Het gezin waarin Kriesna opgroeide, bestond uit moeder, stiefvader en 8 kinderen. Kriesna werd geboren op Kwatta, groeide op aan de Ephraimzegen, helemaal achterin. Toen haar moeder met haar naar haar stiefvader verhuisde was Kriesna 3 jaar. Over dat andere huis en wie ze achter liet heeft ze geen herinnering.
Kriesna weet niet anders dan dat ze heel hard werkte en voor het eerst naar school ging op haar achtste. Door toedoen van iemand bij de Sociale dienst werd ze in de tweede klasse geplaatst en kreeg ze bijlessen. Haar moeder werkte buitenshuis in de huishouding. De stiefvader bracht amper geld binnen. Hij was er vaak niet omdat hij maar liefst twee buitenvrouwen had en vaak alcohol dronk. Kriesna weet heel goed dat hij haar moeder verkrachtte zodra hij na een paar dagen terugkwam. Hij trok haar dan met geweld naar binnen en
Kriesna stond dan buiten te huilen. Haar moeder werd ook nog zwaar mishandeld door hem; op zulke momenten draaide hij haar vlecht in zijn ene hand om haar dan met de andere hand in het gezicht te slaan en in de buik te schoppen. Kriesna heeft de man dan vaak op de rug geslagen met een stok om dan heel hard weg te rennen. Nooit heeft hij haar kunnen pakken. Zij verstopte zich dan ook ’s nachts ergens; er kwam niemand langs om haar op te merken. De buurt was toen heel veilig. Binnen had ze meer angst dan op haar schuilplek. Als haar moeder rond vier uur ’s ochtends wakker werd, riep ze haar om te helpen bij het koken en water sjouwen. Tegen de tijd dat de stiefvader wakker werd, vluchtte ze weer tot hij naar het werk vertrok. Als ze weer eens voor straf hele dagen in de zon stond, vroeg een enkeling naar de reden die ze ook eerlijk vertelde: “Ik mag niet naar binnen van mijn vader”. Toen haar náni van de buren had vernomen dat haar dochter werd geslagen, had ze hen opgehaald; ze verbood moeder om nog contact te maken met zo iemand. Moeder ontmoette hem toch in het geheim, ging terug tot ze weer bont en blauw getimmerd werd. Wederom werden ze door haar náni opgehaald, maar ook deze keer ging moeder weer terug naar haar mooie man. Ze weet ook nog dat vader vertrok zodra moeder zwanger was om na de bevalling terug te komen.
Kriesna werd al op haar vijfde jaar geïnstrueerd hoe de baby’s te voeden en aan te kleden. Ze deed het huishouden, hielp overal waar ze kon, ging ook vissen in de ochtenduren als het nog donker was en de rest van de omgeving nog sliep. De sloot was aan de andere kant van de grens van het huis. Moeder stond dan aan de kant om instructies te geven. Als ze iets niet durfde, schold en vloekte moeder tot Kriesna bevend en trillend deed wat gedaan moest worden. Op school kon ze redelijk goed mee, maar in de zesde klasse was ze te oud voor het toelatingsexamen om naar de MULO te kunnen. Ze herinnert zich niet dat ze ooit is blijven zitten. Na de middelbare school ging ze solliciteren, aangezien ze haar moeder zo gauw mogelijk wilde bijstaan om de kost te verdienen. Haar jongere broers deden geen huishoudelijk werk. Ze deden klusjes buitenshuis op zeer jonge leeftijd zoals wieden of andere taken in de landbouw bij de mensen in de buurt. Ook zij konden niet behoorlijk naar school.
Op haar achttiende vond ze werk als douanier. Ze was trots om eindelijk geld naar huis te brengen. Ze bleef voor haar jongere broers en zussen zorgen samen met haar moeder. Als ik haar naar een blij moment in dat gezin vraag; piekert ze zich een eind in de rondte om nee te schudden. Als er rust was in het huis, was dat ter voorbereiding op wat er komen ging; stilte voor de storm. Werd moeder niet te pakken genomen dan was een van de kinderen de klos. Uit het niets kwam dan een straf zoals beide oren beetpakken en dan hurken en opstaan tot hij het voldoende vond. Kriesna: “Daarom verstopten we ons zoveel mogelijk zodra hij verscheen tot bekend was hoe de vlag erbij hing”.
