Historisch, buigt de Hindustaanse gemeenschappen in India en elders in de wereld, waar ze zich gevestigd hebben, over een heel oude civilisatie met geschiedenis, taal, cultuur en traditie, waarvan de meeste verhandelingen zijn vastgelegd in de verschillende geschriften met zeer ruime benaderingen over de verschillende culturele en traditionele aangelegen-heden (zie o.a. de verschillende Puráns).
De bovennatuurlijke wezens en bovennatuurlijke geesten, zoals het door de westerlingen genoemd worden, vormen binnen het volksgeloof bij de Hindustanen een wezenlijk onderdeel van de Hindu cultuur en traditie. Echter, de begrippen: bovennatuurlijke wezens en bovennatuurlijke geesten komen niet als zodanig voor binnen het Hindu geloof en de traditie. Respectievelijk worden ze ‘goddelijke wezens’ en ‘geesten’ genoemd.
Algemeen wordt aangenomen dat de zogeheten bovennatuurlijke wezens, goddelijke afstammelingen of incarnaties zijn en ze worden als goden erkent binnen het Hinduisme. Volgens de overleveringen ‘leven’ deze goden in de natuur en in de ‘hemel’ en zij worden devtás en debis (devis) genoemd. Zij worden ook aangemerkt als te zijn ‘natuur-elementen’ en ‘natuur-krachten’. Uit de verhandelingen en overleveringen worden deze goden in relatie met de factor natuur en de mens gebracht. Vanuit de Hindu filosofie wordt daarom alle handelingen van de mens zowel filosofisch als praktisch benaderd en aan het hierboven aangehaalde gerelateerd. Bij onregelmatigheden van geestelijke aard bij een individu, binnen een gezin of een familie worden er rituele handelingen uitgevoerd met een geheime en een niet-geheime karakter als oplossingen voor de eventuele ontstane situaties.
De geestenwereld, zoals het in de praktijk bekend is binnen de Hindustaanse gemeenschappen in Suriname (misschien ookwel in Nederland en daarbuiten), wordt deze gekenmerkt door de volgende begrippen.
- Pret: geest van de overledene, die zijn ‘bestemming’ nog niet heeft bereikt (na 10de /12de dag na de crematie of de begrafenis bereikt het geest van de overledene zijn of haar weg naar ‘bestemming’);
- Bhut: dwalende geest;
- Saitán: (slechte geest);
- Curail: is een vrouwelijke geest, die tijdens haar ‘sterfte’, zwanger is geweest (jav. = kunti lánák = een vrouwelijke geest die er vandoor kan gaan met een baby);
- Hawá bayár; wordt gezegd van een ‘geest’ die overal aanwezig kan zijn en voornamelijk als of via de wind, bezit kan nemen van iemands lichaam (vb.: bij het plassen naast een boom of door het ruiken van aangename en onaangename geuren langs een straat of een begraafplaats; bij de Javaanse culturele groep kennen wij de kasurupán, hetgeen min- of meer het volgende inhoudt: bezeten raken van een geest/ketempelán/ je bent ergens en er komt een geest in je lichaam en je begint wartaal te praten;
- Jin: (verborgen kracht/natuur-geest);
Een ander categorie, welke aan het hierboven genoemde gekoppeld kan worden zijn:
- Najar (Ogri-ái); (zijn boze ogen/ er kunnen maatregelen getroffen worden tegen Najar en Ogri-ái) zwarte kralen (als sieraad, spelden, aan kettingen, broche (bloesen enz) kunnen als bescherming dienen tegen najar en Ogri-ái; Blauwsel (achter de oren, op het voorhoofd en Kájar (een soort eye-liner onder de ogen) dienen evenseens als bescherming tegen najar en Ogri-ái;
- Jháre-phunke (Jháre: ‘wegvegen’/phunke:blazen). Kortom houdt het in, het wegblazen van boze invloeden;
- Hing ‘duivelsdrek’/asafoetida(op het haar/jantar=het wordt ook gebonden om de middel in een zwarte of een rode doekje of aan de bovenarm) als beschermin g;
- Als een vrouw zwanger is moet er rekening gehouden worden met het ongeboren kind en ze krijgt middeltjes om te drinken; men denkt ook dat de omgeving (wrijving in de omgeving/ruzies maken enz. van invloed kan zijn op het kind);
- Peper plaatsen in etenswaren, wanneer etenswaren van huisuit ergens naartoe wordt gebracht, plaatst men een rode peper in het eten (voorkomt verzuring);
- Enz.
