Ik ken Alma, een zestigplusser, van de koffiecorner bij het NS station. Als ze mij ziet aankomen zet ze haar apparaat al aan. Soms ren ik weg met de koffie een andere keer heb ik genoeg tijd voor een praatje. Als ik haar weer ontmoet vraag ik of ze begrepen had wat ik aan de telefoon had gevraagd. Ze legt het mij glashelder uit te weten: “ Wij mogen onze ervaringen doorgeven met het doel dat zaken die niet deugen, gedeeld en verpletterd worden. Wat mij weerhoudt om over mijn situatie te praten zijn de emoties die ieder keer weer naar boven komen”. Daarom heb ik niet teruggebeld voor een afspraak.
Als ze bereid is om ter plekke te praten heeft er niemand papier. Ze scheurt een bruine kartonnen doos in een paar smalle stukken en overhandigt mij dat met een pen. Ik vraag haar om over haar jeugd te vertellen. De stemming slaat gelijk om van droevig naar prettig, ze zegt: “Ik heb een hele leuke jeugd gehad, ook de schooltijd was fijn. Ik ging met vriendinnen en nichten naar de bioscoop. Er werd thuis netjes om toestemming gevraagd. Ze moesten weten waarheen we gingen, mijn broer speelde voor lijfwacht. In de groep was ik de oudste en wist de weg.
Geboren en getogen Op Nickerie heb ik ook daar de ULO/MULO gedaan, daarna naar de grote stad vertrokken voor de opleiding tot Ziekenverzorgende. Als het het zesde kind van mijn ouders, hoefde ik thuis niet veel te doen, de oudere zussen en broer hebben mij verwend. In de stad heb ik bij mijn broer gelogeerd,ook dat was prima. Naast het werk in het ziekenhuis heb ik nog een vak geleerd. Wat ik verdiende spaarde ik en sponsorde ook mijn moeder, de eerste keer toen ik mijn moeder geld gaf heeft ze van blijdschap gehuild. In die tijd leende ze het geld voor het uithuwelijken van haar kinderen. Als ze amper klaar was met afbetalen kon ze weer een lening sluiten voor het volgende feest. Mij hoefde ze niet uit te huwelijken en ze kreeg geld van mij. Er kwamen ook aanzoeken voor mij maar ik had andere plannen namelijk naar Holland gaan. Mijn Phoewa (=tante) was met haar kinderen vertrokken en ik was gehecht aan hen, ik wilde hen achterna gaan. Een huwelijksaanzoek heb ik na de “moe dikhaai” (=kennismaking ceremonie)ingefluisterd dat hij moest weigeren omdat ik niet in Suriname zou blijven.
In Nederland aangekomen, kon ik al de volgende dag aan het werk in de zorg, dat was in de jaren tachtig. Ook hier kon ik verder leren, heb mij verder bekwaamd en nog een vak geleerd. Naast een vaste baan heb ik bijverdiend, waardoor ik altijd genoeg geld had. Op een gegeven moment belde mijn moeder uit Suriname dat er iemand om mijn hand had gevraagd. Ik was op dat moment er aan toe om aan een relatie te beginnen, had ook geen goede reden om te weigeren. Zo gebeurde het dat ik werd uitgehuwelijkt. De eerste jaren was het leuk met hem, hij ging ook gelijk aan de slag na aankomst in Nederland.
Zoetjes aan begon hij met gedrag dat niet door de beugel kon zoals verzuimen om naar het werk te gaan, meer dan normaal drinken, een relatie buitenshuis er op na houden, mij beledigen. Ik had de hoop dat hij te veranderen was, heb nog de confrontatie met een “andere” vrouw opgezocht. De gedachtegang was; als zij weet dat hij getrouwd is, bindt ze wel in!. Maar deze actie wierp geen vruchten af, hij ging op dezelfde voet voort en ging meer dingen doen die God verboden had. Na een schrijnende gebeurtenis in zijn familie op Nickerie, heette het dat; als hij daar gebleven was, dat ongeluk niet had plaats gevonden. Ik kreeg de schuld van het huwelijk met hem en zijn vertrek uit Suriname. Omdat hij het bracht alsof dat zijn gevoel was, geloofde ik hem en ging mij ook daadwerkelijk schuldig voelen. Ook al betoogde ik dat ik hem niet aan een ketting naar mij gesleept en vast gehouden had. Ik begreep dat hij het heel moeilijk had met dat verlies van een heel dierbaar familielid en het op zijn manier deze plek gaf bij het verwerken.
