Column Bris Mahabier – Aflevering 7: Enkele sociaal-historische facetten van het Sarnámi, een terug- en een vooruitblik

Reacties zijn gesloten

1 Enkele opmerkingen vooraf

 

In mijn lezing op dit driedaagse seminar over het Sarnámi gaat het niet alleen om een aantal sociolinguïstische ontwikkelingen van vroeger en nu, maar ook om de mogelijke samenhang tussen bepaalde feiten en verschijnselen. Het is niet uitgesloten, dat ik in bepaalde fragmenten beschouwend zal zijn, dan zal het ook, of vooral, gaan om mijn subjectieve opvattingen inzake het Sarnámi, onze moedertaal. Ter voorkoming van mogelijke misvatting, stel ik vooraf, dat ik geen taalkundige ben en daarom – een mij passende – bescheiden wetenschappelijke pretentie heb. Dat ik achter deze katheder mag staan, is een gevolg van de uitdrukkelijke wens van wethouder Rabin S. Baldewsingh, in literair opzicht de productiefste Sarnámist in Nederland en Suriname. Zeker in kwantitatief opzicht. Ik hoop, dat ik het vertrouwen dat Rabin in mij heeft gesteld, niet zal beschamen, maar daarover zult u na de discussie kunnen oordelen.

Voor alle sarnámisten, zowel in Nederland als in Suriname, die streven naar  continuering van het dagelijkse communicatief gebruik van het Sarnámi, en enkele van hen, die met grote inspanning onze moedertaal ook in literaire zin waardevol aanwenden, is het van groot belang om de positie van deze Surinaamse taal en hun activiteiten periodiek te evalueren. We moeten van tijd tot tijd terug blikken, om te kijken naar wat er individueel en misschien ook  in collectief verband is bereikt, of juist niet. Wil er van een bescheiden (informeel) Sarnámibeleid sprake zijn, dan dienen we bijvoorbeeld de belangrijkste bronnen van open en verborgen weerstanden  tegen de emancipatie van onze moedertaal te kennen en ook de mogelijkheden ter bevordering van de ontwikkelingsgang ervan te ontdekken. Deze bronnen kunnen personen, instellingen, organisaties, mediabedrijven enz. zijn. Ik ben mij bewust van de beperkte maatschappelijke functie, die het Sarnámi momenteel achter de Hollandse kustduinen en in smalle ingerichte stroken langs vier meanderende rivieren in de kustvlakte van Suriname, vervult. Sarnámi is de thuistaal van vooral de oudere Hindoestaanse Surinamers; meer niet. In het verleden was dit niet anders. Het Nederlands, de moeizaam aangeleerde officiële taal, blijft voor de meeste Hindoestaanse Nederlanders het belangrijkste communicatiemiddel.

Ik draag op deze zondagochtend hopelijk een steentje bij tot enige  reflectie en evaluatie. Gistermiddag ben ik uit Suriname teruggekeerd, hierdoor loop ik zeker het risico om zaken aan te roeren die door de andere sprekers van gisteren en eergisteren, al ter sprake zijn gebracht. Ik bied u vooraf mijn excuses voor mogelijke doublures.

2 Taaldominantie is historisch verankerd in India

Het is niet moeilijk om met de culturele ontwikkeling in India van de laatste drie millennia het directe verband tussen  veranderde politieke macht en taaldominantie te laten zien.Taaldominantie is een maatschappelijk verschijnsel, dat in de verschillende cultuurhistorische fasen van de Hindoestanen in India een grote rol heeft gespeeld en ook in onze tijd van invloed is op het beleid van de centrale overheid in New Delhi. De taal van de politieke, de economische en de culturele elite geniet meestal de hoogste prestige. In elke diglossische situatie is er sprake van een  dominante positie van een taal met een hoge status! Tegenwoordig gaat het in India in elke deelstaat om minstens drie talen: de taal van de deelstaat bijv.  het Tamil, het Hindi (de officiële taal, de ráshtra bhásá) en het Engels (momenteel de lingua franca van India). De Indiase bevolking is in de afgelopen drie à vier millennia steeds aan taaldominanties onderworpen geweest. In Noord-India heeft de bevolking deze ongelijke meertalige relatie in de loop der tijd geïnternaliseerd.

