Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 44: Herdenking en viering- Opdat je de geschiedenis van jouw land en volk niet kwijtraakt

Reacties zijn gesloten

Ik werd op een gala-bijeenkomst geïnterviewd door een jongeman van rond de dertig over het Sarnámihuis. Het Sarnámihuis heeft als eerste gepleit voor herdenking en viering van 5 juni, de dag van immigratie. Hij stelde mij de vraag: “Waarom moeten wij herdenken”. In zijn stem zat een mengeling van verveeldheid en venijn. Hij kreeg zelfs applaus voor die vraag! Ik vroeg aan hem: “Wat wil jij vieren?”. Hij antwoordde: ‘Moet u eens kijken, waar wij zijn. In deze prachtige zaal. We genieten met z’n allen”. En inderdaad, het was een prachtige ambiance. Iedereen was in galakleding, de champagne vloeide rijkelijk, de muziek was Bollywood en een hele lange versie van ‘wittie visie”. En er was een overweldigend overvloed aan eten.

Een van de redenen waarom onze voorouders uit India vertrokken waren, was vanwege “de gekwelde grond”. In Uttar Pradesh en Bihar waren er regelmatig hongersnoden. Ik vroeg mij af, waarom deze jongeman, maar ook het applaudisserende publiek, dit simpele feit niet kende? In vele baithak gáná liedjes is de werving in India en het lijden van de immigranten in Suriname op indringende wijze bezongen. In het prachtige boek van dr. Radjinder Bhagwanbali, de nieuwe awatar van slavernij, gaat de schrijver uitvoerig in op de vele misstanden. Hij beschrijft onder andere de opvang van de migranten in voormalige slavenbarakken, de doden door slechte medische voorziening, het vastzetten in een “kromboei” en de opstanden van de immigranten. Hij beschrijft op indrukwekkende manier de meer dan 40 opstanden, waarbij doden vielen.

Naast deze fysieke opstanden was er ook een andere vorm van kwellen en dat is diefstal. Gewetenloze dieverij van zuur verdiend geld door vooraanstaande mensen in de samenleving. Velen hadden hun zuur verdiende geld ter bewaring gegeven aan de districts-commissaris, de heer J. Lionarons. De heer Lionarons heeft het geld gebruikt voor eigen vertier waardoor vele immigranten al hun spaargeld kwijt zijn geraakt. In latere jaren heeft ene meneer Miranda deze zelfde vorm van diefstal herhaald. Ook hij is met spaargeld van mensen vandoor gegaan. Volgens de overlevering stond elke dag één van de slachtoffers met een ezelskar voor zijn kantoor hartstochtelijk te schreeuwen: “Miranda chor”. Indien er onder u iemand is die meer over deze geschiedenis weet, kan hij of zij contact met mij opnemen, via het e-mail adres: info@sarnamihuis.nl.

Voor mijn generatie, de derde, is het vanzelfsprekend dat ik mijn ájá, een kalkatiyá, herdenk. Ik heb hem gelukkig gekend. Voor mijn kinderen, beiden geboren in Den Haag, is het verhaal van de immigratie een ver van mijn bed show. In het onderwijs zijn ze op geen enkele manier in aanraking gekomen met deze geschiedenis. Er rust daarom een dure verplichting op mijn generatie om de herdenking levend te houden. Immers de herdenking zet aan tot nadenken. Over wie wij zijn en onze identiteit.

Mijn ájá was een zwijgzame man, altijd aan het werk. Waarom hij naar Suriname is vertrokken, kunnen wij helaas niet traceren. Hij kwam op 28 januari 1902 in Suriname aan en werd geplaatst op plantage Zoelen en vervolgens op Mariënburg. Hij heeft de opstand van Mariënburg nog meegemaakt, waar ook hij geraakt is door een kogel. Volgens mijn Van Dijk káká kon je de kogel nog voelen in zijn schouder. Is het daarom dat ik mijn ájá nooit recht heb zien lopen? Hij had een lichte bochel.

Het meest kenmerkende beeld dat ik van hem heb, is dat hij met een bojhá báná (tros groene banaan) op zijn schouder de straat oversteekt. Of eveneens sjouwend met een paar (prikkel) draad palen op zijn schouder. Op die pijnlijke schouders van mijn ájá staat de geschiedenis en de toekomst van hele generaties van zijn larkan (kinderen), náti, natkur, potá en potin ( kleinkinderen) en hun kinderen en kleinkinderen. En ik herdenk ook hen die er niet meer zijn zoals mijn vader Baudhoe Soekhlal. Op 27 december 2016 is hij op 95 jarige ons komen te ontvallen. Op 4 juni 2018 zou hij 98 jaar zijn geworden. Immigratie is voor mij dan ook altijd verbonden met mijn vader. Ik herdenk mijn neef Botto, mijn ájá’s oudste kleinzoon. Robby, Papta, Naresh, Roy en Olga. Ik herdenk opdat ik de geschiedenis van mijn land ( Suriname en Nederland), familie en volk niet kwijt wil raken. Voor mijn vrienden die mij plagen vanwege mijn ver uitstaande oren, ik heb deze van mijn ájá.

Amar K. Soekhlal

Reacties zijn gesloten.