Ik ben razend opgelucht als ik deze negentigplusser eindelijk voor mij heb zitten met mijn schrijfblok op mijn schoot. In gedachten zie ik de jonge versie van haar voor de titel van Miss Suriname gaan. Zij is langer dan de gemiddelde Hindostaanse vrouw, heeft een slanke nek, met een mooi gezicht, fotomodel benen met een boel humor, zo nuchter als maar wezen kan en rap van tong.
Gairoen is de kleindochter van een immigrant. Het contractnummer van haar nanie is bekend. Zij geeft bij de kennismaking ook de naam van haar moeder door zoals: “Ik ben dochter van…..”. Uit een gezin van zes – vader moeder en vier kinderen – zij de jongste. Ik vraag haar of ze verwend is geworden door haar twee zussen en een broer. “Het was werken en nogmaals werken in mijn jeugd, niets van verwennerij” zegt ze. Verder heeft ze amper herinneringen, maar het boeit haar allemaal niet meer. Ze heeft er nooit bij stil gestaan hoe, wat, wanneer, wat aan de hand was. Ze weet echt niet wat voor klusjes haar broer in en rondom het huis deed. Voor hout zorgde hun vader, na diens overlijden de stiefvader. Haar broer werd later militair. De twee zussen trouwden net als Gairoen; ieder ging haar eigen weg; er zijn amper bemoeienissen over en weer geweest. Ze vraagt wat voor nut het heeft om dat te weten.
Over haar moeder zegt ze dat deze na het overlijden van hun vader een weduwnaar met drie kinderen had leren kennen met wie ze hertrouwd was. In die periode handelde haar moeder op de grote markt. Gairoen heeft nog voor de jongste stiefbroer gezorgd. Die heeft haar niet erg lang geleden nog bedankt. “Je bent mijn moeder”, heeft hij tegenover haar verklaard. Over dit compliment, zo vertelt ze lachend, is ze trots op.
Gairoen wilde dolgraag naar school, maar het mocht niet. Op 14 jarige leeftijd wist haar stiefvader haar uit te huwelijken aan de tien jaar oudere zoon van een vriend. Over deze fase van haar leven zegt ze: “Het was slaventijd, hele dagen huishouden en ’s avonds verplicht die ’andere dienst’ uitvoeren.”
In het gezin van de schoonfamilie waren er zonen en dochters. Haar dagelijkse werk bestond uit: “kleren wassen op de wasplank, bleken, in de zelf gemaakte gomma-bad doen en strijken, naast het koken en vaat wassen. De meiden hielpen soms”.
“Op een gegeven moment heeft mijn echtgenoot het gezin verlaten; hij was een stevige drinker. We kwamen alleen te staan. In het ’s Lands Hospitaal vond ik een baan als begeleider van patiënten. Ik volgde er een cursus voor. Ik werkte de hele week van ’s morgens zeven tot vijf uur ‘s middags. De oudste zoon had ik geïnstrueerd om na school rijst te koken, opdat de kinderen om 1300 uur, als ze van school kwamen, te eten hadden. De rest maakte ik ’s morgens vroeg zelf klaar. Van de buren vernam ik dat de weggelopen echtgenoot regelmatig over de vloer kwam als ik er niet was; hij kwam eten om daarna weer te vetrekken. Kinderen hadden niets in te brengen bij hem, ook al at hij alles op. De buurvrouw klaagde bij mij over zijn waardeloze gedrag. Verder was het er veilig, de kinderen bleven binnen zonder speciale oppas”.
De oudste zoon vertrok als eerste naar Nederland; zij weet niet meer in welk jaar. Ze weet nog wel dat hij bij vertrek beloofde om haar te laten overkomen met zijn geld zoals ook zij voor hem betaald had. Van die belofte is niet veel terecht gekomen; hij trouwde en richtte zich op zijn eigen gezin. Gairoen kwam op eigen houtje naar Nederland; ze zegt dat ze in een groep was opgevangen.
Toen ze de arts op het werk in Suriname sprak over haar moeilijke situatie en aangaf dat ze liever dood wilde; heeft deze haar flink de les gelezen, vertelt ze lachend. Hij hield haar voor dat artsen ervoor gestudeerd hadden om mensen in leven te houden en dat geen enkel geloof het goedkeurde dat mensen zichzelf doodden. Hij was bereid om met haar te trouwen en voor haar te zorgen. Voor dat trouwen heeft ze voor de zoveelste keer vriendelijk bedankt. Gairoen weet niet meer hoe dat gesprek tot stand was gekomen, tenslotte waren ze ook collega’s .Haar besluit om niet te hertrouwen stond redelijk goed vast met lijm en spijkers. De reden waarom ze die beslissing in cement gegoten had was de volgende ervaring.
Op een keer na het werk bij aankomst thuis was er commotie naast hun; ze zag de politie en een ongewoon aantal mensen bij elkaar. Toen ontdekte ze haar bebloede buurmeisje van amper zes jaartjes die tegen haar riep: “Tante, oom heeft mij met een stok gestoken” . Haar lieftallige buurmeisje van zes was verkracht door de partner van haar moeder. Gairoen zegt dat ze versteld stond van hetgeen ze daar meemaakte; ze kon haar ogen en oren niet geloven. De nieuwe partner van de buurvrouw had ze tot dan, ideaal gevonden. De man nam het gezin onder andere met de auto mee voor uitjes. “Zo hoort een man er voor zijn gezin te zijn”; had ze steeds gezegd. Zij heeft die “oom” nooit meer gezien. Nog steeds kan ze niet behappen hoe het mogelijk is geweest dat de man die een leuke relatie met buurvrouw had, tegelijkertijd haar kind heeft kunnen ontmaagden. Haar eigen stiefvader heeft Garoen en haar twee zussen altijd met respect behandeld.
Omdat Gairoen verschillende keren in dit gesprek over haar eigen dood, die maar niet komt opdagen praat; bevraag ik haar over euthanasie. Hierover zegt ze dat het verboden is wat haar geloof betreft. Fysiek is ze ijzersterk, slikt geen enkele pil, gebruikt wel een rollator. Zij is dagelijks onder de mensen, eet en drinkt ook regelmatig met hun. Toen ik haar voor het eerst zag was ik even in de war t.w.; voor mij stond een, zonder enig ander accent, hindostaans sprekende blanke vrouw.
Zij woont ruim tien jaar in een woongroep. Aan een nichtje had ze een poos geleden verteld dat ze daarvoor bij haar zoon inwoonde, tot ze toevallig een gesprekje opving. Gairoen had een lid uit dat gezin horen zeggen dat ze er niet van harte welkom was. Daarna heeft ze er werk van gemaakt om te verhuizen. Bij deze kennismaking had Gairoen zich voorgesteld als de dochter van Residen, de voornaam van haar moeder.