Het gestandaardiseerde Sanskriet, de taal van de Arische brahmanen was dominant   t.o.v. de talen van de inheemse bevolkingsgroepen, zoals de shudra’s, de Dásas of Dayus, de Adivashi’s, de Adidalits enz., tegenover het latere Prákrit (uit het Sanskriet ontstaan) en de zuidelijke Dravidische talen, waarvan het Tamil een lange literaire traditie bezit. Het Sanskriet is nu een dode taal, het Tamil niet.

De islamitische invasie, die o.l.v. Muhammad bin Qasim in 711 begon, heeft enkele eeuwen later een moslimoverheersing van bijna drie eeuwen tot gevolg gehad. Bepaalde islamitische veroveraars spraken Turks of Afghaans, de Mogolmachthebbers hebben het Perzisch tot de officiële taal van India verheven, terwijl in 1837 het Urdu de taal werd van de lagere gerechtshoven, bestuursorganen en het onderwijs. In de Mughalperiode werd het Urdu de literaire taal in de paleizen van de moslimelite en hun hindoemedewerkers, ons vooral bekend van de populaire ghazalpoëzie.

Tijdens de ’British Ráj’ werd het Engels de officiële taal van India. Gedurende de lange dekolonisatiestrijd werd de positie van het Hindi op het nationale niveau versterkt, vooral door het opkomende cultureel nationalisme  van de  Árya Samáj beweging. Door Indiase nationalisten, die zich intensief bezig hielden met de constructie van hun nationale identiteit, werd aan het Hindi voor het eerst een bindende nationale rol toebedeeld, vooral de árya samáji prominenten waren erg geporteerd voor de nationale status van het Hindi. Dit lukte eigenlijk alleen in het centrale deel van Noord-India. De leiders van de Moslim Liga, bijv. Sir Sayad Khan en Mahatma M.K. Gandhi kozen respectievelijk voor het Urdu en het Hindustani, dus niet voor het Hindi als de mogelijke nationale taal. De rol van de Engelse taal bleef landelijk  even vitaal als in de koloniale tijd; ook anno 2017. Dit tot grote spijt van de hindoenationalisten. Na de dekolonisatie is de positie van het Hindi als de gewenste nationale taal niet onomstreden. De taalpolitiek van de centrale overheid stuitte op hevig cultureel verzet van vooral de zuidelijke deelstaten die trots waren op hun moedertaal. De Tamilliteratuur is veel ouder dan de Hindiliteratuur!

Taaldominantie is het resultaat van langdurige meertaligheid en ongelijke machtsverdeling in een territorium. Bij interlinguaal contact in zo’n gebied zal een ‘zwakke’ taal, die door slechts één etnische groep voor interne communicatie wordt gebruikt, het afleggen tegen een taal die in gebruik de groepsgrenzen overstijgt.

Gelijkwaardigheid van talen is een wetenschappelijk beginsel, maar met het aanvaarden van dit principe is er nòg geen emancipatie van een taal met een lage status gerealiseerd. De maatschappelijke betekenis van een taal hangt van vele factoren af. Het is, zoals eerder gesteld, gemakkelijk om met India als casus het verband tussen politieke macht en taaldominantie te laten zien. In een meertalige samenleving is er een directe relatie tussen politieke macht, cultuurpolitiek en taaldominantie c.q. de keuze van een nationale taal. De taal van de groep met de meeste maatschappelijke macht heeft dikwijls ook de meeste prestige en is eveneens de officiële taal. In vele jonge staten is het de politiek die de keuze van de officiële taal heeft bepaald. En deze taal was niet de taal van de meerderheid van de bevolking!

3 Gunstige maatschappelijke omstandigheden voor het ontstaan van het Sarnámi

Van de 34.304 Hindoestaanse contractarbeiders en de 3.000 vrije kolonisten waren volgens C.J.M de  Klerk C.ss.R.  80 % gerekruteerd in de dichtbevolkte deelstaat Uttar Pradesh (UP). De moedertaal van het leeuwendeel van deze Hindoestaanse immigranten was niet het Sanskriet, niet het moderne Hindi  in opkomst, niet het Urdu, ook niet het Hindustáni, maar het Bhojpuri; van anderen het Avadhi of een andere regionale taal, dikwijls als dialect aangeduid. Al deze talen vinden hun oorsprong in het Apabhramsá, een ‘corrupte, gedegenereerde’ taalvorm van het gewone volk.

