Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 6: Loes: “Ik heb goed geluisterd naar verhalen van anderen.”

Loes is zeventig jaar jong. Zij is het tweede kind uit een gezin van elf: moeder, vader en negen kinderen. Na de lagere school is Loes naar de ULO/MULO in Suriname geweest. Omdat ze niet langer op een kantoor wilde blijven werken is ze een avondopleiding voor Hulponderwijzer gaan volgen. Na het behalen van dat diploma heeft ze een paar jaar zelfstandig les gegeven op de Lagere school in de eigen buurt.

Sebieren HassenmahomedOver haar jeugd zegt ze: “Als oudste dochter heb ik het niet altijd prettig gehad met een moeder die eigen ambities had. Mijn moeder fietste bijvoorbeeld naar de stad voor naailes . Voor ze op de fiets sprong spelde ze een metalen vlinder bij de zoom van haar rok, opdat deze niet kon open waaien. Voor een getrouwde Hindostaanse vrouw geboren in 1929 was ze behoorlijk vooruitstrevend. Zij zat hele dagen achter de naaimachine om ons vanaf daar te dirigeren. Ik had de pech dat het huishouden aan mij werd over gelaten aangezien er niemand anders tussen haar en mij was. Toen ik pas geboren was, was er een nicht in huis gehaald om voor mij te zorgen. Deze nicht besloot na een paar jaar terug te gaan naar haar ouders. Mijn Vader en broer werkten op het land, de rest was te klein of nog niet geboren”.

Ik vraag aan haar hoe het was om als klein kind het huishouden te moeten doen. Ze zegt dat ze net een Náni optrad voor haar jongere broers en zusje. Als ze zag dat leeftijdgenoten het leuk hadden, vond ze het wel erg voor zichzelf. Alles afwegend ben ik door op te klimmen naar de rechterhand van mijn ouders er sterk uitgekomen. Van mijn frustraties en trauma’s heb ik veel geleerd. Ik ben nu een heel gelukkig mens. Met betrekking tot mijn familie, dat zijn de kinderen en kleinkinderen, heb ik een ijzeren wet en dat is dat iedereen ten allen tijde beschermd en opgevangen moet worden wat er ook aan de hand is met hen”. Wat haar tot bovenstaande gebod heeft doen besluiten is het volgende;

Toen Loes nog voor ze getrouwd was in verwachting raakte op haar twintigste, heeft ze dat thuis niet bekend gemaakt. Ze zegt: “Ik wist mij geen raad, ik ben ook nooit naar een dokter geweest.” De vriendinnen die het wisten, hadden zich tegen mij gekeerd. De meiden gaven mij het gevoel alsof ik een misdaad begaan had. Ik werd in ieder geval gemeden door meer mensen die anders normaal met mij omgingen. Tegen een gemeenschappelijke vriendin die getrouwd was nadat ze in verwachting was, had de andere vriendin ruw en verwijtend geroepen dat ze het huwelijk ook met haar kind in de buik gesloten had. Dat betekende dat als het een meisje was, ze trouwde met haar vader, een jongetje op zijn beurt trouwde met zijn moeder. Misschien had ik door deze lelijke opmerking van haar, met geen haar op mijn hoofd aan trouwen gedacht. Mijn vriend, een niet Hindostaan, wist hoe bang ik voor mijn ouders was. Hij besloot op een gegeven moment om een brief voor hen te schrijven en het samen met zijn broer te brengen. Ik denk dat hij geschreven had dat ik in verwachting was en dat hij met mij wilde trouwen. Zijn werkgever had hem dat advies gegeven. Mijn ouders riepen toen een paar volwassenen uit de familie bij elkaar voor overleg. Wij werden nergens bij betrokken. Het huwelijk werd thuis in de huiskamer in het klein gesloten aan het einde van een dag rijst planten. De Moulvi of Imam gaf de gegevens automatisch door aan de overheid waardoor het wettelijke huwelijk ook een feit was”.

De baby werd dood geboren. Toen ik bij kwam in het ziekenhuis werd aan mij medegedeeld dat het levenloze lichaam al meegenomen was door de familie. Ik heb ook nog een paar dagen aan het infuus gehangen. Omdat thuis niemand over deze baby sprak, durfde ook ik niets te vragen of te zeggen. Ik denk dat de omgeving raar bleef doen omdat mijn man ook geen Moslim was. Na de bewuste Nikáh waarbij hij misschien ook Moslim geworden was, hadden mijn ouders geen enkel probleem met hem, hij kwam zelfs bij ons inwonen. Ze hebben hem of mij nooit iets verweten misschien omdat ze mij ook nodig hadden . We kregen gezellig nog drie kinderen.”

