Column Jan S. Soebhag – Aflevering 14: Verhaal nr. 4 een korte levensbeschrijving Van Rámmanorath Kártárám en het Verenigingsleven uit die tijd

Reacties zijn gesloten

Rámmanorath Kártárám is geboren op 29 april 1918 op de plantage Son in de omgeving van Kronenburg in het district Commewijne. Zijn vader, Kártárám Ramsaran was nog heel jong toen hij uit India kwam. Hij was ongeveer 5 jaar oud toen hij uit het dorp Ammaree, uit de nabije omgeving van de politiepost Chaouni uit het district Basti naar Suriname vertrok met zijn ouders. Ze kwamen naar Suriname met het Engels schip ‘Ems’. Ramsaran Kártárám vertrok samen met zijn vader Oudhkisore Bhugwan en moeder Kishundai Ghiozawan, respectievelijk ájá en áji van Rámmanorath uit de haven van Calcutta op 25 augustus 1894 en zij kwamen op 22 november 1894 in Suriname aan.

Gelijk met hun aankomst werden ze tewerk gesteld op de plantage Alliance in het district Commewijne. Hun contract periode verliep van 22 (november 1894 –) 22 november 1899.

Na de contractperiode te hebben uitgezeten vertrok de familie naar Son, in de omgeving van Kronenburg, waar Rámmanorath werd geboren.

De plantage werd omstreeks 1745 aangelegd door dominee Johannes van der Gaegh. In de volksmond heette de plantage dan ook Domini. Kroonenburg is één van de weinige plantages die vernoemd werd naar een officiële functionaris. Ook Sorgvliet werd Domini genoemd, naar dominee Pfaff. Een ander voorbeeld is Rust en Werk (Granman gron, naar gouverneur Wigbold Crommelin). De plantage was 500 akkers, de standaard oppervlakte in die tijd. Later werd die uitgebreid tot 725 akkers. Op de plantage werd eerst koffie verbouwd. Na Van der Gaegh werd H.J. Kennedy de volgende eigenaar. Kennedy was lid van het Hof van Politie en Criminele Justitie. In 1821 werd Jan Elias van Onna als eigenaar vermeld. Hij verwierf bekendheid omdat hij in 1791 niet als procureur tot de balie werd toegelaten omdat hij mulat was. Naar hem heet de plantage ook wel Van Son. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Kroonenburg).

Naar zeggen van Rámmanorath had zijn vader Ramsaran Kártárám ook voor de helft de contract doorlopen vanwege zijn jonge leeftijd.

De vader van Rámmanorath, Ramsaran Kártárám was gehuwd met Nohar Ramdaya (JJ/719). Zij was afkomstig uit India, van het dorp Taprajpur, Politiepost Mahragung uit het District Azamgarh. Samen met haar ouders hebben zij hun contract uitgezeten op Mariënburg in hetzelfde district.

De familie Kártárám Ramsaram koos voor Suriname en kreeg daarvoor honderd gulden om een nieuw leven te starten in Suriname. Ze vertrokken naar Son, dat is een plantage in de omgeving van de plantage Kronenburg (rechterover van de Commewijnerivier tegenover Alkmaar).

Op de plantage Son bouwden de ouders van Rámmanorath, zoals gewoonlijk hun hut en begonnen aan landbouw. De lanbouw activiteiten bestond voornamelijk uit de rijstbouw, bananen en bacoven, cassave, pesi soorten, koffie en cacao. In eerste instantie was de opbrengst bedoeld voor eigen gebruik,maar later verkochten zij de producten.

Over het contact met India vertelde Rámmanorath dat zijn grootouders en zijn vader tot ongeveer de begin jaren 1940 nog contact hadden met de familie uit India. Daarna is het contact vervaagd en gestopt.

Volgens Rámmanorath was het levendig op de plantage, omdat hij veel culturele activiteiten meemaakte. De ouderen kwamen vaker bij elkaar en citeerden uit de Ramáyan (het epos Ramáyan. Het verhaal van de incarnatie van de Hindugod Vishnu als Shri Rámchandra bhagwán, die de demoon Rávan kwam vernietigen en de mensheid redde). Er werden veel religieuze plechtigheden gehouden en het zag er altijd prachtig en kleurrijk uit. Er waren altijd mensen aanwezig die veel kennis en kunde bezaten over de Hindu cultuur en traditie. De traditie en cultuur was gevarieerd omdat de bewoners verschillende cultuur en tradities beleden. Vanuit het Hindu geloof waren er verschillende stromingen, zoals en ook die van de Kabirpanthis.