In de koeliedepots van de havenstad Calcutta, tegenwoordig weer Kolkatta genoemd, zaten de gecontracteerde mannen en vrouwen, sommigen met hun jonge kinderen, op hun verscheping naar hun nieuwe vreemde arbeidsbestemming te wachten. Dat wachten kon weken, soms zelfs een maand of twee, duren. In deze emigrantendepots zaten mensen met verschillende verwante moedertalen geconcentreerd in relatief kleine ruimten. Zij zullen al die weken niet gezwegen hebben. Neen, zij zullen zeker met elkaar gesproken hebben, misschien eerst met hun eigen taal- en streekgenoten. In deze emigrantendepots ligt zeker het begin van de eerste contacten  tussen vooral de Bhojpuri- en Avadhisprekers. Hier zaten mensen bij elkaar, die later in een vreemde fysische en sociale omgeving, in enkele decennia verantwoordelijk zouden zijn voor het ontstaan van een nieuwe taalvariant. Een nieuwe taal met een eigen grammatica die in vele opzichten verschilt van die van het Hindi en het Hindustani.

Aan boord van de koelietransportschepen zullen de interlinguale contacten intensiever zijn geweest. Op de plantages, in de vestigingsplaatsen, de nieuwe rijstpolders en in de dagelijkse interetnische contacten kreeg de ontwikkeling van het Sarnámi  in ongeveer 50 jaar zijn volledige beslag. Het Sarnámi is hoofdzakelijk gebaseerd op het Bhojpuri en het Avadhi. Volgens Theo Damsteegt is het Sarnámi niet gebaseerd op het Hindustani, daarom zou de benaming Sarnámi Hindustáni niet juist zijn. Volgens Damsteegt zou een deel van de kalkattiyás het Hindustani als contacttaal gebruikt kunnen hebben en derhalve zou zij enige invloed gehad kunnen hebben op de ontwikkeling van het Sarnámi. Langzamerhand verwierf het Sarnámi de status van een Surinaamse creolentaal. Het werd de moedertaal van de in Suriname geboren Hindoestanen, vanaf de tweede generatie.

De arbeidersmacht van vele plantages was in etnisch opzicht relatief homogeen, vooral in de periode 1873 – 1890. Op de plantages en elders  overheersten de intra-etnische relaties. Hierdoor kon er gemakkelijk in de eigen taal gecommuniceerd worden. Immers, de contractarbeiders werkten zij-aan-zij met hun ‘katlis’ op het land en woonden in dezelfde ‘coolie-lines’.  Als gevolg van een officiële bepaling mochten de contractarbeiders, ook in hun vrije tijd, zonder toestemming van de plantagedirectie hun woongebied niet verlaten, waardoor ze meer onderlinge contacten hadden.

Een deel van de woordenschat van het Bhojpuri en het Avadhi, maar ook van het Hindi, het Urdu en het Hindustáni, de laatste drie talen werden door weinigen beheerst, was gemeenschappelijk. Dit zal de onderlinge communicatie en de taalverandering:de versmelting van de twee eerstgenoemde talen vergemakkelijkt hebben.

Als intermediair tussen de Europese leiding van de plantage en de Hindoestaanse arbeiders had je op vele plantages Indiase tolken. Hierdoor kwam de eigen moedertaal niet onder grote externe taaldruk te staan.

De vestigingsplaatsenpolitiek en het aantrekkelijke grondbeleid van de koloniale overheid leidde tot nieuwe ruimtelijke concentratie van Hindoestanen na de expiratie van hun arbeidscontract. De ex-slaven, de vrijverklaarden, urbaniseerden massaal. Zo ontstonden er vrijwel homogene etnische woongemeenschappen, die voor cultuurbehoud, i.h.b. voor de voortzetting van de eigen moedertaal, gunstig waren.

Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw kwam de energieke en reformistische árya samáj beweging op die een grote bijdrage heeft geleverd aan de verbreiding van het Hindionderwijs. Hoewel de zending en missie een religieus doel hadden, m.n. de kerstening van de heidense Hindoestanen, hebben zij eveneens een bescheiden bijdrage geleverd aan de stimulering van het onderwijs in Hindi. Door de acties van exponenten van de árya samáj beweging heeft er in bepaalde Hindoestaanse nederzettingen en districten in de jaren dertig een kleine schoolstrijd gewoed. Hun inzet was voorkoming van kerstening. Het resultaat hiervan was de oprichting door de overheid van een zestal openbare scholen (zie Lila Gobardhan-Rambocus 2011).

