1. Leven tussen twee culturen: een afgezaagd onderwerp
Dit artikel is het eerste deel van een bescheiden reeks over enkele reeds veranderde en veranderende aspecten van de Surinaams-Hindoestaanse cultuur. Nog altijd – ook op mijn 80e – woon ik zoveel mogelijk lezingen bij en neem ik deel aan discussies over de Hindoestaanse cultuur op studiemiddagen in Den Haag. Mijn indruk en ervaring is, dat in Den Haag in het afgelopen decennium de meeste openbare studiemiddagen en seminars over de Hindoestaanse cultuur of aspecten ervan door het Curatorium Jit Narain Lezing en Jit Narain Cultuurprijs, het Sarnámihuis, de landelijke federatie PRASNE, de Stichting voor Armen en Wezen (SAW), en de Stichting Swami Dayanand Lezingen en Leerstoel (SSDLL) werden georganiseerd. Meestal fiets ik, soms door weer en wind naar deze studiebijeenkomsten – tegenwoordig in een tempo dat bij mijn leeftijd past – met de hoop om bruikbare nieuwe, feitelijke informatie en inzichten inzake integratie, de eigen identiteit, de toekomst van de hindoecultuur, opvoedingsvraagstukken waarmee hindoe-ouders worstelen en vereenzaming van ouderen, te vernemen. Onderweg denk ik dan soms: zullen er ook hoogopgeleide jongere vrouwen en mannen aanwezig zijn en welke opvattingen zullen zij verwoorden? Hoe kijken zij tegen de cultuur van hun (groot)ouders in de Nederlandse samenleving aan?
Zo fietste ik op zondag 24 oktober jl. naar het oude centrum van Rijswijk, een stad waar ik vanaf 1973 naar volle tevredenheid een deel van mijn brood heb verdiend. Twee van de bovengenoemde árya samáji organisaties, m.n. PRASNE en de Stichting voor Armen en Wezen (SAW) hadden een studiemiddag over Opvoeding van Hindoestaanse jongeren, levend tussen twee culturen georganiseerd. Er zou ook het nieuwe boek over de 16 voorgeschreven árya samáji rituelen, Samskár Bháskara van pandit B. Rewti, gepresenteerd worden. Ik was de enige van de bijna 80 deelnemers die met een fiets bij Don Bosco, gelegen in een prachtige parkachtige omgeving in Rijswijk, aankwam. Eigenlijk viel dat mee: prachtig fietsweer op deze zondagmiddag in de herfst. Het gaf mij zeker een fijn gevoel om in de zaal vele oudere bekenden te ontmoeten. Het is zeker plezierig om vast te stellen, dat enkele van de vele middelbare scholieren en studenten uit de jaren tachtig en negentig, na de afronding van hun studie, nog altijd als vrijwilliger op het sociaal-culturele vlak actief zijn.
De boekpresentatie met de bijbehorende toespraken liep vlekkeloos. Als eerste hield de voorzitter van het college van bestuur van de Stichting Hindoe Onderwijs Nederland (SHON) een korte inleiding over zijn succesvolle zes hindoebasisscholen. Succesvol: gelet op de gunstige doorstroming naar het voortgezet onderwijs en de voortdurende groei van het aantal leerlingen. Enkele van deze scholen hebben nu zelfs een lange wachtlijst, vertelde de voorzitter. Een andere, opvallende mededeling was, dat de meerderheid van de leerlingenpopulatie van de school in Amsterdam-Zuidoost geen hindoe-achtergrond heeft.
Aan het daaropvolgende tafelgesprek namen o.a. drie jongere personen deel: twee psychologen en een sociaalgeograaf, die thans als directeur werkzaam is op de Haagse Shri Vishnubasisschool. De gesprekken met de tafelgasten en de discussie met de zaal werden door een jonge pandita (vrouwelijke hindoegeestelijke) op een soepele manier geleid. Allen vlotte sprekers, met bijna geen Surinaams accent en hun informatie en voorbeelden waren uit de praktijk; vooral geen grote woorden en citaten uit de Vedische literatuur en ook geen pronkerig gebruik van wetenschappelijk vakjargon. De diepgang van enkele bijdragen viel mij enigszins tegen. Maar dit ligt aan mij: vanaf 1978 woon ik inleidingen over dit thema bij, lees ik veel relevante literatuur en neem ik deel aan nascholingen, dan lijkt ‘alles’ al bekend en oppervlakkig. Als docent van de studierichting PABO van de Haagse Hogeschool heb ik regelmatig lessen over dit onderwerp verzorgd.