Onderling waren de ex-immigranten erg behulpzaam. Als er iets gebeurde bij een van de familie waren ze altijd daar te vinden. Behalve dat zij onderling morele hulp en ondersteuning verleenden, waren ze ook nog verzekerd van onderlinge geestelijke en spirituele hulpverlening.

Enkele klinkende namen uit die tijd, die hij nog goed kan heugen zijn onder andere: Madho Maharaj, Tabalci Bábá, Ramlochan Tewarie bábá, Lilá Sádhu (Mohan). De cultuur en traditie vond hij heel leuk, omdat er verschillende traditie vormen aanwezig waren.

Rámmanorath Kártárám

Rámmanorath komt uit een gezin van een zus en vijf broers.

Zijn zus is niet naar school geweest (ze mocht als meisje niet naar school). De jongere broers zijn wel naar school geweest.

Een van de broers had zich toegelegd op sociaal en cultureelwerk. Hij is de bekende Balkisoen van Anniestraat; hij stond ook bekend als de Balkisoen Kártárám van Shanti Dal. Naast het sociaalwerk, was hij ambtenaar bij het Ministerie van Justitie en Politie (Cipier) en hij werd later sociaalwerker bij het Ministerie van Sociale Zaken.

Op kronenburg ging Rámmanorath naar de Lagere school. Toen hij zijn Lagere school afrondde begon hij zijn eerste schreden te zetten in het arbeidsproces. Hij vestigde zich later in Paramaribo en hij heeft enkele bijlessen, zo u wilt noemen cursussen gevolgd (algemene ontwikkeling).

Zijn levensverhaal begon echter op Son/Kronenburg, nadat hij zijn Lagere school had afgerond.

Zijn vader ging naar de dokter. Daar had hij contact met de broeder. Aangekomen bij de polikliniek, vroeg de broeder een zekere Leeflang aan zijn vader hoe het gezin het maakt. Hoe gaat het met de kinderen. Zijn de kinderen overgegaan naar de volgende klas enzovoorts. De vader van Rámmanorath zei dat een van de kinderen de lagere school had afgerond en het zou goed zijn dat hij een werk kreeg om mee te helpen in de huishouding. De broeder zei hierop dat hij met dokter Nassy zou praten. Hij deed een goed woordje voor de familie Kártárám bij dokter nassy.

Rámmanorath werd aangenomen en kwam in dienst bij dokter Nassy als hulp. Rámmanorath kon de maandag daarop volgend beginnen bij de polikliniek van dokter Nassy. De bewuste maandag melde hij zich aan bij de polikliniek om met zijn werkzaamheden aan te vangen. De eerste dag kreeg hij de opdracht om een doos met oude ‘ziekenverband’ schoon te spoelen langs de Commewijnerivier. Toen hij de doos openmaakte met oude ziekenverband van patiënten, schrok hij. Het stonk vreselijk. Hij liet alles precies zo achter langs de oever van de rivier en hij verdween huiswaarts. Na een poosje toen men hem niet zag, begon een zoekactie. Men schakelde gelijk de politie in, omdat men dacht dat hij in de diepte van de rivier verdwenen was. Een politieman kwam thuis bij hem om de situatie aldaar na te gaan. De agent trof hem thuis aan.

De volgende dag kwam broeder Leeflang thuis bij Rámmanorath langs. Hij kreeg een standje van de broeder, terwijl hij aangaf dat Rámmanorath in de leer zou gaan om vervolgens te werk gesteld te worden in een van de ziekenhuizen op Mariënburg of op Katwijk. Hierna kon hij in Paramaribo werken in het toenmalig Militaire Hospitaal. Toen hij dit alles hoorde werd het nog grimmiger voor hem. Als eerst vond hij alles zo vies en vuil en hij was ook nog erg bang voor lijken. Hij aarzelde geen moment en hij weigerde om het werk te hervatten.

Behalve dat de vader van Rámmanorath landbouwer was, verkocht hij ook enkele goederen en groenten uit de tuin. Zo kwam hij langs bij de plantage-eigenaar van Mariënbosch. Aan de vrouw van de plantageeigenaar vertelde hij dat zijn zoon de Lagere school had afgerond, maar geen werk had.