Het cultuurbeleid van de koloniale overheid was zeker in de eerste decennia van de immigratie niet gericht op cultuurassimilatie, d.w.z., het Nederlandstalig maken van de Hindoestaanse contractarbeiders  en hun kinderen. Later kwam er verandering in het koloniale onderwijsbeleid. Enkele jaren werd er zelfs onderwijs in Hindi en Urdu gegeven op de zg. koeliescholen, die qua richting openbaar waren (zie C.J.M. de Klerk CssR. 1953).

Er waren ook – in beperkte mate – interetnische contacten. De Hindoestaanse  arbeiders kwamen hierdoor in aanraking met het Sranantongo en de Nederlandse taal. Langzamerhand werden in het Sarnámi-in-ontwikkeling idiomatische elementen uit het Nederlands en het Sranantongo geïncorporeerd. Zo blijkt uit officiële stukken, dat sommige Hindoestaanse vrouwen bij ruzies in de relationele sfeer gebruik maakten van enkele Nederlandse  en Sranantongo scheldwoorden, zoals ‘beest, moerskont en mamapiema’ (zie Tanja Sitaram, 2016). Volgens mij zullen deze vrouwen eerder ‘bees’ (zonder t op het eind) hebben gezegd dan beest.

Vermeldenswaardig is, dat vooral Moti Marhé, Theo Damseegt en J.H. Adhin in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de beschrijving van de grammatica van het Sarnámi, maar ook Shiela Sahtoe-Baynatsah, Jit Narain (schrijversnaam van D. Baldewsingh), Harridew Sahtoe, Sita Krishna, Krish Bajnath, Bris Mahabier, Jan Soebhag, Rabin Baldewsingh, Lila Gobardhan-Rambocus en Naushad R. Boedhoe hebben bijgedragen aan de beschrijving van bepaalde aspecten van het Sarnámi.

Het doelbewust gebruiken van het Sarnámi als een literaire taal is één van de successen van het Kollektief Jumpa Rajguru, dat in 1977 in Den Haag werd opgericht. Enkele kollektivisten die geen heil meer zagen in de linkse ideologie, of minder geïnteresseeerd waren in politiek en ook niet-kollektivisten die sec literair actief wilden zijn of blijven, associeerden zich met de informele Sarnámi beweging.

4 De positie van het Sarnámi

In Suriname heeft het Sarnámi nog altijd een substantieel aantal sprekers; de demografische groei bij de Hindoestanen is constant, echter niet meer zo hoog als voor 1975. Volgens sommigen neemt het aantal Sarnámisprekers af. Een deel van de kleuters in mijn familie wordt door de ouders en de grootouders Nederlandstalig, eentalig opgevoed. De maatschappelijke functie, die het Sarnámi vervult, is evident: het is vooral voor ouderen hét communicatiemiddel in de intra-etnische sfeer; een echte thuistaal. Ook hier heeft het Sarnámi concurrentie te verduren van het Nederlands en het Sranantongo. In de inter-etnische sfeer maakt men gebruik van het  Nederlands of het Sranantongo. Tegen het Nederlands als officiële en dominante taal hebben Hindoestaanse Surinamers nooit bezwaren geuit. Een goede beheersing van het Nederlands is een basisvoorwaarde voor de ontwikkeling van de eigen carrière.

De diglossische relatie is niet specifiek voor de Hindoestaanse Surinamers. Immers, alle Surinamers verkeren in een diglossische relatie. Echter, de Hindoestaanse Surinamers verkeren in een polyglossische relatie. Zij gebruiken hun moedertaal Sarnámi, het Nederlands, het Sranantongo en het Hindi of Urdu op bepaalde momenten. Het laatste geldt voor een kleine groep.

In hoeverre is deze polyglossische relatie bedreigend voor het Sarnámi? De sterkte of zwakte van een taal wordt ook, of vooral, bepaald door haar gebruikers. De diglossie werkt niet autonoom, d.w.z. los van de individuen. Het zijn meestal geschoolde  Hindoestaanse ouders die hun kinderen Nederlandstalig opvoeden. Het is niet de diglossie die bedreigend werkt. Het zijn deze subjecten, de Hindoestaanse Surinamers zelf, die hun cultuur door hun keuzes bedreigen. Als er sprake is van taalbedreiding dan is die meer intern van aard. Anders gesteld: er is sprake van verandering in de culturele oriëntatie van vele jonge Hindoestaanse ouders en/of falende enculturatie van hen toen ze nog kinderen waren. Cultuurverlies en -verandering zijn complementaire componenten van een dynamische proces. In het algemeen kan gesteld worden, dat de Hindoestaanse cultuur al 3.500 jaar taalverandering heeft ondergaan met als gevolg, dat er nieuwe talen zijn ontstaan.

