Ik kijk regelmatig o.a. op BBC en YouTube naar het actuele (wereld)nieuws. In de tweede helft van augustus en in september van dit jaar zag ik dramatische beelden van watersnood in de Indiase deelstaten Kerala, Uttar Pradesh (waar gedeeltelijk onze culturele roots liggen) en Gujarat. Bijna 500 mensen verloren hun leven in de woeste stromingen en het aantal daklozen bedroeg ongeveer een miljoen. Dit alles werd veroorzaakt door de jaarlijks terugkerende hevige moessonregens, die over het algemeen onontbeerlijk zijn voor rijke oogsten, maar soms ook rampen kunnen veroorzaken. In enkele dagen werd de gemiddelde maandelijkse regenval royaal overschreden. De enorme hoeveelheid oppervlaktewater kon door de natuurlijke en ‘man made’ afvoerstelsels: rivieren en kanalen niet direct naar de zee afgevoerd worden. De rivieren- ook de heilige Ganga – traden buiten hun oevers. Het niets ontziende water stroomde over de akkers, door de straten en steegjes en drong niet alleen duizenden huizen, maar ook een aantal tempels, kerken en moskeeën binnen. Tientallen dorpen in Kerala liepen onder water. De snelstromende watermassa sleurde met groot gemak van alles mee. Niet alleen bomen, auto’s en huisafval, maar ook vele onreine varkens en heilige koeien. Oude en nieuwe infrastructurele werken en de vruchtbare bodemlaag gingen geheel of gedeeltelijk verloren. In het multireligieuze Kerala maakte het woeste vernietigende water geen onderscheid tussen de gelovigen. Duizenden hindoes, moslims en christenen sloegen in grote paniek op de vlucht om het vege lijf te kunnen redden. Hartverscheurende beelden waren het: vrouwen met jonge kinderen en bejaarden op daken van huizen wachtend op hulp van medemensen, vooral van militairen. De hemelkoepel was het domein van zware tropische regenwolken. De almachtige en alwetende God was in geen velden of wegen te bekennen. Deze dramatische taferelen herhalen zich regelmatig in India en elders. Op dit soort momenten krijgt mijn ongelovigheid een extra prikkel. Onmiddellijk dacht ik aan de volgende regels van een árti-bhajan:
Om jay Jagdish hare …
Tum pálan kartá
Swámi, tum pálan kartá
Heer van het universum
U bent de beschermer
Heer, u bent de beschermer
Met deze bhajan vraagt de gelovige om bescherming door God? Is deze verwachting misschien onterecht? Natuurlijke rampsituaties en het regelmatig aanhoren – en soms meezingen – van deze en andere bhajans prikkelen mij nog altijd om na te denken, over God en de culturele verklaringen die eenvoudige eerlijke gelovigen in mijn omgeving geven voor dit soort natuurverschijnselen. Volgens theïsten kan de almachtige God op elk moment in de aardse gang van zaken ingrijpen. Krishna Bhagwan heeft dit in de Bhagavad Gita plechtig beloofd: zie hoofdstuk 4, slokh 7 en 8 (J.P. Kaulesar Sukul:27). Het verbaast mij niet, dat gelovigen Zijn woorden serieus nemen. Bij kleinschalige natuurrampen hoeft Krishna (eigenlijk Vishnu) niet te incarneren. De noden van de hindoemassa in de afgelopen 2.300 jaar waren geen aanleiding voor geen enkele goddelijke incarnatie (avatar). Hij incarneerde voor 500 BC ‘steeds’ ten gunstige van enkelingen of een kleine elite groep, soms zelfs van niet-aardse oorsprong. Alleen de negende incarnatie was ten gunste van de lijdende mens, maar helaas is de aanhang van Boeddha in India zeer beperkt gebleven.
Of zou het toch het ongunstige karma-saldo van de hindoes debet zijn aan zo’n watersnood? Of misschien het beruchte takdir-gedachte van mijn phuphá (oom) Sieuw Bhaggan (+) van Meerzorg? Volgens mijn beperkte kennis van het hindoeïsme zouden de karma-resten uit de vorige levens gedeeltelijk bepalend kunnen zijn voor dit leven. Anders zou de hindoe reeds bij de geboorte niet vrij zijn. Er zou dan geen sprake zijn van vrije wil. Er is voor elk hindoe-individu ruimte voor het doen van eigen keuzes.