2. Árya samáji’s en hun hervormingen
Sommige ‘toppers’ van de lokale árya samáji verenigingen en stichtingen, maar ook van de twee landelijke federaties gebruiken liever het woord dharma, bijvoorbeeld Vedische of Vaidik dharma (religie) i.p.v. cultuur (= sanskirti of sanskriti). Wanneer ik de term dharma hoor of lees dan denk ik direct aan onze pandits (hindoepriesters). Deze voorkeur in woordkeuze doet men bewust. Misschien is deze associatie van mij niet geheel juist.
Het gebruik van de term dharma suggereert kennelijk iets ‘anders’. ‘Iets’ dat meer inhoudt dan ons (Nederlands) woordje cultuur. Het suggereert een directe verbinding met de klassieke cultuur van Bhárat (India), in het bijzonder de religie die de samenleving van de Vedische periode domineerde.
De árya samáji’s zijn hindoes die vanaf 1875 maatschappelijke en religieuze hervormingen, in navolging van Swami Dayanand Saraswati (1824-1883), nastreven. De inspanningen van árya samáji’s in Noord-India zijn groot geweest. Zij hebben ook in Suriname succes gehad. Ongeveer een vijfde deel van de hindoes in Nederland is árya samáji. Hervorming van delen van het volkshindoeïsme, dat vnl. gebaseerd is op de enorm lange heldendichten de Ramayan van Tulsidas en de Mahábhárat en op vele puráns, bijv. de Bhagavat Purán en de Shiva Purán, ligt voor de hand. De beoogde maatschappelijke hervormingen in India zijn nog niet volledig gerealiseerd. Zo zouden árya samáji pandits – ook in Nederland – ideologisch moeten beuken op het racistische kastenstelsel in het huidige India en de restanten ervan in Nederland.
Ik vraag mij soms wel af, welke andere delen van de (hindoe)samenleving in Suriname of Nederland willen mijn árya samáji familieleden, vrienden en kennissen hervormen? Of zijn de beoogde maatschappelijke en religieuze hervormingen al gerealiseerd en kunnen wij ons nu alleen met bepaalde rituelen en de viering van hoogtijdagen bezig houden? Deze versmalling van de ‘hervorming’ was een doorn in de ogen van wijlen Hari Rambaran, indoloog en natuurkundeleraar.
Moet de nagestreefde hervorming in overeenstemming zijn met alleen de oude Indiase, hiërarchische uitgangspunten of ook met de idealen van de westerse Verlichting en het democratisch denken? Rámrájya in Ajodhiyá (de hoofdstad van een relatief klein koninkrijk in het oude Noord-India) onder leiding van ‘god’-koning Rám heeft geen democratie gekend. Deze ‘god’- koning is zeer populair onder Nederlandse hindoes. Zijn geboortedag wordt tegenwoordig ook door samáji hindoes gevoerd. Hadden in zijn rijk niet alleen zijn brahmaanse hofpriesters veel macht in handen? En werd de vrijheid van shudra’s niet door hem beperkt? Het woord in deze hervormingskwestie is misschien niet aan alleen aan de pandits, gespecialiseerd in de uitvoering van rituelen. Dat kunnen ze goed. Hier ligt een opgave voor jongere Nederlandse hindoes. Zeker voor hen, die tot de árya samáji-hervormingsbeweging behoren, maar ook voor progressieve sanátani’s. Door hervorming zal de hindoecultuur alleen sterker worden.
3. Reflectie over het Vedische beginsel manurbhava
Manurbhava is in beginsel een maatschappelijke opdracht, in de zin van word mens! Deze maatschappelijke wens is door oude wijsgeren (rishi’s) vrij ‘laat’, pas in het laatste boek (mandala, hoofdstuk) van de Rig Veda uitgesproken. Toonaangevende westerse en Indiase geleerden beschouwen o.a. het tiende hoofdstuk van de Rig Veda als een latere invoeging. Dit maakt voor mij als leek niet veel uit. Het hierboven genoemde beginsel staat er en heeft als uitgangspunt aan maatschappelijke betekenis niets verloren.