Haar vader vindt ze een stoer mens. Op zeven jarige leeftijd overleed zijn moeder. Pa was de oudste van vier kinderen. Zijn Náni had al een groot gezin, dus was er sprake van uithuisplaatsing. Echter toen de Pater van het internaat aan huis kwam werd hij door Náni weggestuurd. In het gezin van Náni en haar zoons was het moeilijk voor mijn vader. Náni op haar beurt kreeg er vier kinderen bij om te voeden en te kleden.

Loes: “Mijn vader had het er op zijn oude dag nog verdriet van. Telkens als hij over het overlijden van zijn moeder vertelde, barstte hij in huilen uit. De vader van mijn vader (dada) passeerde wel bij het huis van Náni met de ezelkar. Hij was houtskoolverkoper. Pa rende dan zijn kant op, waarop zijn vader het dier extra aanspoorde om harder te lopen. Mijn vader is dus als wees zonder liefde en warmte van zijn ouders opgegroeid. Het is mijn vader op eigen kracht gelukt om zich goed op te bouwen.

Hij heeft ook in militaire dienst in Suriname gezeten tijdens de tweede wereld oorlog. Ik wil vermeld hebben dat Hitler ook ons land bereikt had, getuige de Goslar (= een Duits schip op z’n kont in de Suriname rivier bij Paramaribo). Ik wil ook dat iedereen weet dat Suriname heel veel bauxiet heeft geleverd voor de bouw van vliegtuigen die Hitler als vogels uit de lucht had geschoten. Volgens mij is de weg naar Zanderij door de Amerikanen aangelegd net als Colakreek voor de ontspanning van deze USA militairen. Ik herinnert mij flarden van het strijdlied van mijn vader een beetje. Het lied diende om de Hindostanen te motiveren om in Militaire dienst te gaan en luidde volgens als volgt:

Kooi djaaji ja na djaaje ( al gaat niemand)
main too djawoeng ge ( ik zal zeker gaan)
Djerman mi djaa ker aag legawoeng ge ( In Duitsland zal ik alles in as leggen)
Hitler ki peker ki gher laawo ge ( ik zal Hitler met mij naar huis meesleuren)
Apna waten ki betjaa ki awoon ge ( ik zal mijn land redden en terugkeren)

Mijn vader had tijdens de diensttijd maar een paar uur vrij gekregen om te trouwen. Daarna ging hij terug naar het Kampement. Hij staat ook in uniform op de Huwelijksfoto. Mijn vader is tweeënnegentig geworden, meestal in goede gezondheid en goede stemming, geliefd bij iedereen en altijd aan het ondernemen. Zo’n papa zou ideaal zijn voor ieder kind.

In 1970 vertrok mijn echtgenoot naar Nederland. Ik volgde een paar maanden later met de kinderen. In Nederland ging ik aan het werk in een fabriek vlakbij huis. De werktijden waren goed te combineren met de schooltijden van de kinderen. Al gauw merkte ik dat ik niet altijd op mijn man kon rekenen als het ging om het dragen van verantwoording. Ik vroeg me vaak af wat voor zin ons huwelijk had. Ik had geen andere keus dan een eigen plan trekken. Ik zocht nog een baan en werkte ook in de weekenden en ’s avonds. Ondertussen waren ook mijn jongere broers en zus overgekomen. Ik ving hen op. Misschien verliet ik het huis ook graag omdat het gezelliger was met collega’s dan thuis.”

Over geruchten als zou haar man gezien zijn met een ander zegt ze: “Dat is het aller walgelijkste van mijn huwelijk.”

Als ze hem confronteerde met hetgeen haar daaromtrent ter ore was gekomen was zijn reactie: “Wie zegt wat, wanneer en kan iemand iets bewijzen.” Hij was dan heel intimiderend, waardoor ze niets meer deed.