Zij sprak met haar man en Rámmanorath kon weer aan de slag. Deze keer moest hij de plantageeigenaar met de korjaal brengen naar de verschillende werklocaties. De plantageeigenaar beloofde hem, dat hij  voorman zou worden op de plantage. Wanneer de plantageeigenaar tegen een uur of 12 terugkeerde, werd Rámmanorath naar de fabriek gestuurd om de machinist te assisteren. Enkele weken lang hielp hij de machinist, maar zijn kleren waren altijd heel schoon. Rámmanorath dacht: ‘Ik werk bij de machinist en ik ben ook een soort machinist, maar mijn kleren zijn altijd schoon’. Dus hij smeerde zijn kleren met verbruikte oliën om als een ‘echte’ werker eruit te zien.

Na enkele maanden kreeg hij een andere opdracht en deze keer moest hij een botenmaker helpen. Deze botenmaker heette Khedoe en hij was afkomstig uit Kronenburg, uit zijn eigen woonomgeving dus. Het was leuk om bij de botenmaker te werken. Echter op een dag gaf de plantageeigenaar de opdracht om de kapotte planken van alle plees te vernieuwen. De volgende maandag verscheen hij niet aan het werk, zo ook de dinsdag. De opdrachtgever stuurde de botenmaker om na te gaan of er iets met hem gebeurd was of misschien dat ook hij ziek was geworden. Toen de botenmaker thuis kwam om naar hem te informeren, zei hij aan hem dat hij dat soort werk niet meer zou kunnen doen (plees herstellen en repareren). Zo verliet hij ook dit werk.

Naast het landbouwwerk werkte zijn vader ook als kleermaker. Rámmanorath ging uiteindelijk in de leer bij zijn vader en leerde het kleermakerswerk. Nadat hij het werk had geleerd, ging hij kleren stikken en hij begon kleren en andere spullen te verkopen in de wijk waar voornamelijk de Javaanse gemeenschap woonde, de zogeheten malái-toliyá. Met zijn nieuw werk was hij tevreden.

Hierna kwam een zekere Rámbakas Rámsingh (een ex-immigrant/ grootvader van Freddy Ramsingh van de Federatie van Agrariërs en landarbeiders) vanuit Paramaribo naar Kronenburg. Deze man stond bekend als de ‘Celá-mán’ bij zijn vader. De vader van Rámmanorath huurde deze ‘Celá-mán’ in voor enkele weken om zijn zoon de kneepjes van ‘jas-pakken’ te leren. Twee (2) mensen gingen in de leer bij de ‘Celá-mán’: Rámmanorath en Harrypersád Rámlochan Tewarie. Deze harrypersád Rámlochan Tewárie kwam eerst naar Paramaribo en daarna vertrok Rámmanorath ook uit kronenburg.

In Paramaribo aangekomen verbleef hij ongeveer een jaar aan de Nassylaan en daarna naast Dr. Punwasie aan de kwattaweg, in de omgeving van de J.A. Pengelstraat. Hierna verhuisde hij naar de Anniestraat. (aangegeven mag worden dat er met de Anniestraat eigenlijk de hele omgeving van de Anniestraat daarmee werd aangeduid).

Na het heengaan van Dr. Nassy werd het gedeelte van de Wagenwegstraat tussen de zwartenhovenbrugstraat tot aan de grens met de huidige J.A. Pengelstraat naar hem vernoemd.

Na zijn komst te Paramaribo trad hij op 2 mei 1938 in het huwelijk met Rámdásie Naráin. Samen hebben zij 6 kinderen, waarvan 4 in Nederland en 2 in Suriname.

Na zijn komst in Paramaribo hervatte hij zijn beroep als kleermaker rond 1936. Vanaf 1946 tot 1992 oefende Rámmanorath het beroep van een winkelier. Na 1992 verhuurde hij het winkelpand voor tien jaren aan derden en daarna oefende hij geen beroep meer.

Samen met zijn echtgenote leven zij gelukkig van de Oudedagsvoorzieningen.

Verenigingsleven uit die tijd

Op de vraag wat hij nog uit die tijd kan heugen over het sociale en het culturele leven, begon hij zijn verhaal over de sociale en culturele vereniging en het verenigingsleven van de buurt.

