensen die het Hindi niet beheersen, dat er vele vertaalfouten in de Engelse edities voorkomen en dat Swami uit tactische overwegingen niet rigoureus wilde zijn. Ook wordt er beweerd, dat Swami Dayanand in zijn hoofdwerk gesteld heeft, dat anderen hem – indien noodzakelijk -mogen corrigeren. Árya samáji’s, die tot deze traditionele categorie behoren, kunnen inhoudelijke kritiek als vervelend, beledigend en misschien zelfs als pijnlijk ervaren. In de loop der jaren zijn bepaalde samáji’s Satyarth Prakash als een ‘heilig’ boek gaan beschouwen. Deze ‘sacralisering’ is naar mijn bescheiden mening ongegrond en ongepast. Bij mij is de indruk ontstaan, alsof er lippendienst in het spel is: er is vaak ongegrond verzet tegen onderbouwde kritische opmerkingen over de ‘heiligheid’ van de inhoud van Satyarth Prakash.
3. De neutrale benadering van Satyarth Prakash
De neutrale benadering constateer ik bij goedwillende studenten of afgestudeerden met een árya samáji achtergrond. Zij trachten op een serieuze manier kennis te nemen van de inhoud van Satyarth Prakash, een boek dat in hun familie veel werd/wordt geprezen. Bij hen is er niet alleen wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar de inhoud van dit ‘wereldboek’ in het spel. Nee, zij proberen tegelijkertijd ook hun culturele, m.n. hun religieuze identiteit te verkennen en af te bakenen. Een streven dat ik uit mijn studieperiode herken en waarvoor ik veel waardering heb. Zij hebben door hun moderne hogere opleiding voldoende mogelijkheden in huis om de teksten op hun inhoudelijke waarde te beoordelen. Ik heb de indruk, dat het uitgangspunt van deze groep is:(grondige) kennisvergaring uit de bestudeerde bronnen en een mogelijke beoordeling ervan op (gedeeltelijke) toepasbaarheid in onze Nederlandse samenleving. Hierbij zijn er twee kernvragen. Wat staat er in ons ‘befaamde’ boek? Zij willen in de eerste plaats kennis maken met de inhoud, maar gaandeweg vragen zij zich wellicht af: welke delen van de inhoud kunnen hier, in onze grootstedelijke samenleving, met of zonder aanpassingen, gebruikt worden. Volgens mij zijn personen, die tot deze categorie behoren, individueel en/of in groepsverband degelijk in staat om de vertaalslag naar onze Nederlandse samenleving te maken.
4. De kritische benadering van de inhoud van Satyarth Prakash
Deze categorie bestaat uit mensen, die eerder zelfstandig of in groepsverband, kennis hebben genomen van de inhoud van Satyarth Prakash. Hierbij raakten sommigen enigszins teleurgesteld, maar zij weigerden in de eerste jaren om met hun ‘afwijkende’ opvattingen buiten de eigen kring te treden. Wat zij, o.a. Haridath Rambaran, Gangapersad Kalpoe, Jai Sukhraj, Surendra Santokhi en Brispath Mahabier in hun lezingen en publicaties wel hebben gedaan, is bij árya samáji pandits aandringen op heroriëntatie en herwaardering. Zij schroomden niet om de vinger op de wonde te leggen. Soms had dit een shockerend effect. Vooral kritische opmerkingen van Hari(dath) Ramabaren vielen niet in goede aarde. Hij werd zelden inhoudelijk en zakelijk tegengesproken. Ook in persoonlijke gesprekken met pandits is er aangedrongen op aanpassingen, transparantie en een actievere maatschappelijke rol van de samáj om de eigen identiteit te profileren en te versterken. Geen één goed geaarde en moderne árya samáji kan genoegen nemen met o.a. alleen maar het zingen van dezelfde bhajans, vertellen van afgezaagde anekdotes, bewieroken van delen van de biografie van Swami Dayanand en de Vedisch Arische samenleving, algemene uitspraken over de wetenschappelijkheid van de vier Veda’s en het plichtmatig uitvoeren van havans (vuuroffer).