Dit beginsel kan inspirerend zijn, ook in onze tijd. Immers, dit uitgangspunt is niet aan tijd gebonden. Om mens te zijn of mens te worden, dient men in de eerste plaats gebruik te maken van zijn ratio of verstand (buddhi, samajh, manas). Hij of zij moet in elke situatie onderscheid kunnen maken tussen goed en slecht. M.a.w. de mens zal bij zijn morele afweging gebruik moeten maken van normen. Ik weet, dat er verschillende soorten normen zijn. Niet van alle normen kunnen we klakkeloos – een enkeling zelfs met een forse stem – beweren, dat ze universeel zijn; dat ze door de oude prechristelijke wijsgeren van India voor de mensheid zijn bedoeld. Dit is in mijn beleving een voorbeeld van etnocentrisch denken.
Ondanks mijn kritische houding naar bepaalde opvattingen en naar de maatschappelijke passiviteit van de árya samáj-hervormingsbeweging, mijn zelfgekozen nástik-positie (ik gebruik dit woord in de oorspronkelijke betekenis), mijn openlijke atheïstische stellingname, bejegenen de meeste samáji pandits mij vriendelijk, als een mens. Dit is een voorbeeldige en daadwerkelijke inhoudgeving van het beginsel manurbhawa, voorkomend in een mantra (heilig gedicht, woord, gebed) in de Rig Veda 10, 53, 6. Deze pandits, zonder tilak (geel of rood stipje) op hun voorhoofd, vermijden een digitale gedachtestrijd met mij niet. Wij stimuleren elkaar om te reflecteren, om verder te zoeken door in de geschriften te duiken en wederom met elkaar in discussie te gaan. Rust roest, zegt men en dat probeer ik te vermijden.
Welke normen moeten wij in onze Nederlandse samenleving in 2021 gebruiken? De hindoes beschikken over een klassieke en unieke verzameling van normen en andere maatschappelijke voorschriften en doelen in Manusmriti, ook wel het ‘Wetboek van Manu’ genoemd. Deze vastlegging in de vijfde-vierde eeuw voor Christus is het werk van de rishi Manu Maháráj. Swami Dayánand Saraswati heeft in zijn Satyarth Prakash tientallen normen uit Mánav Dharmashástra gebruikt. Moeten hindoes in Nederland zich alleen door Vedische normen, die minimaal 3.000 jaar geleden in een agrarische setting zijn geformuleerd, laten leiden? Sommige prechristelijke normen en beginselen hebben hun maatschappelijke betekenis niet verloren, anderen wel. De vraag die hier rijst, is: welke hindoeïstische beginselen en normen kunnen waardevol zijn voor het leven in Nederland. Vegetarische voeding en geen alcoholgebruik? Het beginsel manurbhawa is nog altijd van maatschappelijk belang, vooral voor India, waar honderden miljoenen vrouwen, shudra’s, boeddhisten, dalits (kastelozen) en adivasi’s (tribale groepen) nog gediscrimineerd worden door personen van ‘hogere’ kasten en waar de armoede grootschalig is, ondanks de aanwezigheid van een hindoegod en –godin die volgens de gelovigen welvaart en kennis schenken.
Geen één árya samáji in Nederland heeft melkkoeien en geen één hindoe kan in Europa aan bescherming van de koe doen. Hindoes in Europa kunnen het slachten van koeien niet voorkomen. Bescherming van de (melk)koe – in de zin van niet slachten – als opdracht hebben wij, hindoes, m.n. de árya samáji’s, in Suriname en Nederland, allang losgelaten. Hierbij denk ik aan het religiekritische lied Binbrában men cale gaiyá van de zanger Ramdew Chaitoe (†). De veranderde plaats van de koe in de hindoecultuur in Suriname en Nederland is een voorbeeld van cultuurverandering. Arya samáji’s zijn hun rishi Swami Dayanand Saraswati inzake de behandeling van de moeder koe, de gau máta, niet trouw. Deze bescherming (cow protection, gaw rakshan) was een maatschappelijke wens van de asceet Swami Dayanand Saraswati, misschien passend in India van de tweede helft van de 19e eeuw. Toen was India op zoek naar zijn identiteit en in een politieke strijd met de Britse machthebbers gewikkeld. En misschien kan er aan deze koebeschermingsgedachte op een andere, een diervriendelijke manier inhoud worden gegeven. Loslaten van deze wens van Swami Dayanand en van enkele andere opvattingen lijkt mij voor de hand liggend en verstandig. De omstandigheden in Nederland zijn anders. (Hierop kom ik in een ander artikel terug.)
