Bris Mahabier: Fragment 14 van mijn opa’s biografie

De terugkeer van de hansuli van mijn áji

14.1 De zoekgeraakte zilveren halsband van oma herkend

Foto 1: Ájá P. Debi, een kalkattihá (immigrant).

Niet lang, hoogstens enkele maanden, na onze tumultueuze verhuizing in het midden van 1948 van Magenta naar onze enige mámá (moeders broer) aan de naburige Vierkinderenweg, hemelsbreed nog geen halve km, herkende S., één van mijn jongere phuwá’s (tantes: vaders zusters) op een huwelijksfeest in hun woonplaats Welgedacht C de zoekgeraakte zilveren halsband van haar kortgeleden overleden moeder. Dat sieraad hing glimmend om de nek van een haar oudere zuster H., eveneens een tante van mij. Slechts aan de voorkant van haar hals was de hansuli gedeeltelijk zichtbaar, aan de zijkanten bedekt door haar witte orhni (hoofddoek). Tante S. wist zeker, dat haar zuster geen eigen hansuli (een brede, massieve zilveren halssieraad) had. Het kon niet anders: dit was het mysterieus verdwenen halssieraad van hun lieve moeder die in het voorjaar van 1948 na een ziekbed van enkele weken overleden was. Een verdwijning die een groot gezinsconflict tussen mijn grootvader en mijn moeder tot gevolg had. Dit werd vooral verbaal uitgevochten. Deze tante dacht, niet mijn schoonzuster, maar mijn eigen zus is de boosdoenster. Zij had kans gezien om in de rouwperiode het sieraad stiekem uit de woning van hun (stief)vader mee te nemen. Wat nu te doen, dacht tante S.? Even verkeerde ze in een loyaliteitsconflict, maar haar gevoel van rechtvaardigheid gaf de doorslag. Ook rekende zij op morele steun van haar echtgenoot, een goudeerlijk mens. Dit vertelde ze later aan twee van haar zusters van Magenta.

Beide zusters waren met twee broers gerouwd, die elkaars buren waren. De twee zusters zagen en spraken elkaar dagelijks. Ook hun echtgenoten en hun kinderen hadden dagelijks contact met elkaar. Ze kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer. Zo ging het in die tijd. De band tussen beide zusters was hecht. De twee vrouwen wisten veel van elkaar af. Ze hadden nauwelijks geheimen voor elkaar. Ondanks enkele grote verschillen in bepaalde opzichten tussen hun echtgenoten, gingen beiden goed met elkaar om, zoals het twee broers betaamt. Aanvankelijk zou de jongere tante niet naar het huwelijksfeest bij een van de buurtgenoten gaan. Zij voelde zich al de hele dag niet lekker. In de vooravond liet ze zich door haar echtgenoot overhalen om toch mee te gaan naar het bruiloftsfeest. Ook omdat er een zeer populair Hindoestaans toneelstuk (tak) opgevoerd zou worden. Zo’n stuk duurde ongeveer vier tot vijf uur. En als zij op het feest zich niet lekker zou voelen, zou haar echtgenoot haar naar huis begeleiden.

Misschien was tante H. voor het eerst in haar leven onoprecht en hebzuchtig geweest. In mijn ogen was ze een eenvoudige en eerlijke vrouw, van wie ik de aparte stem nòg kan horen. Eén moment van impulsiviteit werd haar fataal. Ze had de verleiding niet kunnen weerstaan: stiekem had ze het sieraad van haar overleden moeder meegenomen. Haar simpelheid en naïviteit beperkten haar om over de volle omvang van de gevolgen van haar daad na te denken. Voor mijn moeder en haar drie kinderen had deze onnozele oneerlijkheid van deze tante grote consequenties.

