Reactie op Prof. dr. Chan Choenni: over feiten en fictie

TetarySingleCoverOp 7 november heb ik een column geschreven, waarin ik pleit voor vervanging van het beeld van Barnet Lyon door een beeld van Janey Tetary om de nagedachtenis van onze voorouders te eren. In reactie hierop heeft Prof. Dr. Chan Choenni op 15 november een artikel geschreven waarin hij pleit voor het behoud van het beeld van Barnet Lyon. In zijn betoog presenteert hij een aantal stellingen waar ik in dit stuk graag op reageer.

De professor begint zijn betoog met een constatering: “Pravini is de dochter van Dew Baboeram, alias Sandew Hira. Dew Baboeram heeft al in het verleden (zie Starnieuws 29 juli 2012) met opruiende taal opgeroepen om het borstbeeld (het is geen standbeeld) van Barnet Lyon te vernietigen.” Dus ik deel de mening van mijn vader, en dan? Nergens in mijn artikel verwijs ik naar mijn vader of zijn activiteiten, dus waarom begint de professor zijn betoog hiermee? Wat is de relevantie van dit feit? Maatschappelijke discussies zijn gebaseerd op argumenten, niet op familiaire relaties.

De archieven door het perspectief van de gekoloniseerde

De professor vervolgt: “Vanuit mijn verantwoordelijkheid als kenner van de geschiedenis van de Hindostanen wil ik niet alleen de snode plannen van Pravini en Dew Baboeram met de Surinaamse gemeenschap delen, maar de lezer ook informeren hoe en waarom dit borstbeeld tot stand is gekomen.”

De professor doet voorkomen alsof hij de enige is die kennis heeft van Hindostaanse geschiedenis en geheime plannen openbaar maakt. Die plannen zijn helemaal geen geheim, aangezien de hele campagne gebaseerd is op een publieke oproep. De professor heeft mij met zijn reactie een gunst bewezen door het project op de agenda te zetten en mij de gelegenheid te geven zijn argumenten tegen te spreken. Hij is immers niet de enige die Hindostaanse geschiedenis heeft bestudeerd en onderzocht. De lezingen die ik geef en columns die ik publiceer zijn gebaseerd op onderzoek van Surinaamse historici, zoals Tanya Sitaram en Rajindre Bhagwanbali. Het verschil tussen deze wetenschappers en professor Choenni is dat zij de archieven hebben bestudeerd vanuit het perspectief van de gekoloniseerde terwijl professor Choenni het perspectief van de kolonisator gebruikt. Professor Choenni beperkt zich tot selectieve feiten en interpreteert die los van de koloniale context, waarmee hij in zijn reactie de kromme logica van de kolonisator reproduceert. Laten we kijken naar de feiten die de professor aanhaalt.

Belangenbehartiging

Professor Choenni: “Barnet Lyon was Agent-Generaal der immigratie in de periode 1891-1902 en had als taak om ondermeer de belangen van Hindostaanse contractarbeiders te dienen en jaarlijks te rapporteren over hun positie in de kolonie Suriname.”

Het feit dat de professor geen onderscheid kan maken tussen de functie van Agent-Generaal en de functie van een belangenbehartiger toont al aan dat hij minder kennis van zaken heeft dan hij claimt. Een belangenbehartiger wordt aangesteld door de groep mensen wiens belangen worden vertegenwoordigd, dat zou in dit geval de Hindostaanse arbeiders zijn. Maar geen enkele Hindostaan heeft Barnet Lyon tot belangenbehartiger verkozen. In plaats daarvan werd Barnet Lyon aangesteld door het gouvernement in de functie van Agent-Generaal. Bhagwanbali zet in zijn boek De nieuwe avatar van slavernij uiteen wat de taken van een Agent-Generaal inhielden: hij moest de aanvragen van de planters voor arbeiders verzamelen en doorgeven aan de Emigratie-Agent in Calcutta die de werving organiseerde. Ook moest hij toezicht houden op de arbeiders. [R. Bhagwanbali (2010): De nieuwe avatar van slavernij. Amrit. Den Haag, p. 46].

