Boekbespreking Beyond being koelies and kantráki

Door Hans Ramsoedh

Is er nog nieuws onder de zon over Hindostaanse contractarbeid in Suriname na de publicaties van onder andere De Klerk (De immigratie der Hindostanen in Suriname 1953/1988), Bhagwanbali (Contracten voor Suriname, 1996), Hoefte (In place of slavery 1998) en Choenni (Hindostaanse contractarbeiders 1873-1920, 2016)?

Beyond being koelies and kantráki van Margriet Fokken is de meest recente studie over dit thema en is de handelseditie van het proefschrift waarop zij in juli 2018 promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

De hoofdvraag in deze studie is tweeledig: hoe accepteerden, veranderden of verwierpen de contractarbeiders identiteiten die aan hen toegeschreven werden en wat waren de gevolgen voor hun handelen, en ten tweede hoe gaven zij zelf betekenis aan hun dagelijks leven in Suriname tussen 1873 en 1921? Met haar hoofdvragen wil Fokken het perspectief van Hindostanen zelf centraal stellen. Dit doet zij door wat zij noemt een ‘tegendraadse’ of ‘nieuwe lezing van het koloniale archief’ (reading along and against the grain) en een intersectionele benadering (interactie tussen de factoren gender, kaste, klasse, religie, cultuur en leeftijd). Daarmee wil de auteur Hindostaanse zelfidentificatie op het spoor komen om vervolgens het koloniaal discours met zijn inherente koloniale beelden en betekenissen te nuanceren of te ontkrachten.

Na een inleidend hoofdstuk behandelt de auteur in hoofdstuk 2 en 3 respectievelijk de rekrutering in India, de opvang in het depot in Calcutta, hun reiservaringen op de schepen naar een nieuw en onbekend land, hun aankomst in Suriname, de toewijzing aan een plantage en hun keuzes na afloop van het contract voor vestiging op het platteland als kleinlandbouwer, in de stad of voor terugkeer naar India. De mogelijkheid van de contractanten om hun leven zelf vorm te geven was pas mogelijk na afloop van de contractperiode en het verlaten van de plantage. Met hun permanente vestiging in Suriname markeerden zij hun aanwezigheid letterlijk en figuurlijk in het Surinaamse landschap. Dit deden zij onder meer door de bouw van moskeeën, tempels, verbouw en verkoop van landbouwgewassen. Tot 1927 bleven de Hindostaanse ex-contractarbeiders voor de wet Britse onderdanen. In dat jaar werden alle in Suriname geboren Hindostanen Nederlands onderdaan.

In de hoofdstukken 4 en 5 komen aan de orde de vestiging van de ex-contractanten als klein landbouwers in de districten en in Paramaribo, tot dan een overwegend Creoolse stad. De auteur beschrijft in deze twee hoofdstukken hoe Hindostanen in de hoofdstad betekenis gaven aan hun leven en aan de Creools-Surinaamse samenleving om hen heen. Hun zelfbewustzijn groeide, zij gaven uiting aan trots op hun culturele erfgoed en zij vroegen expliciet om erkenning van Hindostanen als burgers van Suriname. Met hun vestiging in Paramaribo begon de opwaartse sociale mobiliteit van de Hindostanen die na 1945 in een versnelling zou komen.

Hoofdstuk 6 is een concluderend hoofdstuk.

In haar opzet om te komen tot een ‘tegendraadse’ of ‘nieuwe lezing van het koloniale archief’ door een intersectionele benadering met betrekking tot Hindostaanse contractarbeid is de auteur ten dele geslaagd. Haar methodologische en theoretische uitgangspunten worden in het empirische deel in haar studie namelijk niet op een consistente manier uitgewerkt. De empirische uitwerking van behandelde thema’s in hoofdstuk 2 en 3 levert daarnaast geen ‘tegendraads’ beeld op in vergelijking met wat reeds bekend is in de literatuur over deze onderwerpen. De meerwaarde van deze studie is vooral gelegen in haar beschrijving van de periode van permanente vestiging in Suriname (hoofdstuk 4 en 5). De auteur schrijft dat wie zich primair zou baseren op de koloniale verslagen haast de indruk zou krijgen dat Hindostanen non-existent waren in Paramaribo in de periode 1900-1921. Aan de hand van analyses van commerciële advertenties in kranten en een groot aantal afbeeldingen, autobiografieën en verslagen van missie en zending biedt de auteur een inkijk in de economische participatie van de eerste groep Hindostanen in Paramaribo, de wijze waarop door de omringende samenleving tegen hen werd aangekeken (toegeschreven identiteiten) en hun relatie met de omringende samenleving. Boeiend is haar beschrijving van de vestiging van Hindostanen in de wijk Combé in Paramaribo-Noord, in de periode 1900-1921 hét centrum van Hindostaanse vestiging in de hoofdstad. De auteur besteedt ook ruime aandacht aan de opkomst van de eerste groep Hindostanen die zich als winkeliers en handelaren vestigden in de Knuffelsgracht, de Maagdenstraat, de Watermolenstraat en aan de Waterkant. Tot deze groep behoorden ook vrouwen onder wie de weduwe Jankia Ramyad die naast Indiase producten ook auto’s importeerde voor de verkoop. Buiten Paramaribo legden Hindostanen de basis voor hun economische vooruitgang door aankoop van grond waaronder plantages. Opvallend daarbij is dat onder de groep ‘grondkopers’ zich tientallen vrouwen bevonden die vergaard kapitaal investeerden in grondaankoop, een aspect dat in de literatuur tot nu toe onderbelicht is. Beyond being koelies and kantráki is een lezenswaardige studie over Hindostanen in Suriname in de periode 1873-1921 en een aanvulling op eerdere studies over Hindostaanse contractarbeid in Suriname.

Margriet Fokken, Beyond being koelies and kantráki. Constructing Hindostani identities in Suriname in the era of indenture 1873-1921. (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018), 378 p. ISBN 978-90-8704-721-4. 378, prijs € 39.

Reacties zijn gesloten.