In het verleden werd er in de directe omgeving veel aan cultureelwerk gedaan. Er was een wijkraad (pancaiti sabhá) voor de omgeving (in de buurt van de Koffielaan/Mangolaan). Hoofd van deze wijkraad was een zekere Bisnáth. In het bestuur zaten enkele bekenden uit de buurt, zoals: Ramdew Soháwan, Chanderpál Soekhoe en hij nam er ook deel aan. Uit dit interview bleek dat Rámmanorath de enige overlevende van de buurt was uit die tijd. Aan de Koffielaan/Mangolaan waren er twee Sewnandans. De oudere Surnarain Sewnandan kende 99 cautálliederen uit het hoofd. Verder waren een aantal andere bekenden, zoals Mahájan ‘Cullu’ (Lachman van de Koffielaan), een zekere Rámdew, Tilgá Bábá, Rámawath kánhai (Charlesburg), Kundan (Charlesburg), Rámbali Monorath en Bikhárie Monorath (uit de Gongrijpstraat), Bábu Ardjoensing, Sahadew, Pitambar (vader van ex-directeur Rámdien van de Suralco). Het werkgebied van de organisatie strekte uit tot de Gravenstraat.

Aan de Koffielaan werd er op regelmatige tijdstippen wijkraad vergaderingen gehouden, Hindilessen verzorgd, aan Ramáyan-citatie gedaan, cautál (phagwá activiteiten gehouden), enzovoorts. De vereniging uit die tijd die een belangrijke rol hierin vervulde was ‘Mahábir Samáj’.

Shánti Dal

Deze vereniging is in feite ontstaan na een kleine conflict met andere organisaties uit de buurt, waaronder die van de Koffielaan.

De heer Soháwan had een groot perceel op Charlesburg waar het huidige Pt.Pyárelállschool staat (Nieuw Charlesburg). Hij had enkele delen daaruit aan de vereniging de Árya Dewáker geschonken voor het opzetten van een school. Er werd een Hindischool opgezet aan de Soháwanweg. De prominenten uit de Anniestraat en Koffielaan en omgeving behoorden tot een gezamenlijke organisatie. Bij het phagwáfeest had de vereniging wat donaties ontvangen en ook bij het zingen van cautálliederen (dit wordt huis aan huis gezongen en het het hoofd van de verschillende gezinnen geven dan wat donatie mee).

De groep van prominenten uit de Anniestraat kwamen met het voorstel om een Hindischool op te zetten in het gebied van de Anniestraat. Hierdoor zouden de kinderen van de Anniestraat en omgeving niet naar de Soháwanweg hoeven te gaan voor Hindilessen, daar de afstand te groot was.

De groep van de Anniestraat wilde de helft van de opbrengsten uit de phagwá activiteiten, om daarmee alvast de eerste aanzet te geven voor het opzetten van een Hindischool. Het voorstel om de school op te zetten werd afgewezen door de groep van Koffielaan en omgeving. Na de ontstane onderlinge ruzie werden de opbrengsten gelijk verdeeld onder de 2 groepen en elkéén koos voor haar eigen weg. De helft ging naar de groep van Anniestraat en de helft naar de groep van Koffielaan en omgeving. De groep van Anniestraat trok zich terug uit de culturele samenwerking met Koffielaan.

De groep begon bij de Familie Kártárám met het verzorgen van Hindilessen en vervolgens verhuisde de groep aan de overkant van de familie Kártárám. Zo ontstond Shánti Dal in haar huidige vorm.

Voor de zelfstandigheid van de op te richten organisatie Shánti Dal speelde de jongere broer van Rámmanorath een voorname rol.

De Familie Kártárám onderhield goede contacten met andere immigranten uit Kronenburg, Commewijne. Ze waren cultureel ingesteld. In die periode vervulde de familie Kártárám een centrale rol en ze waren actief met het cultureel gebeuren.

Locatie Shánti Dal

Foto van Pt. Bhawániebhiek

De locatie waar het gebouw van de Shánti Dal staat, behoorde toe aan Bábá Shri Missier Bhawánibhiek. Hij schonk het perceel (ter grootte van 10 meter bij 30 meter) aan de organisatie. Daar werd met de ondersteuning van anderen uit Anniestraat een Hindischool opgezet.

Bij de uitbreiding van het cultureel centrum Shanti Dal werden andere delen naast het bedoeld perceel bijgekocht.