In de westerse geschiedschrijving worden deze arbeiders aangeduid met de term ‘contractarbeiders’, omdat ze een contract van 5 jaar hadden getekend. Maar die term is misleidend en verhult het systeem van dwangarbeid dat plaats vond. Onze voorouders wisten bij het tekenen van het contract namelijk niet dat ze onder dwang tewerk zouden worden gesteld. Als ze weigerden te werken, konden ze onder de strafwetgeving van de Poenale sanctie in de gevangenis belanden, gezweept worden of in de kromboei geslagen (een martelwerktuig). In bijlage 5 en 6 van zijn boek geeft Bhagwanbali (2010) een overzicht van het grote aantal mensen dat in de kromboei werd geslagen en het aantal uren dat zij gemarteld zijn. De taak van de Agent-Generaal was niet om de Hindostanen te vrijwaren van dwangarbeid, maar te verzekeren dat de dwangarbeid goed werd uitgevoerd. Hiermee ging Barnet Lyon dus rechtstreeks in tegen de belangen van de Hindostaanse arbeiders.

Stel je voor dat je een baan aangeboden krijgt bij Philips en op basis van de gemaakte beloftes een contract ondertekent. Op jouw eerste werkdag blijkt er sprake te zijn van valse beloftes en is het werk veel te zwaar. Philips heeft volgens de wetgeving het recht om jou te zwepen en naar de gevangenis te sturen als jij het werk niet naar wens uitvoert. Dat doet Philips dan ook regelmatig. Voeg daaraan toe dat degene die jouw welzijn moet beschermen niet is aangesteld door jou en jouw collega’s, maar door Philips zelf. De belangen van de werkgever gaan in deze situatie ten koste van de werknemers. Dit was de realiteit van onze voorouders.

Theorie en praktijk

Nu hoef je niet persé een formele aanstelling te hebben om belangen te kunnen behartigen. In dat geval zou de praktijk moeten uitwijzen of Barnet Lyon de belangen behartigde van onze voorouders. Maar ook daar wijzen de feiten op onderdrukking van Hindostaanse dwangarbeiders. Op zijn eigen plantage Jaglust had Barnet Lyon een directeur aangesteld, die geld stal van de Hindostanen. Bhagwanbali zet dit uiteen in zijn onderzoek: Vele Hindoestaanse contractarbeiders van verschillende plantages, die onder het bestuur vielen van Lionarons, gaven aan deze districtscommissaris geld met de bedoeling dat voor hen op de koloniale spaarbank te zetten. Sommigen gaven al hun spaargeld, inclusief de premie voor hercontract aan Lionarons. Hij beloofde de migranten plechtig hun geld netjes op de spaarbank te zetten. Maar ondertussen maakte de districtscommissaris al het geld dat hem door de contractarbeiders werd toevertrouwd op aan persoonlijke doeleinden. Wanneer de migranten Lionarons naar hun geld vroegen, verzon hij het ene wilde verhaal na het andere. Daarmee hield hij de spaarders aan het lijntje. Sommige migranten dienden vervolgens een klacht in tegen de districtscommissaris. Zij kregen nul op het rekest. De Gouverneur van Suriname legde de uitspraak van de rechter als volgt uit: ‘Het doet mij leed U te moeten berichten dat het thans niet mogelijk is den bedrogen immigranten recht te verschaffen. Zij hebben trouwens hun verlies aan hunne eigenen onvoorzichtigheid te wijten’. De migranten konden naar al hun zuur verdiende geld fluiten.” [R. Bhagwanbali (2010), p. 184-185).

Uit de archieven blijkt dus dat onze voorouders niet het geld ontvingen waar ze recht op hadden, terwijl Barnet Lyon als eigenaar verantwoordelijk was voor het loon. Daarbij verschuilt hij zich niet alleen achter zijn directeur die het geld gestolen heeft, maar wordt de schuld ook nog eens gelegd bij de “onvoorzichtigheid” van de arbeiders. Als je bij Philips werkt, en jouw leidinggevende steelt jouw loon, dan is Philips nog steeds verantwoordelijk voor de uitbetaling.