Mijn oneerlijke, oudere tante H. had kennelijk niet op de aanwezigheid van haar zusje op deze bruiloft gerekend. Tante H. wist, dat haar zusje S. zich niet lekker voelde. S. had tegen haar zuster gezegd, dat ze liever thuis wilde blijven dan naar het huwelijksfeest te gaan. Door de bijna zekere afwezigheid van haar zusje op het feest voelde tante H. zich veilig. Misschien liet zij zich leiden door haar spontane pronkzucht en tooide haar hals met dat ontvreemde sieraad. Tegen haar echtgenoot had ze eerder gezegd, dat haar moeder een hansuli aan haar had beloofd.

14.2 Een onvermijdelijke bittere pil

Foto 2: Jamoena Mahangi en Soekhradji Mahangi-Mahabier brachten de hansuli terug.

Deze onverwachte ontdekking van de diefstal was voor tante S. pijnlijk. Hoe zou ze hierover kunnen zwijgen? Ze vertelde dagen later aan opa en aan haar jongste zusje, dat ze eigenlijk geen plezier meer had om op dat feest te blijven. Ze overwoog om direct naar huis te gaan. De gezellige sfeer, de tak reeds in voorbereiding: de pardah, de toneeldoeken, waren al opgehangen en de ontmoeting met vele bekende vrouwen uit haar buurt weerhielden haar hiervan.

Ook tante S. wist, dat er bij haar (stief)vader in Magenta om deze ‘zoekgeraakte’ hansuli zoveel te doen was geweest. Haar eigen zuster H. als dievegge aanduiden, was voor haar een zeer pijnlijke stap. Deze zuster was altijd lief voor haar geweest. En dan de grote ruzie in Magenta tussen haar (stief)vader en haar schoonzuster, mijn moeder. Als haar zuster de moed had kunnen opbrengen om haar fout op tijd toe te geven dan was deze ruzie niet geëscaleerd en de schokkende verhuizing van een moeder met drie jonge kinderen had voorkomen kunnen worden.

De volgende ochtend heeft mijn jongere rechtschapen tante aan haar echtgenoot J. verteld, dat zij op de vorige avond op het huwelijksfeest het verloren sieraad van haar moeder om de hals van haar zuster H. gezien had. Op het feest had zij met niemand hierover gesproken. Zij had de tijd genomen om over haar constatering goed na te denken. Haar echtgenoot was verbijsterd bij het horen van deze trieste mededeling. Ook hij dacht aan de ruzie in Magenta en zijn vruchteloze bemiddelingspogingen. Hij nam een kordate beslissing. Zijn echtgenote mocht hierover nog niet met hun oudere kinderen, ook niet met die van zijn broer, praten. Mijn oom J. zou samen met zijn broer G., eveneens een oom van mij, zonder onnodige ruchtbaarheid deze zaak proberen recht te trekken. Beide broers waren met twee zussen van mijn vader, een oudere en een jongere, getrouwd.

Deze oom ging naar zijn oudere broer G. en schoonzuster H. om over deze onverkwikkelijke affaire te praten. Zijn echtgenote ging mee. De twee broers hadden niet veel tijd nodig om te overleggen. Al na de eerste vraag van oom J. begon mijn oudere tante te huilen. Zij bekende direct. Ja, het was de hansuli van haar moeder, die haar beloofd was. Onomwonden gaf zij – nog altijd snikkend – toe, dat zij de verleiding niet had kunnen weestaan en de halsband van haar moeder ‘gepakt’ had. Dit had zij niet moeten doen. Daar had zij veel spijt van. Zij bleef maar huilen. Toen haar (stief)vader naar dit sieraad begon te zoeken en haar schoonzus van diefstal beschuldigde, was ze heel bang geworden. Toch hield ze uit schaamte haar mond dicht. Eigenlijk was ze niet van plan om dat sieraad zelf te dragen. Gisteren op de feestavond deed ze dat in een opwelling. Had ze het maar niet gedaan, zal ze achteraf gedacht hebben. Haar brahmaanse echtgenoot had geen goed woord over voor deze misstap van zijn echtgenote. Deze oom was niet alleen verontwaardigd, maar ook boos op zijn vrouw. Hij voelde zich diep beschaamd en ook in zijn eergevoel aangetast. De hebzucht van zijn echtgenote had hun hele gezin en familie te schande gemaakt. Vooral bij hem kwam dit hard aan: hij was trots op zijn brahmaanse afkomst. Hij probeerde door zijn gedrag en belezenheid zijn aanzien te vergroten. In gesprekken met familieleden sprak hij dikwijls over niti en dharma, de voorgeschreven levenswijze voor alle hindoes. Zijn jongere broer J. verkondigde deze wijsheden niet. In dit opzicht waren deze twee mannen opvallend verschillend, terwijl ze op schootafstand van elkaar woonden en vaak over allerhande onderwerpen spraken.