Een korte toelichting in het geloof in geesten uit: www. Samsam.net/nl.wikipedia.org/wiki/Animisme, www.spiritueel-woordenboek.nl/woordenboek/G/geest_276):
In het algemeen komt het geloof in geesten vermoedelijk vanuit het Animisme (de vroegere mens geloofde (en delen daarvan geloven nogsteeds) dat alles op aarde bepaalde krachten bezit), w.o., donderslagen, regen, wind en vuur zijn krachten, maar ook zon, maan, rivieren en rotsen. Mensen, dieren, planten en voorwerpen hebben volgens animisten ook krachten.
Men gelooft dat Animisme (Latijn: anima = ‘geest’, ‘ziel’) het allereerste geloof was ter wereld. Niemand heeft het uitgevonden. Het ontstond doordat mensen wereldwijd naar verklaringen zochten voor de dingen die toen op een ongebruikelijke wijze plaatsvonden in de wereld, zoals donderslagen enz. Men dacht dat alles op aarde het werk was van bepaalde krachten en zich plaatsvonden in de onzichtbare wereld voor de mens (Wikipedia).
De mensen die in Animisme geloofden of geloven, bedachten rituelen om met de ‘krachten’ die de zogenoemde gebeurtenissen op aarde ‘bepaalden’, in contact te komen. Ze geloofden dat ze met de rituelen die krachten vriendelijk stemden èn dat ze die krachten zo konden sturen en gebruiken voor eigen gewin.
De Animisten eren natuurkrachten, zoals de zon, aarde, donder. Soms wordt zo’n natuurkracht voorgesteld als een god of geest: de dondergod of een watergeest. Animisten vereren ook andere onzichtbare krachten: zielen van overledenen (ziels-krachten) of krachten van een voorwerp (magische krachten).
In elk land, in elke streek en zelfs in elk dorp wordt de godsdienst op eigen wijze beleden.
Animisten geloven dat alles uit een zichtbaar deel en een niet-zichtbaar deel bestaat. Het lichaam is het zichtbare deel van een mens. Als dat deel sterft, blijft het niet-zichtbare deel over (de ziel of geest). en ‘deze’ beslist zelf wat te doen. In de buurt van het graf blijven, over de aarde reizen of naar het geestenrijk gaan, waar het zielsrust vindt.
Het geloof in het animisme behelst ook de voorouderverering of de Pitri (deze verering vindt plaats vanuit de ‘vaderslijn’). De ‘Pret’ (zijn mensen die de dood hebben gevonden en zijn op weg om in de circuit van de Pitri te belanden), de Curail (wordt gezegd van een vrouw, hetzij een zwangere vrouw of een niet-zwangere vrouw, die eveneens op een niet-natuurlijke wijze om het leven is gekomen, de Bhut zijn dwalende geesten die nog geen belichaming hebben in de hemel.
Wanneer iemand in aanraking komt met ‘geesten’ kan er sprake zijn van ‘onheil’ of een ongustige situatie voor de persoon. In vele gevallen wendt zo’n persoon dan tot een Pandit of een Ojhá (een lukumán) om de slechte geest uit hem te verdrijven of om uit de situatie te geraken.
Andere vormen die tot ‘geesten’ gerekend kunnen worden, komen in de rij van de opsomming, zoals ‘Hawá bayár’ (misschien van een lager rangorde); Ogri-ái (‘boze oog’, bij kinderen vooral), Basikaran (iemand in zijn macht krijgen/wordt gerekend tot zwarte magie). Dit alles kan ook wel volgens het Hinduïsme in de categorie van onzichtbare machten vallen.