Zijn bedreigingen maakten dat ik bang werd van hem, de angst werd ook ingegeven door een gebeurtenis in het verleden in een ander district waarbij een man zijn vrouw in stukken had gekapt vanwege haar kritiek op zijn drank misbruik. We hadden inmiddels al kinderen, hun vader kon en wilde ik niet missen, we waren ten slotte getrouwd, hij was mijn enige en eerste man. Datgene waarvoor ik bang was, gebeurde ook!. Hij kreeg mij behoorlijk door hem toegetakeld in coma op de intensive care. Mijn beide overleden ouders “verschenen” aan mijn bed, allebei hebben mij klapjes gegeven op mijn beide wangen. Allebei moedigden ze mij aan om niet te overlijden, omdat ik nog tieners groot te brengen had. Van de verpleegkundigen hoorde ik achteraf dat ik flink gevochten had om in leven te blijven, terwijl artsen mij hadden opgegeven, ik had teveel bloed verloren omdat mijn man mij op vitale delen had geraakt, ook een long. Hij had zodanig gemikt dat er geen redding meer mogelijk was, de littekens liegen er niet om, kijk maar!. Een deel van Rotterdam was die dag opgeschud,ze wisten allemaal precies wat er gebeurd was, ook schoolkinderen hadden mee geleefd. Ten tijde van de poging om mij te vermoorden was ik alleen, badend in het bloed heb ik 112 gebeld met de woorden: “ik ga dood”. Binnen een paar minuten was de ambulance bij mij. Op mijn onderarmen konden ze geen aders vinden voor het infuus, in de lies is het gelukt.
Justitie verscheen aan mijn bed voor de aangifte . Mijn motto was; dan word ik maar dood gemaakt, erger dan constant ermee bedreigd worden kan het niet zijn. Ik heb geen moment gedacht om het hard tegen hem te spelen, integendeel heb ik voor hem gepleit. Aan de politie heb ik hetzelfde medegedeeld wat ik al die tijd dacht namelijk; dat er iets in hem was geknakt sinds die fatale gebeurtenis in zijn directe familie.
Alma barst in tranen uit als ze vertelt dat hij junks, die zich rondom het station bevonden had aangezet om haar te grazen te nemen. “De jongens kwamen mij doorgeven dat hij ze een aantal bolletjes had beloofd als ze haar zouden koud maken. Integendeel kwamen ze bij mij verklaren dat zij mij wel lief en aardig vonden”. Dat Alma van aard een goed mens moet zijn merk ik aan een edele opmerking van haar t.w.: Een roddelmajoor geeft aan haar door dat de concurrent het behoorlijk druk heeft. Haar reactie: “dat is vandaag zijn geluk”.
De echtscheiding volgde als vanzelf; hij vond het best; bedreigde dat ik het niet moest wagen om een andere man te nemen. Beter worden en de kinderen beschermen en begeleiden had bij mij in die tijd prioriteit. De angst voor hem, die er al was, bleef en is er nog!. Nu zijn de kinderen het huis al uit en ik heb al een poos een vriend, een bekende van hem. Van zijn bedreigingen heeft hij niets waar gemaakt, misschien zijn ze aan elkaar gewaagd. Met de zonen is er sporadisch contact, de meiden hebben amper iets met hem. In mijn buurt heb ik hem liever niet. De buitenvrouwen hadden de relatie met hem ook abrupt beëindigd.
Wat mijn familie betreft, ik ken die van moederskant heel slecht. Mijn ouders onderhielden de band met die van vaderskant. Mijn Nanie en Nana zijn allebei contractanten geweest, misschien zijn ze als echtpaar uit India vertrokken. Dit weet ik niet zeker omdat ik nooit aanwezig ben geweest bij de gesprekken van grote mensen. Mijn vader hoefde ons alleen maar aan te kijken om aan te geven dat we moesten maken dat we wegkwamen bij bezoek. Als Nana op visite kwam nam hij lekkers mee voor ons. Hij droeg een spierwitte dhotie (= wikkelbroek) en een koerta, dat was een grote losse blouse schuin aflopend naar beneden. Ze liepen allebei op blote voeten zover ik mij herinner en ze kwamen van ver.
Nanie had veel sieraden o.a: Aan de hals droeg ze de hesoelie (collier?). De oorschelp was v beneden naar boven bedekt met ringen, aan de beide onderarmen had ze tjoeria’s en birwa’s, dat waren dunne armbanden en dikke holle opgeblazen slangenhoofd armbanden, aan beide enkels had ze een kerra(= enkel sieraad) en in de neus had ze een (tjhoetjhie). Dan had ze ook nog tatoeage op de ene onderarm, wat erop stond weet ik niet meer. De enige sieraad v nana was zijn oorbel (baalaa). Nanie had altijd een kort bloesje met brede band aan de onderkant aan, op een lange rok met plooien met de grote oorhnie op het hoofd die tot op de buik reikte. Van Nana kregen we de zegen bij de begroeting hij zei: “Khoesie rehoo”. Hij maakte zelf dehie(=karnemelk) en de ghee (room). Op zijn warme maaltijd ging altijd ghee over heen. Hij zei altijd tegen ons “Khoen dawree hai” hetgeen misschien inhield het bloed stroomt waar het niet stromen kan of we hebben een biologische band.
Nanie en Nana hebben veertien dochters en drie zonen gekregen. Volgens mij heeft Nanie de honderd gehaald; hun dochters leven nog.