Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 26: Barbir

Reacties zijn gesloten

Enige ijdelheid is mij zeker niet vreemd. Daar is, of preciezer was alle reden toe. En die reden was mijn weelderige volle bos haren. Héél lang geleden. Maar door een speling van het lot is er van die weelderigheid weinig overgebleven, de sporen van ijdelheid wel. Mijn oudere broers van vijfenzeventig en zeventig hebben meer haren dan ik. En ook ijdel. Ik bezocht zeventien jaar lang dezelfde kapper in een smetteloze zaak. Op de achtergrond stond de radio zachtjes afgestemd op NPO 1. We hadden samen een fijne en intieme relatie opgebouwd. Voor het knippen van mijn haar gebruikte hij nooit de tondeuse, slechts de schaar. Hij pakte mijn haren tussen zijn vingers en knipte de rest weg. We bespraken de wereld in korte zinnen. Na afloop van het halfuurtje knippen betaalde ik € 23 en nam afscheid.

Door omstandigheden genoodzaakt moest ik een paar keer naar de kapper in Suriname. Naar kapperszaak met de naam van de eigenaar Boya, waar mijn vader klant was. Boya adverteerde met de mededeling dat zijn zaak airconditioning had, maar die dag was het kapot. De ramen stonden wijd open. De baithak gáná schalde uit de boxen. We spraken in het Sarnámi en oude verhalen kwamen boven. Het was een gezellige boel, hoewel de kappers attributen een beetje smoezelig uitzagen.  Om de één of andere onverklaarbare reden voelde ik mij ontzettend thuis en op mijn gemak, in die ongemakkelijke kappersstoel van hard hout. Het deed mij terugdenken aan mijn jeugd. Onze kapper was een meneer Khodabaks. Hij kwam op gezette tijden langs om mijn jongere broers en mij van een frisse kop te voorzien. Zijn spullen zaten in een bruin kistje. Op oude foto’s kan ik geen model ontdekken in mijn haardracht, maar het was wel kort, heel kort. Het gevaarlijkste moment was als hij met de churá, een opklapbare scheermes, tot over onze oren ons kaal scheerde. De kapsel door Boya aangemeten stond mij uitstekend en het koste mij uitgerekend € 2. Terug in Nederland ging ik de volgende keer weer naar mijn kapper. Ik liep een beetje met mijn ziel onder de arm en dacht aan het economische verschil van € 21. Gelukkig kwam ik mijn vriend Humphrey tegen en die had een heel frisse kop, een coupe á la Khodabaks. Hij kwam mij lachend tegemoet terwijl hij met zijn handen over zijn hoofd aaide. “Hé Am, voor een tientje man” zei hij. Humphrey is namelijk een nog grotere econoom dan ik. Ik toog naar de door Humphrey aanbevolen kapper die gevestigd is een troosteloze nieuwbouwwijk Wateringsveld. De wijk is een schoolvoorbeeld van fantasieloze Stalinistische architectuur en calvinistische inrichting. Vierkante blokken van bruine en zwarte bakstenen. In de ijzige kou van februari fietste ik langs de galerij en kwam drie kapperszaken tegen. Een Turkse, een Iraakse en natuurlijk de aanbevolen kapper. In felle groene neonletters stond de naam “ De goedkoopste kapper”.

Ik maakte de deur open, hoor het gerinkel van de bel en de warmte en de gezellige geroezemoes slaat mij om de oren. Ik zoek naar een kapstok, maar die is er niet. Op de grond ligt veel overtollig haar die node moet wordt opgeveegd. Ik kijk naar de toonbank waar alle kapper materiaal ongeordend ligt. Ik hoor uit de verte iemand roepen “Hé Oompie, kaise? Welkom”.

“Mooi” antwoordde ik en ging zitten met mijn jas op mijn schoot. Ik keek om mij heen en ik zag het nieuwe Nederland. Witte Nederlanders en de veelkleurigheid van de allochtonen. De lingaua franca is Nederlands. De hindoestanen spraken een mix van Sarnámi, Nederlands en Sranan tongo, de Turken ook een mix van Nederlands en Turks. Het viel mij op dat alle zinnen werden afgesloten met de woorden “Ja man”.

Naast mij zat een Iraakse jongen met dikke wenkbrauwen van naar ik schat achttien jaar met een Feijenoord shirt aan. Op zijn arm had hij een tattoo van de Kuip. Zo te zien een hardcore supporter. Naast hem zat een Antilliaanse jongen die, naar later bleek een supporter van Ajax is. Samen zaten ze naar YouTube beelden te kijken van Messi.  Van vijandigheid was totaal geen sprake. De Wenkbrauw zei tegen de Antilliaanse jongen: “Hee Neus, dit jaar wordt Feijenoord kampioen hoor”. Verbaasd als ik was vroeg ik aan de Wenkbauw of zijn maatje Neus heet. Hij schuifelde op de bank en zei op een haast verlegen toon “Nee meneer, hij is voor die Jodenclub uit nul twintig, Ajax”.  De integratie is volledig geslaagd besefte ik. De verkiezingen zijn op 15 maart aanstaande. Alle politieke partijen praten over de migranten alsof we een ziekte zijn. Als het economisch slecht gaat in Nederland krijgen de migranten de schuld en als het goed gaat ook. Want dan heeft het men niet over de economische problemen, maar over de allochtonen. Gekmakend. Voor de mensen die twijfelen op wie ze gaan stemmen, verwijs ik graag naar de column van Naushad Boedhoe.

Ondanks de relatieve chaos, dat de verwarming zo hoog stond dat ik verlangde naar de open ramen van Boya, de smoezelige tondeuse, zo’n beetje aan alles waar ik een hekel aan heb, voelde ik mij thuis. Ik keek om mij heen en ik zag aan de muur portretten van Gandhi, Mandela, John F. Kennedy, Barack Obama en Pablo Escobar. Op één na, al mijn helden. Op een klein bord stond gegrafeerd “Inshallah”. Ik keek naar de eigenaar van de zaak. Hij kon zo uit een film uit Suriname van de jaren zeventig zijn gestapt. Zijn pantalon strak om zijn dunne benen, een nylon overhemd, een dikke buik, een goudentand en prachtig ontwapenend gezicht. Toen ik het tientje afrekende vroeg de eigenaar aan mij:  “Oompie tu eerste keer aile ná”? “Ja”. Ham soci ki cali ham ápan admi ke steun kari”, zei ik. Zijn gezicht straalde en hij zei: Sab koi aise socat, tab ketná mooi rahat”.

Tegelijkertijd drong de vraag in mij op, of ik op een hindoestaan moet stemmen die op een onverkiesbare plaats staat van een partij die mijlenver van mijn ideologie staat. Ik denk het niet.