Op haar negentiende leerde ze haar biologische káká (vaders jongere broer) kennen vanwege haar achternaam en omdat ze sprekend op haar vader en biologische broers leek. Daarna kwam haar vader kennismaken met haar. Toen ze bij hem aangaf dat ze niets over hem wist, verklaarde hij dat haar jongere broers en zusjes wel over de vloer waren geweest bij een of andere feestje. Dit verbaasde Kriesna omdat ze allemaal samen in hetzelfde huis woonden. Vader verklaarde ook dat hij zelfs speciaal naar haar gevraagd had bij de uitnodiging. Verbouwereerd stapte Kriesna naar haar moeder met vragen. Deze raakte beledigd dat Kriesna contact had gehad met de man. Moeder deed uit de doeken hoe de vork in de steel zat: bij de scheiding had hij de zonen meegenomen. De dochter wilde hij niet. Op de koop toe had hij ontkend dat Kriesna zijn kind was. Zodoende had ze Kriesna bij hem weggehouden. Haar zonen zag ze ook niet.
Ondertussen werd Kriesna verliefd. Volgens de gewoonte en wetten in de cultuur was het aan de vader van Kriesna om de ouders van de ander te benaderen voor de “Bát Cit”. Haar vader weigerde dit om een duistere reden en het feest ging niet door. Verschillende mensen hebben verschillende keren geprobeerd om haar te koppelen aan iemand omdat men bang was dat ze niemand zou vinden als ze de twintig zou passeren. Kriesna weigerde steeds omdat jongens met voorwaarden kwamen zoals: niet meer buitenshuis werken of geen avond en nachtwerk meer. Kriesna deed onregelmatige diensten, werkte dan met mannen en zij had het naar haar zin. Bovendien wist ze als geen ander hoe belangrijk het is om eigen geld te hebben. Van de mythe dat mannen voor vrouw en kinderen zorgen wil ze niet afwijken; desondanks vindt ze het belangrijk om haar eigen geld te verdienen.
Gelukkig werd ze verliefd op een moderne collega die niet zanikte over het werken; eentje uit een groep waar alcohol verboden was. Deze informeerde zijn familie over haar dat ze intelligent was, zij kon beter leren dan hem. Ook was ze een harde werker, maar … hij had erbij gezegd dat ze donker van kleur was. Ze gingen vaak met z’n tweeën naar de bioscoop, de enige plek waar ze romantisch dicht bij elkaar konden zijn. Op zesentwintig jarige leeftijd trouwden ze onder voorwaarde dat ze Moslim zou worden en naar de zeden en gewoonten van de schoonfamilie zou gaan leven. Kriesna was dolgelukkig om deel uit te gaan maken van een familie. Het zag er warm en gezellig uit. Schoonvader, moeder, nieuwe broers en zussen, alles leek compleet. Toen een zwager met een lichtkleurige vrouw thuis kwam, verklaarde haar schoonvader plechtig dat hij geen zin meer had om naar haar te kijken. Ook begonnen de op en aanmerkingen over haar sieraden en ieder keer weer een andere jurk. Het is er niet leuker op geworden in die familie. Als ik Kriesna vraag of het kwetsend was om op de huidskleur gediscrimineerd te worden antwoordt ze: “Ik wist dat ik mooi was”.
Al de volgende ochtend na de bruiloft begon ze met opruimen en regelen; haar schoonmoeder heeft haar altijd geprezen voor haar vlijt. Kriesna ging in de buurt van haar moeder wonen, dat was ook dichterbij de stad dan waar de schoonfamilie woonde. Om zich aan te passen bij de familie van haar man leverde Kriesna het een en ander in, zoals de schouderbandjes die plaats maakten voor mouwen, de rokken werden langer (mini werd taboe), de blouses reikten over de billen en naar de bioscoop gingen ze niet meer. Van haar eens moderne man begon ze zoetjes aan te balen. Hij rookte en dronk alcohol. Ze begon haar verkeringstijd te missen. Amper een jaar na het huwelijk wilde ze alweer scheiden. Zijn ouders kwamen allebei praten en uitleggen dat ze bij elkaar moesten blijven. Ondertussen meldde zich het eerste kindje en haar man kwam met de boodschap thuis dat het niet goed was om zo dicht bij zijn schoonouders te wonen. De schoonmoeder chanteerde zelfs dat ze niet op visite zou komen als ze daar bleven wonen. Aldus geschiedde. Er werd een huis elders gehuurd, de baby werd ziek na de geboorte en overleed. Dit was een dieptepunt in haar leven.