Geldt de goddelijke voorbeschikking (de predestinatie) voor de thomaschristenen en de soennitische moslims in Kerala als verklaring voor deze catastrofale verschijnselen? De Bhagavad Gita, de Hanuman Chalisa, de Tulsidas-Ramayana en de Satyarth Prakash van Swami Dayananda Sarasvati geven geen verklaring voor de oorzaken van natuurverschijnselen, zoals overstromingen, cyclonen (orkanen), aardbevingen, aardverschuivingen, modderstromen, opwarming van de aarde, zeebevingen, verwoestijningen, vulkanische uitbarstingen, de geologische cyclus, de hydrologische kringloop, enz. In deze boeken heb ik ooit (in de eerste helft van de jaren tachtig) lang gezocht naar verklaringen. Toen wilde ik een referaat houden over natural hazards en de opvattingen hierover in enkele heilige geschriften van hindoes. Met mijn zoektocht had ik weinig succes.
Waarschijnlijk hebben de Ariërs reeds heel vroeg in hun historie met natuurverschijnselen als droogte en overstromingen te maken gehad. De devtá Indra wordt in de Rig Veda door de wijze rishi’s (zieners) gelieerd aan vooral atmosferische verschijnselen. Dit geldt ook voor Varuna. Tijdens mijn zoektocht, die ik hierboven heb gememoreerd, kwam ik een vertaalde mantra (een compacte Sanskriettekst) in de Rig Veda VII, 49 tegen:
‘Waters which come from heaven,
or those that wander dug from the earth,
or flowing free by nature,
Bright, purifying, speeding to the ocean;
here let those waters, goddesses, protect me.’
Ik zocht niet alleen in hindoegeschriften naar beschrijvingen en verklaringen van bepaalde natuurverschijnselen. In dit kader raadpleegde ik ooit De Koran van prof. dr. J.H. Kramers. Ik vond enkele soerá’s die direct betrekking hebben op ‘rampen’. Volgens mij kunnen dit ook natuurrampen zijn. Ik volsta met twee citaten.
‘Geen ramp slaat in of het is met verlof van God.’ (Soera 64.10)
‘En indien God u treft met tegenspoed dan is er geen die hem weg neemt tenzij Hij…’(Soera 10:107).
In oprechtheid en met gepaste deemoed vraag ik mij ook nu af, of de zeebevingen en tsunami’s het werk zijn van een bovennatuurlijke kracht, of een gevolg zijn van geologische processen, met name van de wereldwijde platentektoniek? Wat houdt ‘geen ramp’ in het bovenstaande citaat in? Gaat het om alle rampen op onze planeet?
Natuurlijk zijn er aan het gebruik van slechts enkele versregels nadelen verbonden. Hierdoor komt de contextuele bedoeling misschien niet tot zijn recht. Dit realiseer ik mij terdege, ook t.a.v. het citaat uit de Rig Veda. Dit neemt niet weg, dat de leer van de goddelijke voorbeschikking, een belangrijke opvatting is in de islam. De termen kismat en takdir in het Sarnámi zijn in het alledaagse hindoeïsme ingeburgerd en hebben waarschijnlijk met de voorbeschikkingsleer of met verkeerde opvattingen van het karmabeginsel te maken. Maar je zou misschien de predestinatieleer aan het karmaconcept kunnen relateren.
Enkele weken geleden konden we in de Nederlandse dagbladen lezen, dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking niet meer religieus is. Het ging om harde cijfers. Ik vermoed, dat Nederlanders met een migratie-achtergrond niet tot de categorie van ongelovigen behoren. Dit geldt namelijk ook, of vooral voor hindoes en moslims. Het aantal van ongelovige Hindoestanen in Nederland is vooralsnog zeer klein. Opvallend is, dat het ongelovige Nederland zeer goed is beschermd tegen natuurrampen, vooral tegen bedreigingen door de Noordzee en de grote rivieren. Het Nederlandse deltagebied zou door de lage ligging bij afwezigheid van dijken door de zee overstroomd worden. Er is door de vroegere bewoners niet alleen gebeden om overstromingen te voorkomen. Men heeft ongeveer vanaf het jaar 1.000 ook de handen uit de mouwen gestoken, samen werkend in de strijd tegen het water, de aloude vijand van de Nederlanders. Een eenvoudige oplossing in die tijd was het bouwen van vluchtheuvels, waarop later dorpen werden aangelegd. Waterbouwkundige kennis werd als wapen tegen de natuurlijke erfvijand ingezet. Dat getuigt van goed rentmeesterschap. Misschien toch een gevolg van de strafmaatregel van God: ‘In het zweet uws aanschijns zult u uw brood eten,…’? En zo heeft men in dit polderland droge voeten kunnen houden. Andere naties kunnen veel leren van de Nederlandse historie van watermanagement en de grote hoeveelheid civieltechnische kennis van de TU Delft. Ja, ik weet het: er is ooit een ‘brug’ naar Sri Lanka door het apenleger van Hanuman gebouwd. Helaas: ook die ‘brug’ ligt op de bodem van de zee.
Reacties zijn gesloten.