Hij is geboren op 30 augustus 1938. De naam Trilokináth gaf de grootvader (ájá) aan hem. In het vervolg zal Kewaldár Trilokináth Willem bij zijn voornaam, Trilokináth, genoemd worden. Toen de vroedvrouw de naam ging opgeven bij de Burgerlijke Stand heeft zij de naam Willem toegevoegd uit blijdschap omdat op die dag de Náni van Trilokináth jarig was. Er was op die dag ook een grote activiteit in Suriname, namelijk de ‘konfriyári’ (koning friyári).
Zijn vader heette Kewaldás en was geboren op 25 december 1909. Zijn moeder was geboren op 18 augustus 1912. De grootmoeder(áji) van Trilokináth was geboren tijdens de reis van India naar Suriname. De ouders van de grootmoeder waren eveneens afkomstig uit India. De ájá heette oorspronkelijk Hawaldár en tijdens het schrijven van de naam werd in plaats daarvan Kewaldár geschreven. Trilokináth vertelde dat zijn ájá uit de plaats Gáighát en de Náná en Náni van de vader zijn afkomstig uit de plaats jilá Are bilauti Osáin gáon.
Uit de mondeling overgedragen verhalen vertelde Trilokináth het volgende over de Náná en Náni, over zijn vader en zijn ájá en áji.
Eerst vertelde hij over de oorzaak van hun komst naar Suriname. Het dorp van waar de náná en náni akomstig waren, werd bestuurd door Engelsen. In plaats van de locale arbeiders te gebruiken, brachten zij machines in het dorp /plaats vanwaar zij afkomstig waren. De productie van de machines waren vele malen meer dan de arbeidskrachten. Hierdoor raakten velen werkloos en de armoede ging met snelle schreden. Degenen die aan landbouw deden was afhankelijk van het klimaat (het weer) en dat was in die tijd niet gunstig. Op een gegeven moment heerste er enorme armoede. De koloniale heersers adviseerden de plaatselijke bevolking om naar Suriname te gaan, waar er heel veel mogelijkheden waren. Een daarvan was dat zij konden eten uit gouden schalen (soná ke thariyá) en veel geld konden verdienen. Zij namen ze het besluit om naar Suriname te vertrekken.
Over de enkele ‘vertellingen’ of verhalen die Trilokinath nog zijn bijgebleven, vertelde hij als volgt: (kleine fragmenten)
Wanneer de náni de buffels meenam om te grazen, kwam het voor dat ze (bewust of onbewust) de buffels op de terreinen van anderen liet grazen, waardoor de aanplantingen werd vernietigd. Dit veroorzaakte veel leed bij de buren.
Toen haar vader overleed, ging men hem cremeren. Hij kwam weer tot leven.
Wanneer een koe of een buffel stierf, ging zijn náni iets verderop dan haar dorp en zij riep naar de camár (leden uit een bepaalde groep van beroepen, die zich bezighielden met gestorven koeien en/of leerlooiers) ‘Kalicharan’. Ze riep hem vanuit een afstand daar hij de gestorven koe of buffel moest ophalen en begraven.
Het erf of perceelland waar de náni woonde was van iemand anders. En wanneer de oogsttijd naderde, vertrok ze naar haar ouders, ter voorkoming dat zij mee moest helpen oogsten. Dit deed zij omdat de eigenaar van het perceelland of het erf hun liet werken zonder te betalen.
Ook vertelde Trilokinath dat de vader van de náni indienst was van de plaatselijke politie (in hoeverre dit waar is kon hij niet aangeven).
In Suriname verdienden de grootouders van zowel vaderszijde als van moederszijde een bedrag van ongeveer 2,50 gulden per week per persoon. Ze kregen ook een apart ‘geldsoort’ waarmee ze op de markt (…winkel..) van Mariënburg hun boodschappen konden halen.
De ájá van de vader van Trilokinath was op zeer jonge leeftijd volgens de traditie in India getrouwd. De áji bleef nog bij haar ouders (omdat ze kind was). Volgens de gauná- riten moest zij nog enkele jaren wachten om naar het huis van haar man te gaan om samen te wonen. Tijdens de Immigratiestroom kwam de ájá in Suriname terecht.