Het gebruik van het Hindi wordt door organisaties van Hindoestaanse Surinamers en prominente cultuurdragers als zeer wenselijk beschouwd en gepropageerd. Kennis van het Hindi zou nodig zijn om toegang te krijgen tot de oude religieuze en filosofische literatuur van India. Na 1945 werd de positie van het Hindi relatief sterker door verschillende oorzaken, waarvan ik enkele wil aanstippen.

  1. De import en afzet van vooral religieuze literatuur, tijdschriften en speelplaten uit India nam toe.
  2. Radiotoestellen van Engelse en Duitse makelij kwamen in het begin van de jaren vijftig tegen betaalbare prijzen op de markt. Zo konden duizenden gezinnen naar de uitzendingen in het Hindi luisteren. De Hindi-uitzendingen van All India Radio uit Delhi werden in sommige boiti’s, bijv. in Magenta regelmatig en collectief beluisterd.
  3. De komst van enkele Hindoestaanse bioscopen in en buiten Paramaribo, die hoofdzakelijk Bollywoodfilms vertoonden. Deze werden zo populair, dat er extra voorstellingen, zoals matinees, ingeroosterd werden.
  4. Ook de verschillende Hindoestaanse radiostations, zoals Radhika van Sieuw Radhakishun, Rapar en Rani hebben in grote mate bijgedragen tot verdere vergroting en versterking van het prestige van het Hindi en het Urdu als cultuurtalen. De presentatie van de programma’s gebeurde overwegend in het Hindi. De meeste baithak gáná zangers gebruikten Hinditeksten. Voor het eerst kon je in de zestiger jaren de hele dag, tot zelfs middernacht naar Hindiliedjes luisteren.
  5. De laatste drie decennia zijn verschillende commerciële radiostations en televisiezenders erbij gekomen, die dag en nacht Hindifilms uitzenden. Alle Hindoestaanse radiostations verzorgen programma’s uitsluitend in het Hinidi.
  6. De Hindoestaanse politieke partijen, m.n. de VHP, hebben voor hun propaganda consequent gebruik gemaakt van het Hindi. Politici, die in vloeiend Hindi, dat hoefde niet altijd grammaticaal correct Hindi te zijn, het publiek konden toespreken, genoten meer prestige bij het electoraat dan anderen, die hiertoe niet in staat waren. Wie een politieke carrière ambieerde, moest een Hinditoespraak kunnen houden. In deze situatie is er bij de algemene verkiezingen van 2015 verandering gekomen.
  7. Vanaf ongeveer 1950 gingen jonge Surinamers naar India om Hindi en filosofie te studeren, o.a. J.H. Adhin in 1953, Kanhai en James Ramlal. Na zijn terugkeer uit India en in 1961 uit Nederland heeft Adhin, op basis van het principe: eenheid in verscheidenheid, zich ingezet voor het behoud van de kern van de hindoecultuur, dus ook voor het standaard Hindi.
  8. In de tweede helft van de jaren vijftig begon Babu Mahatamsingh, de eerste Indiase culturele attaché in Suriname, zijn Hindi-activiteiten. Tal van Hindischolen werden op lokaal initiatief opgericht. Ramdew Raghoebier, een ijverige leerling van Babu Mahatamsingh, richtte zelfs vijf Hindischolen in Magenta en omstreken op.
  9. De Indiase ambassade heeft voor de verspreiding en versterking van delen van de Noord-Indiase cultuur de Indian Culture Center (ICC) opgericht. ICC heeft een informeel landelijk netwerk van Hindischolen, Hindidocenten en -sympathisanten gevormd. Dit instituut propageert het Hindi, Indiase zang, klassieke dans, traditionele klederdracht en culinaire tradities. Medewerkers van dit instituut verzorgen in stad en land workshops. De cursisten van de eerste drie Hindileergangen krijgen van de ICC alle leerboeken gratis. Jaarlijks krijgen 20 Hindidocenten om de beurt een vergoeding van $1.500,- per persoon! (Dit bedrag kan intussen veranderd zijn.) Ook stelt de Indiase regering elk jaar enkele beurzen voor Hindistudie in New Delhi beschikbaar. Kamlesh, een medewerker van de ICC, heeft zich in het verleden in denigrerende termen over het Sarnámi uitgelaten. Enkele Surinamers protesteerden met succes tegen deze Hindidocent, die korte tijd daarna door de regering van India werd teruggeroepen.
  10. De ICC werkt nauw samen met het Suriname Hindi Parishad (S.H.P.). Bij dit instituut zijn er ongeveer 60 Hindischolen aangesloten. Het district Nickerie – met een overwegend Hindoestaanse bevolking – heeft slechts vier scholen! Harridew Sahtoe heeft als directeur van Suriname Hindi Parishad gepoogd om het Sarnámi in het curriculum van bepaalde Hindiopleidingen op te nemen. Hij ontwikkelde een didactisch verantwoord lessenpakket en schreef een eenvoudige grammatica van het Sarnámi. Met dit lesmateriaal verzorgde Harridew Sahtoe Sarnámicursussen. Met het heengaan van Harridew Sahtoe verdween het Sarnámi-element uit de Hindicurricula en de Hindiexamens. S. Pram Sukh, een huidig bestuurslid van het SPH, heeft wel het voornemen om het Sarnámi een bescheiden plek te geven in de Hindicurricula.