Deze integere mannen waren in een moeilijk parket beland. Beide broers hebben over deze netelige kwestie eerst vertrouwelijk met elkaar gesproken. Intussen werd mijn oudere tante langzamerhand minder emotioneel. Haar gesnik werd minder heftig. Zij werd door haar zusje getroost. Nadat de oudere tante gekalmeerd was, stond zij op en ging haar halfdonkere slaapkamer binnen. Na enkele minuten kwam zij met de hansuli, gewikkeld in een lapje, terug. Zwijgend overhandigde zij die aan haar zusje S. Dit voorval wilden de twee broers in geen geval geheim houden. Hun schoonvader, mijn opa, moest zo gauw mogelijk op de hoogte worden gesteld van de ware toedracht. Evenzo hun oudere, inwonende kinderen en de drie schoonzussen die in Magenta woonden. De gebroeders G. en J. besloten om dit zelf te doen. Het sieraad moest terug naar hun schoonvader. Samen met zijn jongere broer en mijn beide tantes gingen ze op dezelfde dag naar mijn opa, hun (schoon)vader in Magenta, waar de waterput net uitgediept was.

14.3 Het uitdiepen van opa’s drooggevallen waterput

Die dag in 1951 was ik al vroeg weer bij mijn opa in Magenta. Het was in de schoolvakantie in het hartje van het droge seizoen, waarin de meeste waterputten en sloten droog vallen. Meestal gebeurde dit in de maand september. Mijn grootvader had de vorige dag al de nodige voorbereidingen getroffen om zijn zoetwaterput, die bijna droog gevallen was, uit te diepen. Anders zou hij geen drinkwater voor zijn koeien, kippen en huishouden hebben. De nodige dhenku, een eenvoudige hefboomconstructie, had hij van een familielid geleend. Hoe hij deze heeft vervoerd, weet ik niet. Een dhenku-constructie bestond uit twee korte palen van ongeveer twee meter, die met elkaar verbonden waren door een horizontaal stuk stevig rondhout, goed vastgemaakt met touw. De rechtopstaande palen waren gedeeltelijk diep ingegraven op de oever van de waterput. Een lange boom van vier-vijf meter met een emmer aan het dunne uiteinde hangend aan een stevig stuk touw, rustte losjes vastgemaakt op het verbindende horizontale houtstuk van driekwart meter.