Loes: “Het heeft ongeveer zes jaar geduurd van mijn eerste bezoek bij een advocaat voor de echtscheiding tot de knoop bij de rechter was doorgehakt. In die tijd was niemand in de directe omgeving gescheiden. Ik maakte mij zorgen om wat men van mij zou denken. Dat ik gefaald had wilde ik in geen geval horen. Ook wilde ik niet dat mensen met vooroordelen die in het begin tegen de relatie waren, gelijk zouden krijgen.”

Ik vraag aan Loes wat toen de directe aanleiding was om de knoop door te hakken. Zij zegt: “Op een dag kreeg ik telefoon van een vrouw die aan mij vroeg waarom ik de man niet liet gaan. Nog dezelfde dag ben ik naar de advocaat gestapt die direct een brief stuurde. Deze brief had ik al een paar keer tegengehouden, omdat ik toen de gevolgen niet kon overzien. Deze keer was ik vastberaden. Ik had dat telefoongesprek als bewijs.”

Ik vraag aan haar hoe het voor de kinderen was, omdat zij immers geen probleem met hun vader hadden. Loes zegt: “Ik heb geluk gehad met mijn Goddelijke buren en mijn broers, die de kinderen hebben meegenomen naar de camping en naar sporten. Alles wat hun vader verzuimde te doen, ook toen hij er was, hebben de ouders van de vrienden opgevangen. Mijn kinderen hebben letterlijk geen enkele activiteit hoeven te missen omdat ik aan het werk ging . Het gat dat een weinig verantwoordelijkheid dragend persoon achterlaat is niet groot, dus makkelijk te vullen. Ik begrijp niet hoe ik mij ooit heb kunnen inlaten zonder kritisch na te denken. Liefde is werkelijk blind in mijn geval. Het was alsof ik meegroeide met de ontwikkelingen in en om ons heen en hij bleef steken bij een paar behoeften zoals; alleen aan zichzelf denken en feesten; de rest kon stikken. Hij heeft zich bijvoorbeeld nooit willen laten bijscholen. Hij had ook geen hobby en een goede opleiding. Hij las niet eens een boek.”

Na een dozijn jaar werken en sparen in Nederland is Loes hem pal na de scheiding met alle kinderen naar Suriname gepeerd. Ze trok in bij haar ouders. De kinderen integreerden in rap tempo. Ze leerden het Sranang Tongo vlot en maakten een boel vrienden. Veel gebeurde rondom en op het voetbalveld. Loes bouwde haar droomhuis met mooie planten en bomen erom heen. Ze werkte voor een bedrijf maar deed ook zaken tot die beruchte dag in December 1982. Tot dan kon ze wel leven met nog een keer een coup en de binnenlandse oorlog, maar koelbloedig mensen die goed bezig waren, neerschieten was de druppel die de emmer voor haar deed overlopen. Ze had toen geen greintje hoop dat er maar iets goed zou kunnen komen van Suriname. Ze emigreerde een tweede keer met alle kinderen. Nu woont ze nog steeds in Nederland, heeft een bedrijf en doet ook zaken in Suriname. De kinderen gingen allemaal naderhand terug naar Suriname toen het er politiek rustiger werd. Ze is trots op hen met hun gezinnen. Geen van ze heeft contact met Justitie. Ze zorgen voor elkaar. Niemand is verslaafd of kent de bajes van binnen.

Loes is trots op hard werkende mensen zoals de Náni van haar moeder Mary, immigrant uit India, nummer bekend. Ze vertelt over haar het volgende: ”De vrouw woonde vlakbij de haven op Poelepantje (= plek in Paramaribo), waar de boten via het Saramacca kanaal met goederen aanmeerden . Grote bossen bacoven en bananen werden door haar opgekocht om door te verkopen. De vrouw kocht ook magere koeien en kalveren op om ze door te verkopen nadat ze vet gemest waren. Zij sloeg haar grote slag toen de spoorlijn vanaf de Heiligenweg in Paramaribo tot Kabel werd aangelegd. Bij Kabel werd de rivier per kabelbaan of Gondel overgestoken met personen en goederen. De eindhalte was Dam en de treinen hadden namen t.w.: Para , Gee Gee, en Dam. Passagiers kregen te maken met brandplekken in kleding door de vonken die vrij kwamen.”