Voorstanders van het Hindi, met árya samáji pandits in de voorhoede, hebben ons voorgehouden, dat het Hindi onze moedertaal zou zijn. De neerlandicus Hein Eersel vroeg in een van zijn zijn lessen op de hoofdonderwijzersopleiding aan mij en andere Hindoestaanse studenten wat onze moedertaal was. Ik zei, niet beter wetende: ‘Hindi’, waarop Eersel reageerde met de woorden:’ Als ik naar radio Apinti luister dan hoor ik de presentator van het Hindoestaanse programma veel niet-Hindiwoorden en Nederlandse zinnen gebruiken.’ Zou jullie moedertaal geen Sarnámi Hindustáni zijn, vroeg Eersel zich af. Zelf bleef ik het juiste antwoord schuldig. De neerlandicus Eersel wilde misschien het Surinaamse karakter van onze moedertaal benadrukken.

In dezelfde  zestiger jaren verwierf het Creools cultureel nationalisme, de Wi Egi Sani-ideologie onder leiding van mr. Eddy J. Bruma, grote bekendheid en aanhang onder Creoolse middelbare scholieren, studenten en hoogopgeleiden, o.a. door zijn wekelijkse radiocauseriën en de voordrachten van de populaire dichter Dobru R., pseudoniem van Robin Ravales. Het nationalisme van de Creoolse Surinamers, dat in Amsterdam begon, had niet alleen een politieke inhoud, maar ook een culturele boodschap die gedeeltelijk etnisch gekleurd was. Exponenten van het Creools nationalisme stelden terecht, dat het Hindi, zoals de Hindoestaanse Surinamers in die dagen hun ‘moedertaal’ noemden, geen Surinaamse taal was. Het Hindi was een taal op vreemde bodem ontstaan en uit India geïmporteerd. Volgens hen zou het gebruik van het Hindi de natievorning en de Surinamisering van de cultuur  kunnen stagneren. De Hindoestaans-Surinaamse gemeenschap had geen passend weerwoord op de stellingname van exponenten van het Creools nationalisme. De enige Hindoestaanse Surinamer, die dit Creools cultureel nationalisch standpunt gedegen onderbouwd bekritiseerde, was J.H.Adhin. Dit deed hij op basis van het Rig Vedische principe van eenheid in verscheidenheid. Jnán Adhin noemde als eerste in 1963 in één van zijn stellingen van zijn economische dissertatie, dat onze moedertaal het Sarnámi Hindustáni was. Met deze benaming wilde Jnán Adhin duidelijk maken, dat  onze moedertaal een onmiskenbare Surinaamse component bezat en op grond hiervan ook als een Surinaamse taal beschouwd diende te worden. Creoolse Surinamers hadden het recht niet om alleen hun moedertaal Sranantongo als het Surinaams te profileren. Terecht heeft Theo Damsteegt (1990) geconstateerd, dat J.H. Adhin eigenlijk met het Sarnámi Hindustáni de gesproken variant van het Hindi heeft bedoeld. Dit blijkt uit een publicatie van Adhin uit 1964.

