Sandra vertelt over zichzelf : “Ik ben geboren en getogen in het distrikt Wanica, waar ik als kind mijn vakantiegeld met rijst planten en in de huishouding bij anderen in de buurt verwierf. Mijn broers verdienden ook met het werk in de landbouw, zij voetbalden daarnaast in hun vrije tijd. Zoals gewoonlijk zorgden de groteren voor de kleintjes. Al bij al heb ik een leuke jeugd gehad”.
Ik vraag aan Sandra of er in die tijd ook iets droevigs is geweest. Zij antwoordt: “Ik vond het wel erg als ik om mijn donkere huidskleur werd genegeerd. Het Zusje van mijn moeder kreeg bijvoorbeeld uitsluitend complimenten over haar uiterlijk en ik geen. Zij was een tintje lichter, verder leken we op elkaar. De tantes uit de stad hadden er ook een handje van om mijn zusjes die een maar een beetje lichter dan mij waren, aan te halen, mij niet. Er is zelfs over mij gevraagd of ik wel in het juiste gezin zat. Een tante met een zoon die dezelfde huidskleur had als de mijne, zocht voor hem een lichtkleurige bruid. Dit alles leidde er toe dat ik een minderwaardigheidscomplex had ontwikkeld. Ik heb vroeger nooit geloofd dat iemand mij mooi zou kunnen vinden. Momenteel ken ik een vrouw in ons buurthuis, die openlijk zegt dat ze donkerbruine mensen maar niets vindt. In de Nederlandse cultuur is het niet veel anders. Ik mag mij dubbel bewijzen om een keer erkenning te krijgen.
Na de basisschool in Suriname verhuisde ik met mijn broer en zijn vrouw naar een ander district , waar ik de driejarige ULO heb bezocht en voltooid. Mijn broer ging er bij de Politie werken, deed avond en nachtdiensten. Opdat zijn vrouw gezelschap had in de avonduren gingen we allemaal bij toerbeurt bij hun inwonen. Het was er heel leuk, mede door de privileges die mijn broer genoot, had ook ik toegang tot plekken waar ik anders niet zou komen. Aangezien de Middelbare school niet naar het district verhuisde, moest ik wel dichtbij de stad gaan wonen. Toen ik in de derde klasse zat stelde mijn Zwager uit Nederland voor dat we liever, voor de Onafhankelijkheid van Suriname konden immigreren. Met mijn gespaarde, zelfverdiende en door mijn broer aangevulde geld betaalde ik de overtocht om me bij hun te voegen.
Mijn Zwager was een lieve goede man, hij had ook de eigen familie laten overkomen. Hij en mijn Zus hadden toen nog geen kinderen, dus was er plek genoeg in hun ruime huis. Ik werd op de Pabo ingeschreven om mijn in Suriname gestarte studie voort te zetten tot mijn moeder met de rest van het gezin arriveerde. We gingen met z’n allen naar een Opvangcentrum voor Surinamers in Baarn. Het Maatschappelijk werk begeleidde ons na een kort verblijf naar Gasselt voor een eigen huis. Voor de opleiding zou ik nu een ingewikkelde reis naar de grote stad moeten maken. Omdat ik inmiddels achttien was geworden en behoefte had aan zelfstandigheid, koos ik ervoor om te gaan werken.
De opvang door de buren in Gasselt was heel warm. Ze maakten voor het eerst kennis met Hindostanen, daarom werden we ook vaak bekeken door de omgeving. In het buurthuis werden er soms films voor ons gedraaid. Iedereen ging sporten, ik zat op voetbal en vond werk in de thuiszorg. Werken in de fabriek werd mij door de maatschappelijk Werker afgeraden omdat het minder bevorderlijk was voor mijn integratie. Het gezin waarin ik ging werken bestond uit Vader, Moeder en Kind. De Moeder was alcoholist, ik zorgde voornamelijk voor het kind.
Omdat ik na een poos iets anders wilde, en omdat een verloving uit gegaan was ben ik naar de grote stad verhuisd. Ik ging er in een Boekhandel werken en woonde zelfstandig in een eigen woning. Op mijn drie en twintigste kwam er een aanzoek voor mij, bij mijn moeder. Zij bleef aandringen en motiveren tot ik instemde. Ik beschouw het als een uithuwelijking, was niet verliefd had ook niet gehunkerd naar iemand. Tot dan was ik tevreden met het leven dat ik leed. Zoals mijn moeder sprak, dacht ik dat het trouwen een keer hoorde plaats te vinden.