In de jaren 1948 bestond het bestuur van de sociaal en culturele vereniging Shánti Dal uit de volgende personen: (1948/ Lilá sádhu (Mohan) Voorzitter, Básdew jagroep, Ondervoorzitter, Sieuw kánhai (Secretaris), Bálkisoen Kártárám (Pres. Commissaris), Rámmanorath Kártárám (Commissaris).

Periode 1960: Het bestuur bestond uit de volgende personen: R. (Nán) gajadien Voorzitter (Devnán Agency), Bálkisoen Kártárám Secretaris, /Santokhi Kánhai, m.b.a. als Kánhai Ondervoorzitter, Márápin S. leo Penningmeester, Rámmanorath Kártárám 2de penningmeester, Hanief Abdoel en Hanesh Bhadai Commissaris. 

In de periode 1977-1982 was er een voorlopig bestuur met als voorzitter Rabidath Salikram (thans wonende in Utrecht Nederland). Hij nam waar totdat er een nieuw voorzitter was gekozen.

Na de jaren 1982 kwam het bestuur onder Voorzitterschap van V. Kártárám de zoon van Bálkisoen Kártárám.

De niet officiële start rond de bouwwerkzaamheden van een cultureel Centrum was rond 1948. De officiële ingebruikname van hun verenigingsgebouw vond plaats op 22 februari 1949.

Foto: het eerste Cultureel Centrum Shánti Dal. Achter dit initiatief stond Bálkisoen Kártárám, ondersteund door Rámmanorath Kártárám (zijn Broer). De grote motor achter de opzet van Shanti Dal was Bálkisoen Kártárám, zoals zijn broer Rámmanorath dat aangaf.

Bálkisoen was heel jong toen hij begon met cultureel werk, daar hij dit van huis uit meekreeg.

Bálkisoen heeft vanaf zijn 12de jaar veel belangstelling getoond voor de Hindustaanse cultuur en organisatie. Tot zijn favoriete culturele activiteiten behoorde de Ramáyan, de cautál, Nátaks en Rámlilá. Als de Hindustaanse culturele feestdagen naderde, sliep Balkisoen niet. Hij deed alles om te participeren. In de vroege ochtend wreef hij zijn ogen en hij liep het huis uit om de anderen te helpen.

Aan de Anniestraat had zijn ouders een kleine schuur. Wanneer er veel mensen op bezoek kwamen, maakte hij de schuur schoon om hen te herbergen. Voornamelijk bij de oefeningen tijdens de Holiviering was dit het geval. De resultaten bleven niet uit. In een latere fase reisde hij naar Guyana en Trinidad af met zijn cautálgroep en hij oogstte veel populariteit. Toen men uit Trinidad een tegenbezoek bracht moest hij wederom zijn ouderlijk schuur aan de huidige Kártárámstraat ontruimen om de gasten onderdak te bieden.

Bálkrishna Kártárám meer bekend als Bálkisoen, geboren op 23 augustus 1923.

Zittend op de foto: Bábu Mahátamsingh

Het oud gebouw van Shánti Dal voldeed niet meer aan de toenemende behoefte voor sociaal- en cultureelwerk van de vereniging. In de jaren 1962 werd het huidig gebouw van Shánti Dal opgezet. De opening van het nieuw Shánti Dal Cultureel Centrum (gebouw) geschiedde onderleiding van wijlen Bábu Mahátamsingh (toen was hij vanuit India als Cultureel Attache geaccrediteerd in Suriname. Hij werd vanaf 1960 opgevangen door Shánti Dal en hij begon zijn cultureelwerk vanuit deze vereniging).

Op 2 oktober 1962 plaatste de vereniging ook het standbeeld Mahátmá Karamchand Mohandás Gándhi die enorm veel betekende voor de Hindustanen. Het gebouw en het standbeeld staan aan de Kártárámstraat no. 1B. 

 

Waarom het standbeeld van Mahátmá Karamchand Mohandás Gándhi.

Brief documentatie: Rámmanorath Kártárám

In het jaar 1935 vertrok Pt. Bhawániebhiek naar India. Samen met Banarsidás Chaturvedi bracht hij een bezoek aan de grote ziel: Mahátmá Karamchand Mohandás Gándhi. Mahátmá Karamchand Mohandás Gándhi schreef een brief voor de Immigranten en de nakomelingen in Suriname met een speciale boodschap, gedateerd 11 oktober 1935.

De boodschap hield in: leer Hindi en Hindustaanse Talen en opent Bibliotheken.

