Column Amar K. Soekhlal – Aflevering 60: Massage in Suriname

In december 2018 ben ik door mijn rug gegaan. De fysiotherapeut hielp mij op de been, maar de pijn bleef. Volgens mijn huisarts moet het slijten en hiermee moest ik het doen. Pijn lijden totdat het vanzelf verdwijnt! Geen geruststellend advies. Fysiotherapie hielp niet echt en na drie maanden belde ik de manuele therapeut. Omdat ik het verschil niet weet tussen een fysio – en manuele therapeut, vroeg ik aan de laatste wat het verschil is. Hij schoot in de lach en zei: ”Wij hebben vier jaar langer gestudeerd”. En hiermee verklaarde hij het verschil. Nou dacht ik, baat het niet, dan schaadt het ook niet. Na vier sessies bespeurde ik lichte verbetering, met dien verstande, dat ik elke ochtend en in de middag  een kwartier lang  allerlei oefeningen moest doen. Maar de pijn was er nog steeds en mijn stramme lichaam sputterde aardig tegen. Ik dacht als ik naar Suriname ga, dan ga ik naar een klassieke masseur, zo heet een fysiotherapeut in Suriname. Een masseur waarbij je voelt dat deze aan je lichaam zit.

Foto: Ramadhar Soekhlal

Hoewel mijn ervaring met Surinaamse masseurs traumatisch is, verlangde ik naar een massage. In 1974 had ik een hamstringblessure en mijn vader bracht mij naar een masseur. Die goede man groef een kuil in de grond en ik moest met mijn beide benen in de kuil gaan staan. Vervolgens bracht hij een rood plastic bankje waarop ik moest gaan zitten. De masseur stampte het zand stevig tot aan mijn knieën. Ik voelde hoe stevig mijn benen verankerd zaten in het zand. De masseur ging achter mij staan en trok mij zo hard aan mijn oksels, dat ik blijvend letsel heb overgehouden aan mijn knieën, enkels, hamstring en een gescheurd overhemd. Dat ik geen groots voetbal carrière heb gehad is niet alleen te wijten aan een gebrek aan voetbaltalent, maar aan deze masseur. Ik sprak op Kwatta mijn neefje Dinesh aan, of hij een masseur kent die mijn rug onder handen kan nemen. Hij zei: “Ja káká, ik ga vaak naar een burhiyá malaini, die heel goed kan masseren”. We keken elkaar aan en schoten beiden in de lach. “Nee, káká, ik zei:“burhiyá omdat ze veel ervaring heeft”. Intussen speelde mijn linker grote teen op. Het werd roder en dikker. De krábu had mijn jicht geactiveerd, maar het was het waard. Mijn lieve bahu (schoondochter) Swastika had een grote karhaiyá krábu gemaakt. Lekker heet, in kokosmelk. Alleen maar doi. De afspraak was gemaakt om 16.00. Jemig, wat was het heet. De zon was fel, en ik kneep met mijn ogen. We reden langs prachtige polders, mooie platte woningen en overal wapperde de jhandi. Het landschap was groen. Ik moest denken aan het artikel van prof. Ruben Gowricharn, Hindostaanse heritage in Suriname. In dit artikel beschrijft hij op een zeer innemende manier het landschap van Suriname. Met name gaat hij in op de vraag, hoe zou het Surinaamse landschap eruit zien zonder de immigratie van de Hindoestanen. Het landschap is met prikkeldraad afgebakend, je ziet een koeienstal, de grazende koeien, een nim-boom, banaan en de jhandi’s.

Ik genoot van de rit, terwijl uit de autospeakers het lied Yeh mausam hai ashiqana klinkt. Via een uiterst hobbelige weg bereikten wij het huis van de masseur. We stapten uit en gingen op een bank zitten. De deur ging open en een klein tenger Javaans vrouwtje kwam naar buiten en zei: “ Wakti me kong yere”. Ik mocht na een paar minuten naar binnen. De kamer was donker maar rook fris naar zeep. Naast mij in een door gordijnen afgeschermd gedeelte van de kamer hoorde ik iemand kreunen van de pijn. Ik had het gevoel alsof ik bij de tandarts zat. Ik zei tegen de masseur : “Mae, hier doet het vreselijk pijn. Je moet hier masseren”. Mae zei: “Mi si kaba, go sribi”. Ik had nog nooit zo een kort intakegesprek gehad. Meestal duurt een intakegesprek bijna een kwartier bij de therapeut. Ik zweeg en ging op de bank liggen.