Maar het gaat verder dan een kwestie van onbetaalde lonen. Barnet Lyon was verantwoordelijk voor bruut geweld jegens Hindostaanse contractarbeiders. In 1884 was hij waarnemend Agent-Generaal toen de opstand plaatsvond op plantage Zorg en Hoop onder leiding van Ramjanee en Tetary: Bhagwanbali schrijft: “De waarnemend Agent Generaal Barnet Lyon was van mening dat de oorzaak van de opstand gezocht moest worden bij de migranten zelf. Zij lieten zich namelijk gemakkelijk over­reden en ophitsen door enkele belhamels, zoals Ramjanee. Deze belhamels wil­den obstructie plegen tegen de bestaande plantagediscipline: voor minder werk meer geld verdienen. Aangezien zij grote invloed uitoefenden op de migranten, konden deze oproerkraaiers de contractarbeiders gemakkelijk naar hun hand zetten. Daarom was het volgens Barnet Lyon van groot belang om de opruiers van contractarbeiders zo snel mogelijk uit te schakelen. Desnoods met bruut geweld.” Hij verwijst naar de bron, een brief van de Agent Generaal aan de Gouverneur van Suriname, 15 januari 1885 in Ministerie van Koloniën 1850 – 1900; Resolutien 14 – 17 februari 1885; Inv. nr 3832. [R. Bhagwanbali (2011): Tetary – de koppige. Amrit. Den Haag, p. 99].

De verdiensten van Barnet Lyon

Ondanks de feiten blijft professor Choennie volhouden dat we Barnet Lyon dankbaar moeten zijn voor zijn daden en noemt zijn zogenaamde verdiensten: “Zo heeft hij de donkergekleurde halfwees (jongen) Sitalpersad Doobay erkend als zijn pleegzoon en grootgebracht. Sitalpersad werd later hoofdtolk en een van de eerste grote leiders van Hindostanen in Suriname.”

Voor de professor is de erkenning van een donkergekleurde Hindostaan als pleegzoon het bewijs van de barmhartigheid van Barnet Lyon. De uitbuiting en onderdrukking van de overige 34.000 Hindostanen is voor professor Choenni blijkbaar niet relevant. De criteria die hij stelt aan groots leiderschap zijn gebaseerd op het realiseren van een borstbeeld van zijn pleegvader. De criteria die ik stel aan groots leiderschap zijn gebaseerd op de opofferingen die verzetsstrijders zoals Tetary en Ramjanee hebben gebracht. Mensen die vochten voor menswaardigheid en op advies van Barnet Lyon zijn vermoord omdat zij zich tegen onrecht en uitbuiting durfden uit te spreken.

Het tweede argument dat Choenni gebruikt om de verdiensten van Barnet Lyon aan te tonen is zijn vertrek uit Suriname. “Barnet Lyon verliet Suriname namelijk in 1902 na de grote Hindostaanse opstand op plantage Mariënburg. Hij had tevergeefs ervoor gepleit dat de doodgeschoten opstandelingen op Hindoe– en Moslimwijze moesten worden begraven. De koloniale autoriteiten hebben echter deze doden in een massagraf waarin ongebluste kalk werd gestort, begraven. Tot op heden is dit graf niet gevonden. Ontdaan en gefrustreerd verliet Barnet Lyon Suriname.”

Professor Choenni probeert hier een verband te leggen dat er niet is. De zogenaamde frustratie van Barnet Lyon heeft de Hindostaanse arbeiders namelijk niets opgeleverd. Een verdienste zou zijn, dat de eisen die de arbeiders kenbaar maakte tijdens de opstand ingewilligd zouden worden. Een verdienste zou zijn, dat Barnet Lyon zou eisen dat de moordenaars van de arbeiders voor het gerecht zouden worden gesleept en veroordeeld zouden worden. Maar het vertrek uit Suriname na een gefaalde poging om de mensen die je tot arbeid dwong een begrafenis te geven is voor de professor voldoende om Barnet Lyon dankbaar te zijn.