Vanuit de vereniging werden tal van activiteiten uitgevoerd, waaronder: Hindi onderwijs, Rámlilá (kleine act uit de epos Ramáyan), lessen in de kleermakerij/modiste, borduurwerk, toneelstukken en nog veel meer. Het sociaalwerk vanuit de Shánti Dal werd meer kracht en motivatie bijgezet door de ondersteuning van mw. Lisbeth Venetiaan en mw.Siegmien Staphorst. Ze waren in die tijd heel actief. Het ‘vrouwenwerk’, waaronder de traditionele zang en muziek onder de vrouwen werd begeleid door mw. Siegmien Staphorst.

Eerste toneelopvoering die vanuit de Shanti Dal werd uitgevoerd was ‘Garib ke Duniyá’ (het leven van de arme, doelende op sociaal-zwakkeren). Dit toneelstuk had enorm veel successen geoogst en het werd overal uitgevoerd, waaronder Theater Thalia en bij Hindustaanse huwelijken, enzovoorts. De volgende was Tuslidás (de schrijver van Tulsikrit Ramáyan en devoot van Shri Rámchandra Bhagwán).

Een ander belangrijk activiteit was het diválifeest. Dit werd voor het eerst met een grote optocht geïnitieerd door de Kweekschool leerlingen meent Rámmanorath te verklaren. Veel van de Hindustaanse leerlingen waren afkomstig uit onder andere het district Nickerie en verbleven in het tehuis van Mungrá  aan de Gravenstraat. Samen met de andere leerlingen leverden zij een enorme bijdrage aan het organiseren van de eerste en grote diválioptocht in Paramaribo.

Toen de fakkels gereed waren om daarmee de optocht te lopen, werden de fakkels in de Sommelsdijkse kreek gedumpt. Hier speelde de kwestie Sanátan en Árya een belangrijke rol.

De volgende dag kwamen de leerlingen van de kweekschool en de ‘verblijvers’ van het Mungrá tehuis bij Bálkisoen Kártárám voor advies en verdere instructies. Bálkisoen en enkele culturele werkers haalden alle gedumpte fakkels uit de Sommelsdijkse kreek en brachten die naar het Cultureel centrum Shánti Dal. De fakkels werden opnieuw gereed gemaakt en daarmee werd de eerste diváli fakkeloptocht in Suriname gelopen in 1963.

De leider van de optocht was de een zekere heer Rámbaran uit Nickerie.

Een foto uit: De Ware Tijd van 14 oktober 2009. Hier staat Aangegeven dat de eerste diváli fakkeloptocht in 1963 werd georganiseerd. Door Shánti Dal samen met de kweekschool studenten. Van links naar rechts (hurkend): S. Gonesh, P. Mahangoo. R. Raghoebarsingh Staand 1ste rij: R. Rámcharan, S. Somai, A. Pierkhán, B. sardjoe (geen lid), H. Rámbaran, P. Ishwardath, P. Hanumán, R. Rámhit, B. Seetal. Laatste rij:D. Rámnarain,N. Moenesar, H. Rámdhani, R. Rájárám, R. Doebár, Rámjanam. Op de foto ontbreken de volgende leden:R. Chander, K. Bandhoe, Mahes, B. Nandá, Soekhoe, J. Idoe.

In 1980/1982 nam Virin Kártárám de voorzitterschap over.

Volgens verstrekte informatie van de informant Rámmanorath Kártárám was de vereniging Shanti Dal heel actief tot de jaren 1977. Voor een korte periode in 1975 vertrok Balkisoen naar Nederland om gezondheidsredenen en hij keerde in datzelfde jaar terug. Toen Bálkisoen terugkeerde werd hij grootst ontvangen in Suriname door wijlen Henck Arron. Ook zijn aankomst werd bekend gemaakt via de verschillende radiostations en feestelijk welkom geheten.

Zoals Rámmanorath het aangaf vervulde Shantidal in die periode een voorname rol binnen de Hindustaanse gemeenschappen. Zijn broer Bálkisoen was de trekker van de organisatie. Bálkisoen deed het samen met o.a. Mádho Rámkheláwan, Kishore Rámdhan.

Foto: in het midden Bálkisoen Kártárám op weg naar een culturele optreden.