De magnetron ging aan en pittenkussens werden opgewarmd. Mijn hele lichaam werd afgedekt met die warme kussens. Buiten was het circa 33 graden. Ik smolt weg. Mae vroeg naar mijn naam en sprak vervolgens een Koranische vers uit. Ik hoorde haar drie keer mijn naam noemen. Dit kan niet meer misgaan, dacht ik. Ze haalde voorzichtig mijn linkerbeen uit de berg kussens en begon te masseren. Jemig, deze tanige vrouw had de kracht in haar vingers van een bergbeklimmer. Ze gleed met haar vingers over mijn linkerbeen die inmiddels flink was ingesmeerd met kokosolie. Plots pakte ze mijn grote teen, die rood en opgezwollen was van de jicht. Ik schreeuwde het uit van vreselijke pijn. Echt onvoorstelbare pijn. “Sang passa betá? You wang betre of niet? Ik zei met een piep stemmetje, want inmiddels waren mijn stembanden verrekt van mijn schreeuw van de pijn,: “Ja mae, mi wang betre, maar mi hab jicht”. “Na you schuld” zei ze.  “You no moes jang doksá. You sabi toch? Ik kon de kracht niet meer opbrengen door te zeggen dat het geen doksa was maar krabu. “Yere beta” zei ze en ze kwam met de beeldspraak van een auto. Je moet een auto ook regelmatig een servicebeurt geven dan gaat het niet kapot. Jij komt voor het eerst bij mij en nu zit alles vast. Ze stond nu aan mijn hoofd zijde. Ik hoorde de olie klotsen in haar handpalmen en smeerde mijn hoofd en oren met olie. Het voelde aangenaam en de geur bracht mij terug naar mijn jeugdjaren toen mijn moeder mijn haren kamde met kokosolie. Het drupte bij mij gelukkig niet langs mijn oren. Ik had zelfs een keer mijn leren zwarte schoenen ingesmeerd met kokosolie. Dat was geen succes, want de schoen zat een uur later onder het zand.

Mijn lichaam verstijfde als ze zich bewoog richting mijn linkervoet. “No frede betá” en ze pakte mijn linkervoet en masseerde elke teen. Ook mijn grote teen die ineens minder pijnlijk was. De pijn was draaglijk. Ik begon langzaam te ontspannen. Ze zei tegen mij dat ik zeker al met pensioen ben, want ik werk bij OW. Mijn jongere broer heeft ooit daar gewerkt. Ik zei: “Ja mae, ik ben met pensioen. “Sang da you habi moni. Pensioen, aov en plus landbouw”. Ik bleef ja ja roepen met mijn getormenteerde stembanden. “Soema you go stem”. Nu ben ik de pineut, dacht ik. Ik zei:” Op niemand mae”. Toen kreeg ik een college staatsrecht, waar geen speld tussen was te krijgen. Ik kreeg een uur lang een heel pijnlijke massage en was gebroken toen ik weer op de bank zat. Naast mij op de bank zat een vrouw van midden dertig met haar mobiel te spelen. Ik zei tegen haar: “Succes, ze heeft klauwen als een van een bouwvakker. “Hoe bedoelt u” vroeg ze aan mij. Ik zei dat ze stevige handen heeft. Nou die man is nog erger en ik kom na lange tijd weer. Ik stapte als een kreupele in de auto. Bij thuiskomst bleek dat de boiler voor het warme water kapot was. ‘Dat wordt Spartaans douchen voor je’, zei mijn oudere broer. Ik ging rond de klok van 21.00 naar bed en werd de volgende ochtend om 07.00 wakker. Omdat een haan kraaide, die had zich waarschijnlijk ook verslapen. En mijn rugpijn? Na een paar dagen vroeg mijn bahnói Paul Fleur, ook een masseur, waarom ik gebogen liep. Paul, een stevige Afro-Surinamer wilde mij masseren en ik dacht chórde. Hij zal mij ook pijn doen. Integendeel hij masseerde mij echt op een fijne manier van top tot teen. Ik genoot. En de pijn?

Een week later kwam een nichtje van mij op bezoek en die zag mij gebogen lopen. Ze vroeg aan mij: “Mámá, waarom loopt u krom? Ik vertelde haar het verhaal en ze zei: “Nou mámá ik kan u helpen”. Ik dacht het moet niet gekker worden. “Ja” zei ze: “Ik ben in een stuitligging geboren, dus eerst mijn benen en volgens náni kan ik mensen met rugpijn genezen. Ik moet die persoon zeven keer schoppen op hun rug, vervolgens moet die persoon om het huis lopen zonder om te kijken. Ik ben niet veranderd in een zoutpilaar en mijn rugpijn?