Mun, een van mijn neven, en Mánik, een bevriende buurtgenoot, hielpen opa bij dit zware werk. Zij bedienden de hefboom, d.w.z. zij takelden telkens de met zachte kleiige aarde gevulde zware emmer omhoog. Opa stond op de bodem van de waterput. Die had een diameter van 3 tot vier meter. Hij zakte bijna tot zijn knieën in de modderige massa. Telkens vulde hij met zijn hand de emmer met de blubber. Als opa de emmer had gevuld, riep hij ‘n’ (ja), dan kwamen de twee mannen, die boven stonden en de hefboomconstructie bedienden, in actie. De emmer werd door beiden omhoog getakeld. Het hing even in de lucht en werd daarna met een soepele zwaai op de grond neergezet. Een van de twee mannen kiepte deze leeg. Hierbij wisselden Mun en Mánik elkaar af. Mijn taak was om voor drinkwater te zorgen. Toen alle modder eruit getakeld was, gebruikte opa een spade met een korte steel om de bodem uit te diepen. Nu vulde opa met zijn spade de emmer met de uitgegraven aarde. Na een uur werken werd er uitgerust. Onder de mangoboom. Opa had een lekkere ananas uit zijn tuin voor zijn aardige helpers en suikerwater met een paar druppeltjes citroensap erin. Dat dronk ik meestal bij opa. Na bijna drie uur hard gewerkt te hebben, was het karwei geklaard. Toen ze zagen dat het grondwater langzaam begon op te borrelen, hielden ze op. De volgende ochtend kon er weer helder water ‘geëmmerd’ worden.

Maar eerst haalden grootvader en ik water uit de grotere en diepe vijver van de buurman. Wij hadden toestemming om van zijn put gebruik te maken. Met dit water wasten de twee mannen hun gezicht, hoofd, armen en benen schoon. Mijn opa waste zich vlug geheel en trok een schone dhoti en een khákhi overhemd aan. Zittend in de schaduw van de grote mangoboom genoten ze van de licht gekookte rijpe bananen en catni van groene mango. De bananen had mijn jongste oom Niranjan Soemeer de vorige middag uit zijn tuin meegebracht. Toen kwam hij zijn schoonvader, mijn ájá, helpen om de hefboomconstructie, de dhenku, bij de waterput op te stellen en uit te proberen. Op de plek van deze waterput staat er een grote winkel, die door de Haagse eigenaar aan een Chinese familie is verhuurd. Nu heeft heel Magenta de beschikking over waterleiding.

14.4 De onverwachte terugkeer van de hansuli van mijn áji

Na een uur over koetjes en kalfjes gepraat te hebben, gingen Mun en Mánik naar huis. Opa bedankte hen voor hun hulp bij het uitdiepen van de waterput. Hij zou op zijn beurt hen helpen. Zo ging dat in die dagen toe. Wederkerigheid werd secuur nagekomen. Zij zouden – zoals gewoonlijk – elkaar in de vooravond in de winkel van Tribeni Ramawadh ontmoeten om samen met andere mannen naar All India Radio te luisteren. Dat deden ze elke week op enkele avonden. Er werd ook incidenteel onderricht in het Hindi gegeven. Dit hing volledig van de behoefte van de aanwezigen af. Soms vertelde iemand wat hij in een bepaald boek van árya samáji’s had gelezen. In de grote regentijd waren er minder bijeenkomsten in deze winkel. Meestal mocht ik met mijn opa mee naar deze winkel om naar de krakende radio-uitzending uit India te luisteren. Er werd in dit programma veel gepraat. Dat was het dagelijkse nieuws van India in het Hindi. Van de nieuwsuitzending verstond ik onvoldoende. De liedjes kende ik niet. Deze winkelier was toen de enige in onze langgerekte wegnederzetting, die een Duits radiotoestel van het merk Gründich, had. Dat had hij in de Keizerstraat in Paramaribo gekocht. In het midden van de jaren vijftig kochten ook anderen, familieleden en buurtgenoten, een radio. Toen kochten ook wij – op advies van deze winkelier die intussen een árya samáji pandit was geworden – een radiotoestel van hetzelfde merk en bij dezelfde winkelier in de stad. Nu kon mijn opa elke dag, in de ochtend en in de avond, telkens ongeveer een uur lang, thuis naar All India Radio luisteren. Dat deed hij graag. Het moeilijke standaard Hindi verstond ook hij gedeeltelijk. In deze waren Mun Somai, Gung Lalaram of Salikram Ramawadh, zijn reddende engelen. Zij verstonden het Hindi beter dan mijn Indiase grootvader! Deze drie jonge mannen hadden Hindi-lessen gevolgd bij twee árya samáji buurtgenoten.