De benaming Sarnámi Hindustáni is in 1977 door het Kollektief Jumpa Rajguru  – op voorstel van Moti Marhé – ingekort tot Sarnámi. Het woord Hindustani is weloverwogen weggelaten. Deze korte benaming is door het Kollektief en e Sarnámisten effectief en consequent gepropageerd. Kollektivisten hebben door hun acties en activiteiten in Nederland een pioniersbijdrage geleverd aan de bewustwording en acceptatie van het Sarnámi als een Surinaamse moedertaal. R.M. Marhe, Theo Damsteegt, Jnán H. Adhin, Sita Kishna en Harridew Sahtoe hebben waardevolle wetenschappelijke publicaties over de grammatica van het Sarnámi gepubliceerd. Krish Bajnath, Jan Soebhag, Mustafa Nabibaks, Jit Narain, Naushad Boedhoe, Rabin Baldewsingh, Harridew Sahtoe en Lila Gobardhan-Rambocus hebben bepaalde facetten van het Sarnámi beschreven.

Op  het literaire vlak hebben vooral Jit Narain en Rabin Baldewsingh samen minstens 15 bundels op hun naam staan, terwijl Rabin ook twee novelles, vier Sarnámi-cd’s heeft uitgebracht en een verhalenbundel heeft geschreven. Raj Mohan heeft vier bundels op zijn naam staan. Hij zingt hoofdzakelijk in het Sarnámi. Ráhi (= Raj Ramdas), Chitra Gajadin en Gharietje Choenni hebben eveneens Sarnámigedichten gepubliceerd. Hier wordt er niet naar een volledige opsomming gestreefd. Vermeldenswaardig is, dat er voor de opkomst van de Sarnámibeweging, er enkele zangers en dichters zijn geweest die incidenteel enkele gedichten en liedjes  in het Sarnámi hebben geschreven en/of gezongen. Zo zong Annie Bodha Umá nángá mang ná wang te moni no de, jab paisá na hay… Creatieve kollektivisten en Sarnámisten hebben door hun publicaties ervoor gezorgd dat het Sarnámi een literaire status kreeg.

5 Weerstand tegen het Sarnámi

Uit recente gesprekken met enkele Hindidocenten, pandits, fervente Hindivoorstanders en -afgestudeerden wil ik enkele  bekende en nieuwe standpunten herhalen en formuleren.

  1. Sommigen willen het Sarnámi nog altijd geen bhásá noemen. Het zou een boli zijn. Een informant, een 80-jarige academicus, weigerde het Sarnámi een taal te noemen. Hij omschreef het als: ’Ápan mái ke godh ke boli.’
  2. Anderen noemen het Sarnámi een dialect van het Hindi, Bhojpuri of Hindustáni.
  3. Sarnámi zou een ghar ke boli zijn, een thuistaal, een communicatiemiddel voor gebruik in het gezin en in de familiesfeer.
  4. Met het Sarnámi kan je weinig doen. Het heeft geen grammatica en ook geen literatuur. Hindoestanen bezitten al het Hindi, een hoogwaardige cultuurtaal. Waarom zou je dan met het eenvoudige Sarnámi beginnen.
  5. Geen van de hoogopgeleide informanten kon een titel van een Sarnámibundel of een Sarnámigedicht noemen. Twee van hen, hoofdonderwijzers met respectievelijk kovid- en ratnadiploma, kennen enkele gedichten van Surdás en moraliserende poëzie van Kabir in Braj Bhásá uit hun hoofd, die ze bijvoorbeeld op rouwdiensten op een uitstekende manier voordragen en in het Hindi en soms ook in het Sarnámi toelichten.
  6. Een bestuurslid van het Suriname Hindi Parishad is van plan om via zijn instituut aandacht aan het Sarnámi te besteden. Hij heeft een instrumentele intentie: het behoud van het Sarnámi zou het aanleren van het Hindi vergemakkelijken. Hij probeert de meerderheid van het bestuur te winnen voor zijn standpunt. Er schijnt een traag werkende Sarnámicurriculumcommissie van SHP te bestaan. Het streven van het Suriname Hindi Prasnad is eigenlijk gericht om Hindicultuurstudie op Adek, de Universiteit van Suriname, ingevoerd te krijgen. Deze organisatie realiseert zich, dat het Hindi als vreemde taal weinig kans maakt om op de Anton de Kom Universiteit (AdekUS) ingevoerd te worden; met Sarnámi erbij hopen zij succes te hebben. De toekomstige docenten voor deze nieuwe studie staan al in de startblokken.
  7. De meeste pandits, vooral de árya samáji pandits, zijn geen voorstanders van het Sarnámi. Onderwijs in het Sarnámi vinden de pandits die ik gesproken heb, niet noodzakelijk. Immers, Sarnámi leer je thuis, van jouw ouders, grootouders, e.a. Leer je kinderen het Hindi, dat een wereldtaal is, dan heb je toegang tot een wereldreligie en een enorme hoeveelheid literatuur.
  8. De Hindoestaanse televisie-en radiostations presenteren hun programma’s in het Hindi. De presentatoren doen hun uiterste best om met hun Hindi goed voor de dag te komen.
  9. Hindoestaanse politici, m.n. die van de VHP, doen hun best om op politieke bijeenkomsten met hun Hinditoespraken goed voor de dag te komen. In de informele sfeer spreken zij wel het Sarnámi en Nederlands. Bij de verkiezingen van 2015 was dit gveranderd.
  10. De Indian Culture Center (ICC) heeft zeker niet de opdracht van de politieke machthebbers in New Delhi om het gebruik van het Sarnámi te stimuleren. Een Indiase medewerker van het ICC hield – bij interruptie – tijdens de Hindidiploma-uitreiking in Magenta op 20 maart de geslaagden en hun familie voor, dat het Hindi hun primaire taal is.