Personen met een kritische instelling en houding stellen vast, dat een deel van de inhoud van dit Satyarth Prakash weinig of geen betekenis heeft voor árya samáji hindoes in onze poldersamenleving van 2017. Zij geraken af en toe in een felle ‘clash’ met de traditionalisten, die zelf zoveel mogelijk confrontaties vermijden en discussies en debatten uit de weg gaan. Dit gedrag was Swami Dayanand vreemd: hij vermeed nooit een discussie of debat met brahmaanse pandits en anderen!
5. Positieve waardering van bepaalde ideeën van hoofdstuk 4 van Satyarth Prakash
- Swami Dayanand hechtte grote waarde aan een goede opvoeding en opleiding. Dit heeft hij in een van de 10 grondbeginselen vastgelegd.
- De brahmacárya-norm (onthouding van seksuele handelingen in de ruimste betekenis in de studieperiode) gold als een ideaal voor de beide seksen. In dit opzicht was er sprake van gelijke behandeling van jongens en meisjes.
- Trouwen kon je het liefst na een succesvolle afsluiting van de studieperiode.
- Swami Dayanand propageerde een minimum huwelijksleeftijd van 16 jaar voor meisjes en 24 jaar voor jongens.
- Dayanad had een uitgesproken voorkeur voor brahma-viváh, een huwelijkstype met instemming van bruid, bruidegom en de wederzijdse ouders.
- Een relatieve verbetering van de positie van hindoeweduwen.
- Varna-indeling op basis van aanleg, prestatie en karakter. Swami Dayand wees de erfelijke, d.w.z. door geboorte bepaalde játi-indeling af.
- Het monogame huwelijk is de ideale norm als een van de steunpilaren voor een gezonde maatschappij.
6. Kritische kanttekeningen bij hoofdstuk 4 van Satyarth Prakash
- De brahmacárya-norm voor de student was voor Swami Dayanand bindend. In de huidige Nederlandse samenleving, waarvan ook de Surinaamse hindoes deel uitmaken, is handhaving van deze norm praktisch onmogelijk. In de alledaagse praktijk gaan árya samáji families soepel om met deze voorgeschreven norm.
- Swami Dayanand was een voorstander, in navolging van de regelgeving van Manu Maháráj, van varna-endogamie (trouwen binnen de eigen varna (klasse, stand, maatschappelijke laag). Surinaamse en Nederlandse árya samáji’s hebben deze norm langzamerhand losgelaten.
- Swami Dayand noemt een aantal selctiecriteria voor passende huwelijkskandidaten. De meeste van deze selectiecriteria zijn niet meer van toepassing in onze tijd. Ook moet er getwijfeld worden aan de wetenschappelijke betekenis van deze selectiecriteria.
- Swami Dayanand wees het gandharva-viváh (love marriage) resoluut af. Tegenwoordig geldt in Suriname en Nederland voor árya samáji’s (eigenlijk voor de meeste hindoes) het liefdeshuwelijk (gandharva-viváh) als norm. De maatschappelijke ontwikkeling heeft Swami ji in het ongelijk gesteld.
- Het doel van het hindoehuwelijk is het verwekken van nageslacht, het liefst zonen. In geen geval het nastreven van seksuele lustbeleving en -bevrediging. Ook dit doel is in onze tijd niet meer te handhaven en zelfs niet wenselijk. Deze norm staat lijnrecht tegenover de overgenomen westerse norm van twee of drie kinderen.
- Niet alle weduwen mogen hertrouwen! De ruimere opvatting t.a.v. hertrouwen van weduwen, die bepaalde pandits verkondigen, strookt niet met die van Dayanand. Wel kan niyoga als een vorm van zaaddonorschap beschouwd worden.
- Ik vraag mij af, of de bedeling van rechten in Satyarth Prakash aan de shudra-varna gelijk is aan die van de drie andere varna’s.
* Het bovenstaande column draag ik op aan wijlen drs. Hari(dath) Rambaran (natuurkundedocent en indoloog), die van een kritische árya samáji een atheïst (een hindoe zonder God) werd.
Deze tekst is een bewerking van een inleiding die ik in Den Haag op 14 oktober 2007 voor de Jongerenstudiegroep van ASAN (Arya Samaj Nederland) mocht houden.
** Ik heb een árya samáji achtergrond, maar ben al ruim 45 jaar een atheïst, een hindoe zonder God!