Onverwacht kreeg mijn opa op die middag bezoek uit Welgedacht C, een van de grootste wegdorpen niet ver van Magenta in Wanica. Een aantal families van deze twee dorpen was door huwelijken met elkaar verbonden. Zo ook mijn opa. Twee ooms, broers van elkaar en hun echtgenoten, twee zusters van mijn vader, kwamen langs. Opa was blij met hun bezoek. De oudste van deze ooms wenste soms, om zijn hoge brahmaanse afkomst en status te accenturen, dat mijn opa, die door zijn geboorte tot een lagere játi (kaste) behoorde, hem – ook als schoonvader – als eerste groette. Dit deed mijn oom meestal als zijn voorhoofd gedecoreerd was met drie verticale gele streepjes als teken van deelname aan een vereringsceremonie t.g.v. god Vishnu. Mijn opa kwam niet alleen uit beleefdheid aan deze stille wens van zijn schoonzoon tegemoet. Opa had geleerd om brahmanen eer te bewijzen. Zo was het ook in zijn geboortedorp in India. In die tijd werd in het algemeen een schoonzoon door zijn schoonouders met meer dan normale egards behandeld. Na de begroeting vertelde opa hen over het moeizame uitdiepen van zijn drooggevallen waterput en de hulp die hij gekregen had. Ze gingen samen naar de geslaagde uitdieping kijken. De drie mannen liepen voorop, de twee zusters volgen hen zwijgzaam. Hierna nam het gezelschap plaats op de twee houtenbankjes in de koeienstal annex woonruimte van mijn grootvader, die zelf op een oude pirhá (een lage zitbank) ging zitten. Ik zocht een plekje op de ronde tweede sport van de houten trap die naar het slaapzoldertje van opa leidde. Mijn voeten rustten op de lemenvloer, terwijl ik met mijn rug op de derde sport leunde.

De jongere oom, die vanaf zijn huwelijk een goede, vertrouwelijke band met zijn schoonvader en -familie had, nam het woord. Deze vriendelijke oom kwam regelmatig bij opa langs en was geliefd in onze familie van Magenta. Hij viel met de deur in huis. ‘Bábá, mái ke hansuliá mil gail.’ (Schoonvader, de halsband van onze schoonmoeder is terecht.) Dat zilveren sieraad had bhawji, mijn schoonzuster, stiekem naar huis meegenomen, zei hij kort en bondig. Mijn oom vertelde geen details. Opa was verbijsterd. Dit had hij niet verwacht. Zij dochter die zich aan verduistering schuldig had gemaakt. Hierna overhandigde mijn oudere tante huilend de halsband aan haar (stief)vader. Opa was een ogenblik blij, maar tegelijkertijd ook onthutst. De boosdoenster bood haar káká (oom, vadersbroer) excuses aan. Ze smeekte snikkend om vergiffenis en raakte met haar beide handen zijn voeten aan. Opa herwon zijn tegenwoordigheid van geest. Hij troostte zijn dochter vriendelijk met de woorden: zo’n grote fout moet je nooit meer maken. Van opa mocht zij die halsband behouden, maar haar echtgenoot vond dit niet wenselijk. De halsband moest naar Parbhudei, de jongste dochter van mijn opa, gaan. Dat was zijn voorstel. Ook adviseerden beide ooms en de jongere tante van mij, dat mijn moeder geïnformeerd moest worden over de ‘terugkeer’ van het sieraad en dat mijn schuldige tante en opa excuses aan haar moesten bieden.

De gasten wilden na dit moeilijk gesprek terugkeren. Maar van opa mocht dit nog niet. Ze moesten eerst wat nuttigen. Ook zij kregen licht gekookte rijpe bakbanaan met mango-catni te eten. Er was nog genoeg. En de rijpe bananen waren zo gaar gekookt. De gasten besloten om op tijd, een uur voor zonsondergang, terug te keren. Dat deden ze ook. Opa en ik stonden naar hen te kijken totdat zij in de verte achter de vele bomen en bosschages verdwenen.

