Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 7: Phaguwá

Kwatta in Suriname was (en is) wat het Westland is voor Nederland: de producent van vele groentesoorten voor de stad Paramaribo. Van soepoewiri (selderij) tot watrámoen (watermeloen) van koro tot tomati. Het hele jaar door. Bijzondere culturele beleving in dit tuinbouwgebied was er niet of nauwelijks. Kwatta had geen eigen cautál- en toneelgroepen, ook geen baithak gáná bands. Deze groentetelers hadden er waarschijnlijk geen tijd voor. Het werken op het land eiste alle aandacht en tijd op. Dag en nacht, 12 uur per dag en zeven dagen in de week. Maar met de hoogtijdagen werd er wel rekening gehouden. Mijn vader vroeg steevast: “Phaguwá hai, baki bedáki thoro hái?” (Binnenkort is het Phaguwá, maar de winkels zijn toch niet gesloten?) Met winkels bedoelde hij de Centrale Markt in Paramaribo. Zo kon hij rekening houden met het oogsten van de groenten, vooral met snijbonen en kousenband. Op Kwatta was/is er een Soekhlal-enclave en samen met alle Soekhlals vier(d)en wij de hoogtijdagen. Naast ons woont de familie van mijn dádá (de oudste broer van mijn vader) en aan de overkant twee van mijn káká’s (jongere broers van mijn vader). Mijn Van Dijk káká wordt in april 90 jaar.

Mijn moeder was daags voor Phaguwá bezig met het verzamelen van vele boodschappen. Bhai, mijn oudste broer, haalde de boodschappen bij de winkelier Soechit. Wij noemden hem Soekhie, naar zijn voornaam. Met de kinderen van Soekhie zijn wij nog steeds bevriend. Tijdens Phaguwá was zijn winkel bomvol met allerlei goederen. Ik herinner mij, dat hij veel spijsolie, suiker, rijst, pisán (meel) en bruine bonen had ingeslagen. De boodschappen werden door ons op rekening gekocht. Aan het einde van de maand ging mijn moeder naar Soekhie om de rekening te betalen en ik ging altijd mee om de maandelijkse rekening te controleren. Ik heb nooit een telfout kunnen ontdekken, misschien omdat ik wist dat Soekhie mij een stuk zelfgemaakte kokosijsje zou geven. Op een wit stuk papier. Hij verkocht ook abir, klonterig gestolde stukken kleursel. Hij had deze keurig ingepakt in kleine puntzakjes. Ik keek verlangend naar die zakjes. Ik mocht het niet hebben, omdat die abir alleen oploste in kokend water en dit vond mijn moeder te gevaarlijk voor mij en mijn twee jongere broers.
Ik moest samen met mijn jongere broers Ashok en Harrie achterop in de tuin kokosnoten oprapen. Parbha, mijn zus, gaf ons als opdracht mee om de kokosnoten eerst te schudden en te luisteren of er páni (vruchtwater) in zat. Stuk voor stuk raapten wij de kokosnoten op en schudden het tegen ons oor. De kokosnoten werden gebruikt voor het maken van gojhiyá. Een lekkernij gevuld met het geraspte witte vruchtvlees van de kokosnoten vermengd met o.a. rietsuiker en gemalen gember. Een lekkernij dat bijna verdwenen is uit het assortiment van de Surinaams-Hindoestaanse keuken. Jammer, maar als ik met vakantie naar Kwatta ga, maakt mijn zus Parbha nog altijd gojhiyá voor mij. En ik haal nog steeds de kokosnoten van onze achtertuin. Meestal maak ik samen met Ashok en Harrie zich meester van een extra portie lekkere gojihyá’s.

Maanden voor Phaguwá kocht mijn moeder kuikentjes. Het was ook traditie dat mijn káká ook maanden voor Phaguwá een khasi (bok) kocht. Mijn neef Roy en ik moesten om de ene dag de khasi laten grazen. Káká had een touw om de nek van de khasi gebonden en vastgemaakt aan een ijzeren staaf van 60 cm. Die staaf moesten Roy of ik in de grond steken, zodat de khasi niet kon vluchten. Als het mekkerde, brachten wij water voor de khasi. Maar omdat het mij nooit lukte om de staaf diep in de grond te steken, trok de khasi met gemak de staaf uit de grond. Elke keer als het mijn beurt was, rende ik achter die khasi aan. Zeer vermoeiend was dat. Als ik eindelijk het touw wist de pakken, sleepte hij mij een paar meters mee. Die khasi was krachtiger dan ik. Mijn káká kon dit niet aanzien en ik werd zeer tot mijn opluchting ontheven van mijn taak. Voor de kuikens kochten wij voer bij de Landbouw Coöperatie Kwatta. Voor de eerste weken fijn gemalen voer en later grof korrelig. Met de voorbereidingen naderde ook Phaguwá en het einde van de gekweekte kippen en van de khasi. Het was altijd heel gezellig. Veel lol hadden wij als we samen met vele familieleden in de zoetwaterzwamp de darmen van de geslachte bok gingen schoonmaken.

Ik koop nu mijn kip voor Phaguwá bij de Plusmarkt en het schapenvlees haal ik in Den Haag bij een Turkse kasabi (slager). Ook de roti haal ik uit een speciaalzaak. Op hun gevel staat in mooie rode sierletters “de roti zoals die van uw náni smaakte”. Met weemoed denk ik aan de roti’s van mijn moeder. Rijk gevuld met dál (fijn gemalen gele erwten), maar voor mij maakte ze altijd een paar gevuld met álu (gekookte, fijngestampte aardappel).
Rond de klok van tienen kwamen de eerste familieleden bij ons binnenwandelen. En zo ging dat de hele dag door. En bij alle familieleden en buren was er lekker eten. Een mooi vrolijk familiefeest dat huis aan huis werd gevierd.

In Den Haag wordt Phaguwá gelukkig groots gevierd. Op het ruim opgezette wijkpark Transvaal verzamelen elk jaar een paar duizend mensen, vooral jongeren, om gezamenlijk Phaguwá te vieren. Er wordt gezongen, gedanst en gehost. De jongens zitten achter de meisjes aan met een blik poeder in aanslag. De abir is grotendeels vervangen door kleurrijke poeders die door elkaar worden gebruikt.
Henny, mijn tweede oudere broer, had een paar pakken abir bij Soekhie gekocht. Ik maakte de deur van de keuken open en zag op de culhá (aarden oven) een grote pan rood gekleurd water. Het vuur in de culhá was gedoofd, voorzichtig stak ik mijn vinger in de pan. De rode vloeistof was afgekoeld. Met mijn hand schepte ik een beetje abir op en smeerde het over mijn overhemd. Het kleurde helemaal rood. Op dat moment kwam Henny binnen en keek vertederd naar mij. Terwijl ik starend naar mijn overhemd wegliep, goot hij een aluminium glas vol abir over mij.

In het wijkpark Transvaal zie ik veel jonge kinderen van mijn leeftijd, toen ik in Kwatta nog achter de khasi aanrende en kokosnoten ging oprapen. Ook zij zullen over een aantal jaren hun dierbare herinneringen hebben aan hun Phaguwá, alleen anders dan de mijne en misschien smaakt hun roti ook wel lekker, alleen anders dan van mijn náni en moeder…
Ik wens u allen een shubh holi toe.