Door de sociale en culturele vereniging Shánti Dal werden de volgende toneelstukken opgevoerd en wel binnen een termijn van 24 jaar,te weten: 1. Khilaune (speelgoed), 2. Andhi nagri (een dorp waarbij de bewoners niet veel konden ervaren), 3. Mani-Dip (‘stenen’ of juwelen licht), 4. Param-Pará (traditie/gewoonten), 5. Sarboudai, 6. Má ká acchá larká (moeders leukste kind), 7. Merá káká (mijn oom), 8. Dipáwali, 9. Rámjannam (geboorte van Shri Rám), 10. Garib ki dunyá(de wereld van de arme), 11. Rámlilá (het spel van Rám) (gedurende 3 jaar lang) , 12. Garib Rámu (arme Rámu), 13. Maurdhuj, 14. Sant Tulsidás, 15. Sitá-Dharma, 16. Mahátmá Gándhi, 17. Tulsi ki Mahánatá, 18. Parvási, 19. Holi Áyi, 20. Áj aur Kal, 21. Desh ke Pahcán, 22. Larke kyun Behaie, 23. Aurat yá Nágin, 24. Dost yá Dushman.

Heel interessant was, dat alles wat in het hoofd van Bálkisoen opkwam, hij het gelijk liet aantekenen door een zekere Adjodhiá Primnáth. Hij liet het verder uitwerken en waarvan hij ook een schema maakte. De publiciteit van de activiteiten werd door de organisatie zelf ter hand genomen, door o.a. tekeningen en pamfletten te vervaardigen en deze te distribueren.

In 1969 ging hij met zijn toneelstuk áj kal aur áj (het heden en het verleden) naar Guyana en Trinidad en hij gaf in totaal 20 optredens weg. De meeste toneelstukken schreef hij zelf. Hij regiseerde ze ook. Het toneelstuk stuk Garib ke Dunyá (de wereld van de armen) werd in totaal 327 keren opgevoerd in Suriname gedurende 5 jaren.

Bálkisoen was in zijn tijd de meest besproken culturele man in Suriname. In !975 werd Bálkisoen voor zijn bijdrage op het gebied van kunst, cultuur vereerd met een certificaat en een ere titel van Honoris Causa Dharm Sewak vanuit Shri Sanátan Dharm Suriname, educatie en religie. Dit werd getekend door de voorzitter van Parámarsh Mandal en de Voorzitter van Mahá Sabhá.

Foto: Bálkisoen Kártárám staat midden op de foto. Zij staan klaar om een optreden te verzorgen.

Over het standbeeld van Mahátmá Gandhi op de hoek van de Heiligenweg en de Knuffelsgracht vertelt  Rámmanorath het volgende. Met zekerheid zei hij dat het standbeeld van vrijheidstrijder uit India,   Mahátmá Karamchand Mohandás Gándhi tot stand kwam (realisatie) door het toe doen van de H.N.S. (Hindustáni Nauyuga Sabhá), waarvan Bábu Pahládsingh voorzitter was. De bijdrage van Shanti Dal bestond uit financiële – en morele ondersteuning, waarin Bálkisoen Kártárám, een zeer actieve rol speelde. Wijlen Nan Gajadien van Devnan Agencies was toen penningmeester van de H.N.S.

Bekenden uit die tijd die ook lid waren van de H.N.S. tijdens de totstandkoming van het Mahátmá Gandhi standbeeld, zijn geweest: Bis Abhelak, Ramdath Missier, Rashied Pierkhan (allen wijlen). Hij, Rammanorath meent dat de voormailig voorzitter van de VHP, de heer Ramdien Sardjoe ook lid is geweest van de H.N.S.. Echter, er waren er nog meer personen, die hij op dit moment niet kan herinneren. Vermoedelijk was Sabier Isaak ook erbij, maar hij kan het noch bevestigen noch ontkennen. Tot slot zei Rámmanorath dat je een boek vol kan schrijven over zijn broer Bálkisoen. De manier hoe hij zich had toegelegd op de Hindustaanse cultuur en traditie in Suriname.

Bálkisoen was gehuwd met janaki Gonesh en had 14 kinderen. Bálkisoen Kártárám overleed in het jaar 1977. Voor zijn bijdrage aan Suriname is de straat waar hij met zijn familie woonde naar hem vernoemd. Hij heeft in de jaren ook enkele medaille gekregen waaronder ridder in de orde van Nassau. Op het gebied van sport heeft zijn jongere broer Harkisoen Kártárám  furore gemaakt als eerste Hindustaan van de Surinaamse voetbal elftal.

Reacties zijn gesloten.