14.5 Opa informeert zijn familie van Magenta

Opa en ik gingen eerst naar mijn neef Mun Somai en daarna naar de andere tante van mij, de moeder van Ramdew Raghoebier. Hij vertelde hen en anderen in het kort, dat de verdwenen hansuli teruggevonden was. Zijn dochter H. had het sieraad vervreemd en heeft het vanmiddag teruggebracht. Iedereen die dit hoorde, was verbaasd. Opa was opgelucht. Die avond gingen we niet naar de radio in de buurtwinkel luisteren. Enkele familieleden kwamen bij opa langs. Ze zaten lang te praten. Opa had citroengrasthee gemaakt. Gelukkig waren er geen muskieten. Ik ging liggen en hoorde de stemmen langzamerhand niet meer. Door vermoeidheid viel ik in slaap op mijn plek op het zoldertje.

De volgende ochtend gingen we naar tante Parbhudei die aan het Magentakanaal woonde. Ook zij kreeg te horen wat er met de hansuli van haar moeder was gebeurd. Deze oom en tante wilden dit verhaal niet geloven. Mijn opa overhandigde de hansuli aan mijn jongste phuwá (vaders zuster). Hij zei, dat het sieraad vanaf nu van haar was; als de jongste van zeven dochters. Zij moest het goed gebruiken en het vooral goed bewaren. Het was een aandenken aan haar overleden moeder. Het mocht in geen geval verkocht worden of opnieuw ‘zoek raken’. Mijn tante moest een traantje wegpinken. Bij terugkeer kregen we weer verse groente uit hun tuin mee, ook voor mijn moeder. Deze oom en tante waren twee hard werkende kleine kinderloze boeren. Hun geluk was, dat ze een groot landbouwperceel in erfpacht hadden. Enkele jaren later kochten zij een tweede aangrenzend perceel erbij. Mijn opa was trots op hun economisch succes.

14.6 Eerherstel van mijn moeder

Foto 3: D. Mahabier-Hiralall, van blaam gezuiverd.

De volgende middag kwamen de ouders van mijn neef Ramdew Raghoebier, Mun Somai en mijn opa naar mijn moeder om haar en haar drie oudere familieleden te informeren over de terugkeer van de in 1948 zoekgeraakte zilveren halsband van onze oma. Direct na de begroeting, mijn moeder en haar nanad (zuster van haar echtgenoot) omhelsden elkaar innig. De band tussen deze twee vrouwen was sterk. Na de andere gewoontegetrouwe plichtplegingen gingen de vier gasten zitten. Mijn moeder veegde haar tranen met het uiteinde van haar orhni (hoofddoek) weg. Haar nanad legde troostend haar hand even op de schouder van mijn moeder.

Foto 5: S. Hiralall, zuster van mijn moeder, eveneens van blaam verschoond.

Er viel een korte stilte. Alle aanwezigen zwegen even. Dit bezoek was niet aangekondigd. Zo ging het meestal in die tijd. Mijn moeder en haar zuster vermeden oogcontact met opa. De zwijgzaamheid werd terstond door mijn oom (phupphá, zwager van mijn vader) doorbroken. Hij zei op een heldere en vriendelijke toon, dat ze gekomen waren om een ernstige zaak met zijn sarhaj, met mijn moeder, te bespreken. Hij stelde haar en de anderen op hun gemak door in één adem te zeggen, dat zij zich niet ongerust hoefden te maken. Zij waren met goed nieuws gekomen. Zeker, de hansuli-diefstal was opgelost. Mijn moeder, haar broer, zuster en schoonzuster werden zeer nieuwsgierig toen ze dit hoorden. Deze mededeling hadden ze absoluut niet verwacht. Mijn moeder keek mijn phuwá (tante van vaderskant) vragend aan. Even zat moeder op hete kolen. Waar zou het zoekgeraakte sieraad gevonden zijn? In het snijgras tussen de woning van opa en het kleine bamboebos bij onze vroegere waterput? Dat zou niet kunnen. Ze hadden toch herhaaldelijk en nauwkeurig overal in de omgeving van hun huis gezocht. Veel tijd om na te denken had mijn moeder niet.