Het derde en laatste argument ter onderbouwing van de verdiensten van Barnet Lyon is dat hij en zijn voorganger onze voorouders als menswaardig zouden behandelen. Na het noemen van het verhaal van de pleegzoon Sitalpersad Doobay zegt professor Choenni: “Dit gebeurde in een tijd toen in India en ook in Suriname bepaalde ‘zich verheven wanende’ Hindoes andere Hindoes onderdrukten en zelfs niet aanraakten, omdat zij onrein zouden zijn. Daartegenover waren het juist bepaalde politiek invloedrijke blanken als Barnet Lyon en ook zijn voorganger Cateau van Rosevelt die deze Hindostaanse contractarbeiders hebben aangeraakt, geholpen en ondersteund.”

Hier lijkt de professor zich meer te baseren op fictie dan op feiten. Uit verschillende bronnen blijkt namelijk dat het kastensysteem de reis naar Suriname niet heeft overleefd. In het dagboek van de dwangarbeider Munshi Rahman Khan, schrijft Rahman Khan over het kastensysteem bij het centraal depot in Calcutta voor vertrek naar Suriname: “Naast het depot waarin we verbleven, was een kleiner depot waar de keuken, de eetruimte en een ziekenboeg waren gevestigd. Daar moesten we ons in een rij opstellen met onze tinnen borden en aarden potten. Er was geen onderverdeling naar kaste of religie. Geen van de mannen of vrouwen uit de hogere kaste klaagden over dit systeem. De bedienden brachten rijst op een karretje en dhal en groenten in emmers. Meneer Hari, een christelijke Bengaal die Engelse laarzen droeg, schepte de rijst op met een grote tinnen lepel, vanaf het begin van de rij tot het einde. Hij klopte dezelfde lepel op ieder bord uit en maakte daarbij geen onderscheid naar geloof of status. God weet tot welk geloof deze bedienden behoorden! Iedereen begon gretig te eten. We zaten naast elkaar en vergaten de regels van de kastenindeling. Niemand zei een woord over een persoon, die tot een lagere kaste behoorde of over het feit dat mensen van verschillende kasten uit dezelfde pot aten.” [Munshi Rahman Khan (2003), Het dagboek van Munshi Rahman Khan, p. 130.]

De bevindingen van Bhagwanbali (2010) bevestigen deze ervaring: “Tengevolge van interpretatieverschillen ten aanzien van het kastenstelsel in de verschillende districten van herkomst (de status van een bepaalde kaste kon van district tot district verschillen) verloor het kastensysteem aan duidelijkheid en coherentie. Een bijkomend probleem was dat niet of nauwelijks te controleren viel of iemands kaste-aanspraken terecht waren, omdat vele migranten als eenling werden geworven en men elkaar pas in het depot of tijdens de overtocht of op de plantage leerde kennen. De grootste inbreuk op het kastenstelsel vormde de aard van de plantagearbeid, die geen onderscheid maakte tussen de kasten.” (p. 103)

Hij illustreert: “het overschrijden van de Kala Pani (‘het zwarte water’: het over zee naar een ander land gaan), beschouwt de Indiër als verlies van de kaste.” (p. 179). Ook tijdens de reis hield men zich niet aan de kastenregels: “de meeste emigranten, inclusief leden van de hoge kasten, [accepteerden] de nieuwe omstandigheden en [hielden] zich minder strikt hielden aan kastevooroordelen.”(p. 85). In Suriname was het niet anders: “Vrouwen uit lagere kasten konden voortaan ook trouwen met mannen uit hogere kasten.” (p. 106)