Toen de áji (geboren tijdens de bootreis) iets ouder werd, moest zij naar school. Echter, de par-náná (overgrootvader van moederzijde) verbood haar om naar school te gaan. In plaats daarvan moest ze gaan werken. Dit werd ook in de wind geslagen, omdat haar ouders de voornemens hadden om terug te keren naar India, naar hun geboorteplaats. De plantage eigenaar bood toen een perceel aan:140 meter breed en 400 meter lang om een huis te bouwen en te planten (aan de Mon Plaisirweg).
De terugkeer naar India werd afgeblazen. De familie kwam toen aan de Mon Plaisirweg wonen en ontwikkelde het toegewezen perceelland. Ze plantten rijst en mais. Het perceelland werd in een latere stadium verdeeld voor de helft aan de áji en voor de helft aan de Náni.
De immigranten en directe nakomelingen hadden in de gemeenschap waartoe zij behoorden en samenleefden (Hindustaanse gemeenschap) een eigen leefstijl ontwikkeld. Deze leefstijl was in feite een copie van de situatie van hun oorspronkelijke dorp. Eén daaruit is de wijkraad of de pancáit.
De pancáit, was een wijkraad en werd overal ingesteld om enerzijds over de Hindustaanse gemeenschap te waken, dat alles volgens hun eigen leefwijze plaatsvond en anderzijds hun te beschermen tegen slechte invloeden van buitenaf. Hiernaast was de wijkraad ingesteld om over de plaatselijke ontwikkelingen te buigen. Wanneer een lid van zo’n gemeenschap buiten haar boekje trad, werd hij conform de traditie gestraft.
Trilokináth is niet verder dan de lagere school geweest. In een latere stadium heeft hij zich verder verdiept in het Hindi (vanuit de boeken van Náthurám/India).
Bij Trilokináth waren de huisgenoten en andere familieleden lid van de stroming: de Kabirpanth.
Op een bepaalde leeftijd toen hij ‘rijp’ genoeg was, trad hij tot de kabirpanthi stroming, daar zijn overige familie lid was van deze religieuze stroming. In een latere fase werd hem de titel van Mahant toegekend. Een Mahant kan vergeleken worden met een dominee, voorganger of een pandit met meer zeggenschap. Trilokináth is al geruime tijd een Mahant binnen de religieuze stroming, de Kabirpanthi in Suriname.
Uit informatie blijkt dat de geestelijkeleider van deze stroming, Kabirdás enorm veel aanhang had in Suriname. Dit was voornamelijk het geval onder de Hindustaanse immigranten en de directe nakomelingen. Volgens Trilokináth waren in Suriname ongeveer 34/35 locaties waar er een gaddi (religieuze bijeenkomsten) werd gehouden met de nodige rituelen. Volgens een ander lid uit deze Hindustaanse gemeenschap (Mitrasing van de Mangolaan) telt deze stroming thans 150 gezinnen of families.
Uit de overlevering blijkt dat Jaganpati Saheb Bhaggandas (een immigrant) de grondlegger is geweest van de Kabirpanthis in Suriname. Hij was een volgeling van de Kabirdás in India en hij heeft zijn kennis en ervaringen over de Kabirdás in India opgedaan (vermoedelijk Bareili). Toen hij naar Suriname kwam, begon hij de leer van de Kabir te prediken. De ájá en de vader van Trilokináth waren ook tot deze religieuze stromingen toegetreden. Trilokináthh was vanaf zijn kinderjaren betrokken bij deze stroming via zijn ouders. Hij was ongeveer 25 jaar toen enkele geestelijke leiders kwamen te ontvallen. Hij heeft vanaf dat moment zich verder verdiept in deze religieuze stroming.
In zijn leven heeft hij naast zijn religieuze taak ook verschillende beroepen uitgeoefend zoals landbouwer, bakker (20 jaren lang) en wachter (24 jaren lang) bij Kersten Concern. Zijn landbouw en een kleine kwekerij (koeien en kippen) heeft hij behouden. Dagelijks levert hij nog verse melk aan klanten.
Kewaldár Trilokináth Willem is getrouwd met koendjbiharie Boedhranbi op 21 april 1956 en ze hebben samen 3 kinderen.
Reacties zijn gesloten.