Volgens Loes sloeg de vrouw vier paaltjes in de grond en bouwde een dakje erboven. Het was geen “Ons Belang”, ook geen “Afdakkie” zoals wij gewend waren in onze tijd, benadrukt ze. Naarmate het Spoor vorderde, verhuisde de vrouw met haar tent mee om er vooral voor de arbeiders te verkopen. De Spoorwegwerkers waren haar klanten, tot Lelydorp bereikt was. Ook kocht de vrouw vaten olie uit Guyana die ze in kleine doseringen doorverkocht. Haar schoonzoon S. (de Nana van Loes) ook een immigrant, nummer bekend, dreef handel tussen Suriname en Guyana. De immigrante Mary , helemaal uit India, had maar liefst vijfhonderd Surinaamse guldens gespaard, die toen evenveel waard was als de dollar, volgens hetgeen aan Loes verteld is. Dat was naar mijn schatting ongeveer begin 1900 voor de “fact checkers”.

Toen een andere schoonzoon ook zaken wilde doen, heeft Mary hem, haar hele vermogen geleend, waarvan ze nooit meer een cent heeft teruggezien. De vrouw is toen gek geworden van verdriet, ze liep door de straten van Paramaribo te herhalen dat ze bestolen was en door wie.

Ik vraag aan Loes hoe ze aan dat verhaal van Mary is gekomen. Ze zegt: “Geschiedenis is mijn hobby, daarom heb ik goed geluisterd naar de verhalen van anderen, het heeft mij trouwens geïnspireerd om ook ondernemer te worden net als mijn Pernáni, (=overgrootmoeder van moederskant).”

“Ik heb mijn Náni (=grootmoeder van moederskant) nooit gekend. Deze overleed toen mijn moeder nog een kleuter was. Van verdriet at mijn moeder, de kleuter van toen, dagenland niets; ze bleef huilen. Van mijn khala’s, de oudere zussen van mijn moeder, weet ik dat hun verdrietige zusje maar af en toe iets bij de overbuurvrouw at. Mijn moeder sprak nooit over pijn en verdriet, niet van zich zelf maar ook niet over die van anderen, ook niet op haar oude dag, zoals mijn vader wel deed. Misschien omdat ze als kleuter al de grens bereikt had: een grotere pijn dan je moeder verliezen bestond voor haar niet. Voor het overlijden van Náni was mijn moeder het jongste kind dat hele dagen achter haar moeder aanliep. In die tijd verzorgde Náni met haar moeder, kalveren en magere koeien die nadat ze vetgemest waren werden verkocht aan Slagerij Leckie in Parmaribo.”

De meeste informatie over haar moeder heeft Loes van anderen zoals over een romance in haar tienerjaren. Haar moeder had een liefdesbrief voor haar lief achtergelaten die onderschept was geworden door een neef. Deze neef bracht het briefje regelrecht voor de oudste broer van haar moeder, die haar toen eerst heeft uitgekleed daarna liggend vastgebonden op een lange bank, om haar daarna tot bloedens toe af te ranselen. Schoolkinderen werden ook liggend vastgebonden voor een pak slaag, is bekend uit een ander verhaal van toen.

Loes: “Die liefdesrelatie is toen abrupt beëindigd. Verder weet ik dat mijn moeder een knappe lagere school leerling was. Op haar tweede ging ze al naar de kleuterschool met haar oudere zussen. De oudere khálá’s hebben ook verteld dat Meneer Dahlberg en Meneer Heymans helemaal naar de rijstvelden gingen om haar op te sporen bij schoolverzuim. Tijdens de rijst plant- en oogstseizoenen bleven kinderen weken achterelkaar thuis, was de gewoonte. De onderwijzers hadden de ouders van de moeder van Loes willen overtuigen van de capaciteiten die hun kind had om op de maatschappelijke ladder te stijgen. Maar de familie had die flinke dochter ook hard nodig op de grote boerderij. Met name voor de organisatie van het werken met haar neven. Er moest ook nog voor de koeien gezorgd worden. Mijn moeder klom in de hoge bomen voor het overzicht waarbij ze de anderen kon dirigeren welke kant ze op moesten. Ze floot ook als de beste. In die tijd, op die plaats, bij die familie was er sowieso geen sprake van, dat een Hindostaanse verder dan de lagere school zou komen, de jongens wel.