Hij woonde in Leeuwaarden en was bereid om naar mij te verhuizen, ik behield mijn baan en bleef in mijn huis wonen. De schoonfamilie ontving mij na de bruiloft heel leuk, ook daarna is er nooit enige wrijving geweest. Het zijn moderne mensen. We kregen drie kinderen. Wat ik niet wist, was dat mijn man verslaafd was. Zijn moeder had verwacht dat hij na het huwelijk en verhuizing naar een heel andere plek vanzelf zou genezen. Niets van dit alles gebeurde, samen met de kinderen was het; portemonnee bewaren en op een houtje bijten. We hebben amper leuke activiteiten ontplooid zoals op vakantie gaan of geschenkjes kopen voor elkaar. Ik was sowieso altijd aan het werk en de kinderen waren gewend dat het materiële ontbrak. Ze kregen integendeel verantwoording. Ik merk nu aan hen dat ze waardering hebben voor hetgeen er wel was. De kinderen hebben hun vader veel gemist omdat hij altijd weg was. Het lag gewoon niet in zijn macht om de kinderen te geven wat ze nodig hadden. De liefde voor hen was er wel. De lijdensweg voor alle partijen duurde zeker tien jaar. Ik ben al die tijd hard geweest voor mezelf opdat de kinderen zoveel mogelijk van het nodige kregen. Ik heb geprobeerd om ze de warmte van een moeder te geven. Zodra zij thuis waren was ik er ook. Op hun vijftiende begonnen ze al met een baan buitenshuis . Ze hebben veel steun aan elkaar gehad zoals ik dat ook met mijn broers en zussen had. Het was voor mij o,zo belangrijk om te voorkomen dat ze nooit de stempel zouden krijgen dat ze hetzelfde als hun vader waren geworden. Voor dat doel zijn we ook een paar keer verhuisd.
Het lukte mij om afstand van hem te nemen na de ontmoeting met een kennis die ik na vijf en twintig jaar terug zag. Gelukkig was ik niet bij wet getrouwd. Onlangs toen ik er met de kinderen, inmiddels de twintig gepasseerd, bij een crematie aanwezig was, heeft mijn ex aangegeven dat het ook aan de kinderen is om initiatieven te nemen voor contact. Ik breng en haal mijn kinderen liefst zelf, waar ze ook gaan.
Momenteel werk ik als juf op een school met alleen maar witte collega’s. Ik rolde in dat werk door een keer in de week als ouder op de Peuterspeelzaal te helpen. In die tijd werd een juf ziek, ik ging vrijwillig invallen. Mijn kwaliteiten werden ondertussen waargenomen door het Schoolhoofd. Hij vroeg mij of ik alles kon overnemen en dat kon ik!. Ik volgde een paar cursussen , de Kweekschool- papieren uit Suriname had ik niet meer, ze waren kwijt. De meeste ouders waren positief. Een keer had ik een moeder aan de lijn die meer wilde weten over de populatie. Het ging haar om de kwaliteit van de school. Ze vroeg letterlijk of er buitenlandse kinderen zaten. Die waren er toen nog niet. Ik vond het nodig om haar te informeren dat ik uit het buitenland afkomstig was. Mijn Brabants verried niets over mijn afkomst. De moeder excuseerde zich uitdrukkelijk, ze legde uit dat het haar echt om de kinderen ging waarmee de hare te doen zou hebben. Later bleek dat zij de buurvrouw van mijn zus was die ook daar over de vloer kwam.
Ik heb wel een jonge collega gehad die het moeilijk vond om door mij ingewerkt te worden. Het was een regel van de school dat ik als oudere collega de leiding had. De manier waarop ze non verbaal reageerde merkte ik dat ze moeite had met mijn gezag. Zij heeft dat achteraf na vertrek middels een brief ook duidelijk uitgelegd. Ik ben helemaal eraan gewend dat ik constant gekeurd word. Van de cursus kwam men altijd kijken hoe ik les gaf, veel meer dan bij de andere cursisten. Ik krijg gelukkig ook wel complimenten die ik verdien vanwege de dubbele roeping. Ik laat kinderen die niet veel durven echt niet aan hun lot over zoals ik dat bij collega’s vaak zie. Ze worden door mij al op de eerste dag gestimuleerd om onder andere ook speelgoed te pakken. Bij mij kan ieder kind beter worden”.