Amar K. Soekhlal: Calcuttabrieven – Spijtoptanten, Sarnám me phans gaile

Reacties zijn gesloten

Juni is traditiegetrouw de Indian History Month en het Sarnámihuis heeft tal van brieven gepubliceerd uit het project Calcuttabrieven. In de archieven in Suriname is de correspondentie bewaard tussen de families in India en Suriname. De brieven, geschreven in het Engels, Hindi en Urdu, zijn opgeborgen in 1634 dozen en beslaan in totaal 77 meter. Het was monniken werk, maar alle brieven zijn gefotografeerd en worden nu  vertaald. Het is ook de bedoeling om de namen uit de brieven en de gevonden informatie te koppelen aan het reeds bestaande Hindostaanse database. Een fantastisch project waar ik reikhalzend naar uit kijk. Geschiedenis kenmerkt zich niet alleen door de grote verhalen, maar juist de individuele gebeurtenissen maken de geschiedenis zo invoelbaar, zo dramatisch en daardoor ook herkenbaar. Lees bijvoorbeeld het tragische verhaal van Rahaman, van plantage Magarthenburg in Nickerie. De brief is gedateerd op 15 augustus 1928. Het laatste stoomschip met kantráki’s  Dewa arriveerde in Suriname op 24 mei 1916. Het schip was op 7 april 1916 vertrokken uit Calcutta. Ik ben in de Hindostaanse database op zoek gegaan naar nog meer informatie over Rahaman. Ik kwam mevrouw Sakina Abdul Rahaman, met contract nummer SS/130 tegen. Zij is inderdaad aangekomen met de SS Dewa en tewerk gesteld op plantage Hazard in Nickerie. Voor zover ik kan nagaan de enige Rahaman in Nickerie. Ik weet overigens niet of zij de schrijfster is van de onderstaande brief die ik heb vertaald.

Geachte heer,

Dit is om u te laten weten dat ik u heel hard smeek om uw hulp. Ik en mijn familie verhongeren in deze Nederlandse kolonie. Geachte heer, ik ging naar het immigratiekantoor in Paramaribo en ik vroeg aan de immigratieagent om mij en mijn familie terug te sturen naar India, maar de immigratie agent zei dat ik mijn recht op (gratis) terugkeer naar India had verloren. Ik vroeg aan de agent hoe dit kwam en hij zei dat ik het recht op vrije terugkeer had verloren door acceptatie van  f 100,00. Maar toen ik Calcutta verliet was de afspraak dat ik f 100,00 zou ontvangen om de grond te cultiveren en beplanten en dat hebben wij gedaan. We hebben het geld niet opgegeten maar geïnvesteerd in het planten van rijst en groenten. Maar de oogst is mislukt en ik wil niet meer in dit land verblijven. Dus meneer sta mij toe om terug te keren, want ik ben heel erg hard gestraft, heb medelijden met mij en mijn familie en ik hoop op een gunstig antwoord. Ik blijf uw echte dienaar,

Sd/- Rahaman.

In de brief wordt gesproken over de acceptatie van een bedrag f 100 en daardoor het verlies van het recht op vrije terugkeer naar India. Het recht op vrije terugkeer was een juridisch afdwingbare verplichting, omdat dit was geregeld in artikel 9, lid 2 van het Traktaat gesloten tussen Nederland en het voormalige Brits-Indië. De kring der personen die recht hadden op  de terugkeer waren naast de kantráki zelf, zijn vrouw, de kinderen die bij vertrek uit India jonger dan 10 jaar waren en de kinderen geboren in Suriname. Na het uitdienen van het contract kregen de kantráki’s een schriftelijk bewijs van de Agent Generaal, de zogenaamde vrije pas. Hij kon vervolgens gratis terug naar India. Bij een hercontract kreeg hij een premie en behield hij het recht op terugkeer. In 1895, het begin van de kolonisatie van de Hindoestanen in Suriname, kon de kantráki zich op domeingrond vestigen zonder de huurlasten gedurende enige periode (zes jaar) te betalen. Ook dan behield men het recht vrije terugkeer.

Zie ook de brief van Bhagwati Prosad, gedagtekend 14 maart 1931. Vijftien jaar na het laatste schip, ondernemen mensen nog pogingen om terug te keren naar de familie in India. Ik herken het beeld van armoede op Kwatta en ook bij mijn eigen familie. Elke dag vroeg op en ploeteren in de brandende zon. In de regentijd ervoor zorgen dat je landbouwgrond niet verzuipt en de in de droge tijd de plantjes bewateren. Als de oogst succesvol was, dan had je een beetje verdienste en kon je even vooruit. Maar als de oogst mislukte had je gewoon geen geld en was het leven vol kommer en wel, garibi. De brief ademt een wanhopige radeloosheid uit. Een hunkering om zo snel mogelijk terug te keren naar India, omdat ze letterlijk verhongeren in Nickerie. Een smeekbede aan de agent om medelijden met hem te hebben. Ik heb niet kunnen achterhalen of de familie Rahaman is teruggekeerd naar Nickerie of zich elders in Suriname heeft gevestigd. Deze familie moest zich tegen wil en dank vestigen in Suriname. Gewoon phans ge. Indien er mensen in Nickerie zijn met deze achternaam verzoek ik hen om contact op te nemen met het Sarnámihuis.

Binnenkort verschijnt een boek van prof. dr. Ruben Gowricharn, hoogleraar Hindostaanse Diasporastudies aan de Vrije Universiteit, getiteld Miskend Verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Het is een baanbrekend boek, omdat het tot nu toe het enige boek is over Surinaamse Hindostaanse boeren en omdat het ontwikkelde perspectief nieuw is. Een belangrijk nieuw element is zijn analyse dat de meeste migranten niet vrijwillig hebben gekozen om in Suriname te blijven zoals zo vaak wordt beweerd. Om diverse redenen konden de uitgediende kantráki’s, zoals de familie Rahaman, geen kant uit en waren zij gedwongen zich in Suriname te vestigen. Het verhaal van de familie Rahaman maakt duidelijk dat niet alleen de omstandigheden hier een rol in hebben bespeeld, maar ook dat de autoriteiten die niet genegen waren om ‘gestrande’ contractarbeiders terug te sturen.

Zie daar het verdriet en de wanhoop van achtergebleven kantráki’s in Suriname. Als ik deze brief lees en het betoog van professor Gowricharn volg, dan geloof ik zonder meer dat lang niet iedereen zich vrijwillig in Suriname heeft gevestigd. Het verblijf in Suriname was geen keuze tussen Brits-Indië en Suriname, het was hun lot, misschien hun noodlot. Degene die de vestiging heeft weten te overleven kon niet anders dan het beste ervan maken.