Statement met voorbeelden
De kalender en astrologie vormen evenzo een even belangrijk onderdeel bij voornamelijk de geboorte van een kind, en alle andere zaken die te maken hebben met een persoon. Dit is van eminent belang bij het bepalen van zijn of haar levensloop. Ook speelt deze kwestie een belangrijke rol bij o.a. hun leven en werken. Een mooi voorbeeld van hun ‘leven en werken’ vormt o.a. bij het aannemen van een nieuw betrekking bij een bedrijf of de overheid, bij aankoop van een nieuw voertuig en het betreden van of het nemen van een intrek in een oude of een nieuwe woning. De goden worden aangeprezen en zegen afgesmeekt voor welzijn, welvaart en bescherming voor het gezin. Zo is het voor de Hindus heel belangrijk bij het betreden van een oud – of een nieuw huis. Er wordt eerst een Ghar bhoj pujá ookwel Griha parves pujá genoemd (een offerdienst om het huis spiritueel te reinigen en in te zegenen met de kosmische energieën) gedaan, voor dat iemand zijn of haar intrek neemt in een nieuw – of een oud huis. Volgens de geschriften zijn er drie soorten Griha parves pujá, namelijk:
- Apurva = wanneer iemand zijn of haar intrek neemt in een nieuw huis;
- Sampurva = wanneer iemand van vakantie terugkomt; en
- Dvandva = wanneer iemand het huis gerenoveerd of verbouwd heeft en daarna zijn of haar intrek erin neemt.
Bij de Ghar bhoj pujá wordt God Ganesh aanbeden om de negatieve energie weg te halen en met nieuwe en beschermende energie de omgeving aan te vullen. De redenen voor het betreden van een nieuw of een oud huis met een ghar bhoj pujá kunnen voor velerlei betekenissen vatbaar zijn w.o.:
Algemeen wordt gezegd dat het ‘huis’ gevoelig is voor kwade geesten, kwaad en jaloezie en dat er verschillende diensten uitgevoerd dienen te worden als beschermende factor. In dit verband worden bepaalde dagen ook vermeden volgens de astrologie omdat ze ongustig kunnen zijn voor o.a. verhuizing. Daarom worden er volgens de vedische filosofie ceremonies gehouden, die Hindus elkander ondersteunen op voornamelijk sociaal en culturele gebieden in relatie met de familie, vrienden, ouders, kinderen en echtgenoten. Dit helpt de familie vredige vooruitgang te boeken met als doel de geestelijke groei en bloei in de vorm van eenheid en geluk, materiële groei in de vorm van de financiële middelen.
Bij de ghar bhoj pujá worden de Hindu Goden en de planeten symbolisch uitgenodigd om het huis en zijn bewoner(s) te zegenen. Deze ceremonies zijn ook bedoeld als dankzegging aan de goden en de voorouders van de huisgenoten. De uitgevoerde pujá op die bewuste dag dient voornamelijk om de goden te behagen en het huis te beschermen tegen kwade krachten. Ook kan iemand in een ongunstige tijd geboren worden volgens de astrologie. De goden worden dan aanbeden om het kind of iemand op latere leeftijd gunstig gezind te zijn.
(bron: Hindoedharma.nl/Dwivedi, Bhojraj (2004) samuran vastu Shastra, New Delhi, India: Diamond Pocket Books, p.62/Alahar, V. (2005) Vaastu Shastra, Chennai, India: Sura Books/Shastri, M. (jaartal onbekend) ‘Grahapravesha’, My Panchang.com, E-book gedownload op 25 maart 2014)
Een waar verhaal (verteld door de bewoners van een pand dat ze kochten)
Een familie had in 2014 een erf met een bestaande woning gekocht. Het erf was beplant met grote bloemenplanten en vruchtbomen, waaronder een manjaboom. Echter, voordat de familie hun intrede deed in het gekochte huis, hadden zij traditiegetrouw hun Ghar bhoj pujá gedaan met de nodige offers aan de goden voor het welzijn van de familie.
De manjaboom op het erf was te veel voor de familie en ze hadden de boom – na een paar maanden – afgehakt.
Onopgemerkt begon een kleine ‘breuk’ te ontstaan in het gezin. De kinderen deelden de ouders mee, dat ze niet meer samen wensen te wonen en ze gingen uit het huis. De vader en de moeder bleven nu alleen thuis (ambtenaren). Echter, het vertrek van de kinderen uit het huis bevreemde de ouders (de wijze van vertrek van de kinderen), terwijl de kinderen alles in het huis hadden en ze hielpen ook mee het huis en het gezin in de positieve zin op te bouwen; ze hadden ook een heel prettige relatie met de ouders waar zij vrijerlijk hun mening konden vertolken.