6 Enkele mogelijkheden ten gunste van het Sarnámi

1. Sarnámisten in Nederland dienen zich op korte termijn op praktische gronden een informele groep of een digitaal netwerk te vormen om elkaar te informeren, te stimuleren, moreel te steunen en eventueel om samen te werken ter realisering van bepaalde Sarnámiprojecten van bescheiden omvang. Sarnámisten moeten zoveel mogelijk trachten om elkaars werk meer bekendheid te bezorgen. Ook dienen we onze moedertaal in huiselijke kring actief te gebruiken.

2. Hindoestaanse Surinamers, ook geschoolde en zelfs hoogopgeleide, noemen in onderlinge gesprekken het Sranantongo dikwijls Neger-Engels, een denigrerende en onjuiste benaming. Het dagelijks gebruik van het Sranantongo, vooral onder Hindoestaanse jongens, minder geschoolden, laagopgeleide volwassenen e.a. neemt gestaag toe. Vandaar dat ik voorstel om naar analogie van de term Neger-Engels, een benaming die onjuist is, het Sranantongo ook koelie-Engels te noemen.

3. Er dient in Nederland en Suriname op korte termijn een spellingcommissie geformeerd te worden om de officiële geromaniseerde spelling van het Sarnámi van 1986 op enkele punten te herzien. Nederland en Suriname moeten streven naar een uniforme geromaniseerde spelling van het Sarnámi. Nederland zou hierbij het voortouw moeten nemen.

4. Een inventarisatie van alle Sarnámipublicaties, zowel van poëzie als proza, maar ook van wetenschappelijke en andere, is wenselijk en deze lijst dient ook geheel of gedeeltelijk gedigitaliseerd te worden.

5. De oud-leden van het Kollektief Jumpa Rajguru dienen hun Sarnámigeschiedenis gedetailleerd vast te leggen. Het voorwerk is reeds door dr. Theo Damsteegt verricht.

6. Er is enkele jaren geleden een Sarnámiwoordenboek van de hand van Eline L. Santokhi en dr. Lydius Nienhuis verschenen. Dit boek is intussen in 2015 herzien. Een substantiële uitbreiding van dit woordenboek is noodzakelijk.

7. Er dient verkennend onderzoek verricht te worden naar verruiming van mogelijkheden van het Sarnámi binnen bepaalde studies van het IOL en de curricula van Suriname Hindi Parishad.

8. Nederlandse voorstanders van Sarnámiliteratuur dienen op korte termijn een collectie van Sarnámi dichtbundels, proza en wetenschappelijke artikelen aan het museum van Lalla Rookh in Paramaribo te doneren.

9. Sarnámisten dienen de publieke waardering voor de schrijvers en zangers van Sarnámiliedjes minstens moreel en publiekelijk te waarderen.

10. Door lezingen, radioprogramma’s c.q. lessen bijv. op de hindoescholen, zowel in Nederland als in Suriname, dient meer bekendheid aan het Sarnámi gegeven te worden.