Alsof het noodlot haar niet genoeg getroffen had, werd ook haar moeder haar ontnomen in deze periode. Nu had ze helemaal niemand tot steun. Op haar sterfbed heeft ze haar moeder moeten beloven dat ze er voor haar kinderen zou zijn; ze legt de nadruk op het woord haar. Achteraf werpt Kriesna de vraag met stemverheffing op waar haar plek was bij moeder en of moeder haar überhaupt ooit als een van de kinderen heeft gezien. Is ze wel kind geweest? Zij zegt dat ze niet weet wat spelen is. De anderen speelden wel in de omgeving al was het samen “jámun” plukken. Haar jongste zusje was toen twaalf. Een ander zusje was na haar scheiding met twee kinderen ook in het ouderlijke huis teruggekomen. Kriesna steunde hen waar ze kon. Ze heeft zoveel mogelijk woord gehouden. Ze herinnert zich niet dat er hulp kwam van familie noch van moeders kant noch van de zijde van de stiefvader.
Ondertussen kreeg ze ook logees van de kant van haar man. Voor school en werk was het makkelijker voor de kinderen om dichtbij de stad te wonen. Kriesna was gewend om zich weg te cijferen; ze bleef voor familie zorgen naast haar eigen drie kinderen. Haar man hielp af en toe in de keuken. Het meeste werk verzette zij voor en na het werk buitenshuis. Het viel haar op dat na ongeveer een jaar ook de knuffels en complimenten die ze van haar man kreeg, waren weggevallen. Ze denkt dat het ook door de vele gasten in huis kan komen dat de intimiteit minder werd. Ook in bed was het “snelle Jelle”. Als zij iets anders of meer wilde heette het “je bent kras” op verwijtende toon. Als ze de klok kon terugdraaien was ze helemaal nooit met niemand getrouwd. Over blije momenten in de relatie zegt ze dat die er niet zijn geweest. Die ene keer dat ze samen op vakantie waren, was hij het na drie dagen beu. Hij had heimwee naar zijn huis en hengel. Driekwart van het huwelijk brengen ze door als broer en zus.
Kriesna wilde naar Nederland, hij niet. Hij chanteerde haar dat hij zichzelf en de kinderen van kant zou maken zodra zij zou vertrekken. Ze zette door, vroeg een visum aan, regelde opvang voor de kinderen en vond een familielid bereid om haar in Nederland op te vangen. Hier aangekomen vond ze het ontzettend saai maar bleef volhouden. Ze wilde voor geen goud terug naar de situatie in Suriname. Ze vond gelijk werk en liet man en kinderen nog binnen hetzelfde jaar overkomen. Hier veranderde niets op het gebied van gezelligheid of passie in het huwelijk. Eigenlijk heeft ze altijd een goede reden gehad om niet van hem te scheiden: “Hij brengt het geld naar huis, ik heb geen last van hem, hij kijkt nooit naar andere vrouwen”. Zijn vernederingen af en toe neemt ze op de koop toe. Als straf voor beledigingen waar zelfs anderen bij aanwezig zijn verlaat ze het huis zoveel mogelijk. Dat ze niet op hem hoeft te rekenen voor iets leuks, is ze al gewend. Al vanaf het begin was hij zo. Zijn favoriete uitje was een bezoek afleggen bij zijn ouders op het platteland. Kriesna zegt dat ze bij vrouwelijke collega’s en kennissen amper iets anders hoort dan wat zij in de ruim veertig jaar samenzijn heeft beleefd; namelijk niets bruisends.
Kriesna zoekt een verklaring voor hoe onze minder romantische, Hindostaanse zeden en gewoontes zijn ontstaan. Volgens haar leven we volgens boeken uit India, met manieren die daar al achterhaald zijn. Ze zegt dat ze op vakantie in Delhi een “Bát Cit”- feestje bij mensen uit de middenklasse heeft meegemaakt. Er werd toen gedanst, de vrouwen hadden kleren met okselmouwen, diepe lage decolletés en minirokken aan. Ook de Náni en Aji ontbraken niet op de dansvloer net als de aanstaande bruid. Met stemverheffing gooit ze de vraag in de ruimte waarom bij ons de bruid hier op haar eigen “Bát Cit” er vaak als een “bobojantje” bij hangt.