De huisvrienden en families hadden dit geval ook opgemerkt (die in elk geval het opmerkelijk vonden dat de kinderen verhuisd waren) en zij adviseerden de ouders om een Pandit of een Ojhás te raadplegen. Enkele van hen, waren op de hoogte van een boom op het erf en zij verklaarden dat de vorige eigenaar offers bracht onder de manjaboom op het erf.
De huisbewoners van het bedoeld erf en het pand gingen vervolgens naar een paar Pandits en Ojhás om na te gaan wat er in feite zich afspeelde op het erf, enzovoorts. Na het verhaal (van de manjaboom op het erf) gehoord te hebben van de huisbewoners zeiden enkele Pandits en de Ojhás dat er voorheen gebeden en geofferd werd voor ‘gron-má’ en ‘gron-pá’ en dat de nieuwe huisbewoners verplicht waren offers te brengen, omdat zij de ‘rust- of de offerplaats’ van de ‘gron-má’ en de ‘gron-pá’, zijnde van Indiaanse komaf, hadden verstoord door de bestaande boom af te hakken. Een ander Pandit zei dat het een ‘Pitri-dos’ de redenen van de ellende was; in dit geval hadden de ouders of de voorouders van de nieuwe huisbewoners verzuimd om tijdens de ‘Pitri-Pujá’ (‘jaarlijks terugkomende voorouders-verering’) de nodige rituelen uit te voeren en dat deze (de overleden voorouders) zich nu wreekt op de nakomelingen.
Kortom:
Wie moet je geloven en wat moet je allemaal doen?
Het gaat in deze kwestie om twee (2) verschillende gevallen. Bij de ene gaat het om:
- de ‘gron-má’ en de ‘gron-pá’ (van Indiaanse komaf), wiens rust- of offerplaats verstoord is geworden; en
- om een heel ander geval, de ‘Pitri-dos’.
De vraag die nu rijst is: wie moet je allemaal geloven en wat moet je allemaal doen om de zogenaamde probleem van de verhuizing van de kinderen te niet te doen of ‘terug te draaien’, rekening houdende dat de kinderen nu volwassen zijn en voor hun eigen onderkomen moeten zorgdragen.
Belangrijke aandachtspunt
Waaraan Koppel je de verhuizing van de kinderen met inachtneming van de zogenaamde ontstane kleine ‘breuk’ in het gezin, waarbij de ‘kinderen’ van de ene op de andere dag uit het huis gingen;
Het geloof en de traditie
Het kan ook zo zijn, dat, wat de Pandits en de Ojhás aan de huisbewoners vertelden op waarheid kunnen berusten. Dus één van de 2 mogelijkheden kunnen – volgens het geloof en/of de tradities – op waarheid berusten.
Met dit voorbeeld wil ik illustreren dat een Hindu in geesten en goddelijke wezens gelooft (ze geloven in ‘natuur-elementen’ en ‘natuur-krachten’, welke krachten ook door god zijn geschapen, danwel in het universum zijn ontstaan, waarbij de factor mens ook deel van uitmaakt samen met alle andere wezens). Het universum wordt geleid door god (het enige Opperwezen, meester en onderhouder van het heelal. Hij is de schepper van alle dingen, met inbegrip van alle wezens en krachten in het universum). Volgens het Hindu geloof bidt de mens tot de enige en de Almachtige Heer en vraagt Hem om de mens te beschermen tegen allerlei kwade krachten en hen ook vergiffenis schenkt. Alzo vormen de goden deel van de goddelijke kracht.
(Terugkomend op het verhaal verteld door de bewoners van een pand dat ze kochten)
De huisbewoners gingen ook ervan uit dat de wereld vol zit met zichtbare wezens die je met de blote ogen kan aanschouwen, maar ook onzichtbare wezens die je misschien niet met je blote ogen kan waarnemen en zien.