De sociale positie van Hindostaanse arbeiders

Volgens Professor Choenni speelde de sociale status van de arbeiders geen rol voor de witte kolonisator en getuigt hun bereidheid om de arbeiders aan te raken van een hulpvaardige houding. Leo Ferrier laat in een documentaire over Munshi Rahman Khan echter het tegenovergestelde zien. Aan de hand van de archieven vertelt hij: “De Europeanen vonden de koelies zeer minderwaardig. Het Hindoeïsme en de islam vonden ze zeer minderwaardig. Daar moesten ze niets van hebben. Rond 1890 was er een geest van verzet was bij de Brits-Indische immigranten, niet tegen het werk. Er werd gewoon normaal gewerkt, maar tegen de Europeaan. Ze bedreigden plantage-directeuren met moord. Er gebeurt ook een aantal moorden. Die mensen zijn door de rechter gestraft. Maar men vond dat de straffen naar Europese normen niet van toepassing zou moeten zijn op Brits-Indiërs, van wie zij vonden dat het mensen met een zeer onbeschaafde tijgernatuur uit een oosterse beschaving die veel onder deed voor de West-Europese beschaving. Zo schrijven ze in één van de brieven [hij haalt een brief tevoorschijn voor de camera]. De directie te Mariënburg schrijft aan de directie te Amsterdam [naar aanleiding van de moord op directeur Lionarons en waarbij de doodstraf is omgezet naar een vrijheidsstraf]: “we hopen dat de Nederlandse regering die waarschijnlijk het bevel heeft gegeven tot het gratie verlenen aan de moordenaar van Lionarons eindelijk inzien dat waar zelfs het leven van jeugdige kinderen geen grote waarde heeft in de ogen van de barbaarse oosterling het niet aangaat zulke tijgernatuur te willen regeren volgens de meest geavanceerde humane wetten ener westerse beschaving. En dat was de houding continu. Het gaat niet om ‘’een brief. Het komt in hele reeksen van brieven voor.” (Ivette Forster: De erfenis van Munshi Rahman Khan, documentaire NMO/MTNL 2003).

Verheerlijking of veroordeling van kolonialisme

In referentie naar de zogenaamde hulp van Barnet Lyon en Cateau van Roosevelt aan Hindostanen, zegt de professor: “De betekenis hiervan op de Hindostaanse contractarbeiders die toen als ‘koelies’ werden beschouwd, was zo immens dat beide heren destijds ook Koeliepapa werden genoemd. En ook daarom hebben veel Hindostaanse contractarbeiders een deel van hun zuurverdiende geld gedoneerd voor een borstbeeld van Barnet Lyon.”

Hier negeert professor Choenni de verschillende visies die bestaan binnen de Hindostaanse gemeenschap, zowel toen als nu. De ene visie is gebaseerd op verheerlijking van het kolonialisme en leidt tot dankbaarheid voor onderdrukking. Het is een visie die toen leidde tot donaties voor een beeld van iemand die verantwoordelijkheid is voor moord, diefstal en dwangarbeid van mensen uit jouw eigen gemeenschap. Een visie die vandaag de dag leidt tot een pleidooi voor het behoud van het beeld van Barnet Lyon. De andere visie is gebaseerd op veroordeling van het kolonialisme en leidt tot verzet tegen onderdrukking. In de periode van contractarbeid leidde deze visie tot opstand, in 50 jaar contractarbeid hebben maar liefst 40 opstanden plaats gevonden. [R. Bhagwanbali (2011): Tetary – de koppige. Amrit. Den Haag, p. 23]. In het heden leidt deze visie tot het eren van verzetsstrijders uit onze gemeenschap en de oproep om het beeld van Barnet Lyon te vervangen door een beeld van Tetary.

Het is verbazingwekkend hoe iemand die zichzelf als autoriteit ziet op het gebied van Hindostaanse geschiedenis zo weinig kennis lijkt te hebben van de archieven die openbaar zijn voor iedereen om te bestuderen. Professor Choenni deelt in zijn artikel veel zogenaamde feiten, maar verwijst naar nul bronnen behalve zijn eigen boek. De stellingen die hij noemt worden door verschillende bronnen weerlegd. Als we niet zelf de bronnen konden bestuderen, hadden we hem maar op zijn woord moeten geloven. Het zou hem sieren als hij kennis nam van werken van anderen die deze feiten naar voren hebben gebracht in plaats van te doen voorkomen alsof hij de waarheid in pacht heeft.