Mijn tante, de moeder van Ramdew, nam het woord en vertelde met haar zachte, geruststellende stem, kort en bondig, hoe de vork in de steel zat. Een oudere zuster van haar had de hansuli stiekem meegenomen. Dat was eergisteren ontdekt. Zij had intussen de hansuli teruggeven aan haar (stief)vader. Ook mijn opa herhaalde zonder scrupules wie de halsband had gestolen: één van zijn dochters. Hij noemde haar bij d’r naam. Dit moet ook voor hem pijnlijk zijn geweest. Mijn moeder kon dit alles nauwelijks geloven. Opa heeft later dit euvel zijn dochter wel vergeven. Nooit heeft hij haar verwijten gemaakt. Over deze affaire zweeg hij. Ook de wederzijdse bezoekrelatie bleef intact. Mijn opa bood mijn moeder en haar zuster, hij had beiden enkele keren zelfs luidkeels van diefstal beschuldigd, zijn excuses aan en vroeg om chammá (vergiffenis). Ook mijn gezaghebbende tante adviseerde mijn moeder om geen verwijten, ook geen toespelingen, te maken in de richting van haar zuster, die door haar plotselinge hebzucht gedreven, zoveel familiemisère had veroorzaakt. De boosdoener was diep door het stof gegaan.

Voor een moeder van acht kinderen, van wie enkelen volwassen en al getrouwd, was dit een bittere pil. Echter, dit was een gevolg van haar ondoordachte, hebzuchtige handeling. Mijn moeder kon nu zichtbaar opgelucht ademhalen. Eindelijk was ze verschoond van een grote stigmatiserende smet. Zij werd door de familie van mijn vaderskant gezuiverd van alle blaam. Ook het aanzien van de broer en zus van mijn moeder werd indirect hersteld. Moeder huilde van blijdschap en viel mijn tante, die altijd als een vriendin voor haar was, om de hals. Mijn maternale oom zei, dat hij altijd in de onschuld en oprechtheid van zijn jongere en oudere zus had geloofd. Hij was blij, dat deze uiterst pijnlijke zaak, die zoveel fricties en maandenlang slaande ruzies tussen een schoonvader en zijn schoondochter tot gevolg had, nu opgelost was. Bovendien vond hij de terugkeer van het sieraad in de boezem van de familie verheugend. Hiervoor bedankte hij, een diepgelovige en godsdienstige man, met een kort gebed zijn God. Natuurlijk was het beschamend voor het vrouwelijke familielid, dat voor deze nare, pijnlijke geschiedenis verantwoordelijk was. De aanwezigen waren het unaniem met elkaar eens, dat er liever geen verwijten aan het adres van mijn oneerlijke tante gemaakt mochten worden. Zij was eerder, ook als een jong meisje, nooit oneerlijk geweest. Mijn moeder heeft deze tante nooit gediscrediteerd. Hun band is enige tijd later hersteld. Na afwikkeling van het moeilijke gedeelte bleef deze groep van familieleden nog een tijdje bij elkaar onder het genot van sarbat, d.i. licht gezoet suikerwater vermengd met enkele druppels sap van een rijpe lemmetje. Thee en koffie – meestal met veel melk en suiker – dronk men alleen ’s morgens. Er was toen nog geen buurtwinkel van patron, de Chinese winkelier of van een mahájan (Hindoestaanse winkelier) om gekoelde Coca-Cola te kopen en misschien ook geen geld. Volgens mij hadden de meeste winkels in de boiti ’s nog geen koelkast.