Na, naar alle Pandits en Ojhá’s geluisterd te hebben namen ze uiteindelijk een besluit om op hun eigen manier tot god te bidden en Hem te vragen naar vergiffenis voor eventuele verkeerde handelingen, die zij in onwetendheid gepleegd mochten hebben. Ze namen ze een beetje schoon water in een glas en baden tot de Moeder Aarde. Ze vroegen Moeder Aarde om vergiffenis van wat ze in geval in onwetendheid hadden gedaan, vervolgens verzochten ze Haar om hen te beschermen tegen alles wat het welzijn van de familie mogelijk zou schaden en schonk Moeder Aarde symbolisch het water als ‘drank’ en ‘voedsel’ om hen te beschermen.
Het bleek te werken. Ze leefden daarna onopgemerkt gelukkig.
Bij de bouw van een huis gaan de meeste Hindus een ‘nek’ ritueel uitvoeren (een puja, voor het goed laten verlopen van de bouwwerkzaamheden en ook het huis in aanbouw zijnde te zegenen met positieve energie in eerste aanleg te).
Geesten
Geesten ookwel bovennatuurlijke geesten genoemd door de westerlingen, zijn geesten, die, zoals gezegd onzichtbaar zijn of ze kunnen in een ‘schaduwvorm’ of in een ‘schim’ mogelijk verschijnen. Althans dit wordt gezegd door velen die in geesten en andere wezens geloven. Sommigen gaan ervan uit dat de geesten een rol kunnen gaan spelen bij de beleving hiervan. Anderen weer geloven in natuurlijke energieën uit het heelal die van invloed kunnen zijn op de factor mens. Dit hangt af van de aard van wat er opdat moment zich afspeelt bij een persoon, een gezin of een familie.
Aangenomen wordt dat de geesten gevraagd of ongevraagd op je af kunnen komen; ook kunnen ‘geesten’ naar iemand ‘gestuurd’ worden uit Jaloezie of andere redenen.
Hiertegenover zijn er personen die kennis dragen van bepaalde geheime rituelen en kunnen de goddelijke wezens en geesten aanroepen en tot hen bidden, alsook hen tot bedaren brengen voor het welzijn van een individu, een gezin of een familie. De aanbidding kan zowel voor de goede daden, alsook voor slechte doeleinden aangewend worden jegens de mens en de natuur.
Tijdens en na de komst van de Hindustanen in Suriname (1873-1916) hebben zij hun cultureel erfgoed gebruikt als basis om hun culturele en traditionele leven in Suriname voort te zetten (welke zij meebrachten uit de toenmalige India). Vermeld dient te worden dat de Hindustanen die tijdens de immigratie periode afreisden naar Suriname uit de verschillende lagen van de Indiase samenleving kwamen (intellectuelen, niet-intellectuelen, gelovigen, niet-gelovigen, enzovoorts).
Tot op heden hebben de nakomelingen en aanverwanten van de Hindustaanse immigranten hun cultureel erfgoed zoveel mogelijk bewaard, gekoesterd en tot ontwikkeling gebracht. Deze ontwikkelingen zijn merkbaar bij o.a. de rituelen die plaatsvinden bij onder andere het huwelijk, vóór de geboorte van een kind en zelf vóór en ná het overlijden van een individu en alles wat met hun leven samenhangt.
Het geloof in en de beleving van de goddelijke wezens en geesten maken deel uit van het geloof van vele Hindus, zowel in de praktijk als in het geloof hiernamaals en vormen alzo een onderdeel van hun dagelijkse leven.
Bij de acceptatie van het geloof en de traditionele beleving van de goddelijke wezens en geesten worden zij gerangschikt in krachten, waaraan deze cultuurgroep ook ‘praktische overwegingen’ koppelt en rekening meehoudt.
Het begrip ‘Ojhá’: In de Indiase cultuur is de ‘titel’ Ojhá, een naam gegeven aan het beroep van een geesten bezweerder of een geest genezer. (Referentie: het begrip Ojhá-Frederick M. Smith (2006). Het zelf bezat: godheid en de geest bezit in Zuid-Aziatische literatuur en beschaving. (Columbia University Press. p. 143. ISBN 978-0-231-13748-5).
Noot: Volksoverleveringen komen in sagen, legenden en sprookjes is veelvuldig sprake van bovennatuurlijke werelden en hun bewoners.