4. Pandit-onwaardig gedrag: 1.300 euro voor een crematie
Manurbhawa is een prachtig beginsel, zoals boven gesteld. Het geeft een positieve aanwijzing voor medemenselijkheid, voor de omgang met anderen. Het past vooral sommige van onze pandits niet om met dit beginsel schreeuwerig te dwepen. Ja, het is een oud en waardevol beginsel, maar het hebben van een beginsel in een heilig boek, nota bene het oudste boek, is niet alles. Belangrijk is de toepassing van dit beginsel in de dagelijkse praktijk. En zonder duidelijke normen valt moeilijk onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Waar ligt de grens tussen goed en kwaad? M.a.w. waar begint het kwaad? Hoe moet je als een eenvoudige hindoe en een god-ontkennende Hindoestaan de eis van een sanátani pandit, die een maand of twee geleden voor een eenvoudige crematie 1.300 euro en een árya samáji pandit 1.000 euro vroeg, beoordelen? Enkele jaren geleden incasseerde een rechtlijnige samáji pandit voor een huwelijk van ongeveer anderhalf uur 300 euro? Zijn reistijd was heen en weer niet langer dan anderhalf uur. De laatste twee pandits hebben het vaak over árya (nobel) zijn en zij streven naar een wereldgemeenschap van Vedische (?) ariërs! Gelukkig was pandit Bhasker Rewti bereid om deze crematie voor een klein bedrag ritueel te begeleiden. Waar blijven de fraaie normen en beginselen? Of geldt hier wellicht: hindoes, luister naar mijn woorden, maar kijk niet naar mijn daden.
Tot slot: de maatschappelijke betekenis van het beginsel manurhbava kan in sociale zin verrijkend en instructief zijn, mits het wordt toegepast, ook bij de dagelijkse handelingen. Het kan de saamhorigheid op elk niveau bevorderen. Het hebben van zo’n beginsel maakt de arya samáj-beweging in Nederland niet uniek of arisch (árya = nobel). Vooral als je voor rituelen overdreven hoge betalingen in de vorm van schenkingen (dán) gaat vragen en als deze verdiensten ook nog buiten het fiscale blikveld blijven. Reeds in 1978 werd in Den Haag door leden van het Kollektief Jumpa Rajguru o.a. de huisarts D. Baldewsingh en later door Hari Rambaran en Soerindre Sital hindoegeestelijken verweten, dat zij onbelast verdienden met het uitvoeren van rituelen. De twee laatsten waren bestuurders van ASAN. Zij hebben gepleit voor betaalbare, redelijke vergoedingen voor árya samáji pandits door met elkaar vaste tarieven voor elk ritueel met vervoerskosten af te spreken. Zo’n prijzenlijst diende ook gepubliceerd te worden. Vooral binnen de sanátani-groep worden er overdreven bedragen geëist en door de gelovigen aan pandits betaald. Soms zijn er meer dan één brahmaanse pandit nodig voor het leiden van sanátani-rituelen.
Als laatste wil ik opmerken, dat ook het christendom naastenliefde, niet- stelen en barnhartigheid (Leger des Heils) hoog in het vaandel heeft staan en deze ook in de praktijk probeert te brengen. Helaas, hebben het christendom en de islam, hun bekeringsijver (nog) niet opgegeven. In de voorschriften van de allerlaatste profeet is dit zelfs een basisopdracht voor de gelovigen. Op het sociale vlak is het westerse humanisme eveneens een hoopgevende geestelijke stroming.