De Nana, vader van mijn moeder, degene die handel dreef tussen Guyana en Paramaribo woonde bij “Poelepantje” waar hij met zijn boot aanmeerde. Nadat hij een paar van zijn kinderen uitgehuwelijkt had en een grote droogte voorbij gekomen was, besloot hij naar het district te verhuizen. Door die heftige droogte was de rijst mislukt en peperduur geworden. De man had besloten om zelf zijn rijst te gaan planten. ‘Want zonder eten komen te zitten voor mijn gezin, overkomt mij niet,’ zei hij. Met een half dozijn kinderen moest het hem lukken.“

Volgens de verhalen die Loes in haar hoofd heeft geprent, pakte de man het professioneel aan. Hij bouwde stevige dammen om het water voor de rijstvelden te regelen en legde een heuse polder aan. Bij het graven en sjouwen werden alle kinderen ingezet. Een ieder, groot en klein, moest hard werken van hem, zoals hij ook was uitgebuit tijdens de contracttijd. Zijn vrouw klaagde dat de man zijn kinderen doodwerkte. Dat het een wrede vader was, getuigt ook het volgende drama. Van Nana moesten zijn kinderen Urdu en Arabisch leren, een Khálá redde het niet. Zij kon niet onthouden hetgeen ze van hem moest opzeggen in het Arabisch. Náná heeft toen zijn dochter, als een baby met beide handen opgetild en uit het raam geflikkerd. Het kan niet anders of deze Khálá (=zus van moeder) heeft er een blijvende trauma aan over gehouden. De vrouw verhief haar stem nooit, zij was de lieve zachte tante. Uitgerekend zij werd uitgehuwelijkt aan een man met vreemd gedrag van wie ze veel te lijden heeft gehad. De andere khálá’s en moeder van Loes waren strenge, pittige tantes. “Laten we ze sparen omdat ze er immers ook niet veel aan konden doen en er niet meer zijn”, zegt Loes als ik vraag waarom ze, ze hard en pittig vond.

Van Loes moet ik harde taal gebruiken bij wreed gedrag ,anders komt lelijk gedrag niet goed over. Ze zegt dat ze beide vreemde talen vertikt. “Zowel het Urdu als het Arabisch beheerst ik niet omdat ik het ook niet onthou net als mijn Khálá. Mijn moeder heeft middels lijfstraffen geprobeerd om mij thuis les te geven, zonder succes. Ik lees hetzelfde in het Nederlands, Engels en Spaans, talen die ik op school heb geleerd. Mensen die in het Arabisch reciteren weten echt niet meer dan mij. Ook de traditionele kleding uit India en Pakistan hoeft van mij niet. Ik haat de obsessie van mensen ten opzichte van het geloof.

Ooit, ik was een tiener, was ik beland bij een Tedjiea-viering, een feest ter herdenking van het lijden van Hassan en Hoessein kinderen van Fatima en Ali. Fatima is de dochter van de Profeet Mohammed. Toen ik thuis vertelde hoeveel indruk dat gebeuren op mij had gemaakt, werd mij gelijk de mond gesnoerd door mijn moeder alsof ik een misdaad begaan had. Ik had van haar nooit mogen kijken omdat het om de traditie van een andere groepering onder de Moslims ging. Onlangs was op televisie te zien dat het een gebruik van miljoenen is, ik vind het vergelijkbaar met het lijden van Jezus. Waarom moeten we anders met alle geweld Arabisch leren, voor welke solidariteit?”

Loes weet ondertussen dat het bij andere geloofsgroepen ook geen “pais en vree” is. Uit de verhalen van Mausi van de overkant bij hun op Lelydorp, weet ze dat de mensen van de lage kasten bij de Hindoe’s, bedonderd zijn geworden door die van de hogere kasten. De eerste groep immigranten uit India kond niet lezen of schrijven. Ze wist niet precies wat er in de arbeidscontracten stond. Bijvoorbeeld dat degenen die afstand deden van het recht op een terugreis naar India een bedrag van honderd gulden uit de koloniale kas konden krijgen. Die premie is door degenen die wel op de hoogte waren en waarnamen voor hun geloofsgenoten, opgestreken. Mausi zegt dat haar Náni, immigrant, verteld had dat het wel beloofd was aan hen maar steeds was uitgesteld, ze waren goed op de hoogte dat het uitgekeerd zou worden. Het kwam alleen nooit aan bij degenen voor wie het bedoeld was.