Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 38: Asha: Mijn tranen hebben in de masala gedruppeld

Reacties zijn gesloten

Via een vriendin in Nederland krijg ik begeleiding  om Asha, tweeëntachtig jaar, te interviewen. Middels de whatsapp en  telefoneren is er over en weer overleg gepleegd waardoor ik super snel  bij haar thuis terecht kon met twee familieleden van Asha.

Asha heeft het hele verhaal lachend verteld, de begeleiders hielpen ook om de juiste vragen aan haar te stellen.  Zoals vaker kregen zij op hun beurt een beetje informatie die ze nog niet hadden en lieten ze haar  bepaalde anekdotes  vertellen. Asha vertelt dat zij als baby maar hele dagen in de hangmat lag. Van haar Aadjie hoefde niemand aandacht aan haar te besteden. Volgens de verhalen van mijn moeder was Aadjie onaardig tegen haar. Mijn Naanie had gevraagd om mij mee te nemen, maar dat mocht ook niet van Aadjie die de regie over ons had. Een keer was mijn moeder met mij op bezoek bij Naanie, toen heeft  mijn mamoe mij gehouden.

Mijn moeder werkte dagelijks in een winkel, zij verdiende tien cent per dag. Met haar loon kocht ze een aantal artikelen zoals  een kwart pond suiker, petroleum en zout. Met eieren werd geruild, eentje kostte vijf cent. Ik heb nog steeds een paar munten van twee en een halve cent en een paar van een cent, ze zitten in een aluminium trommel en zijn helemaal glad geworden. Ik zou ze moeten zoeken.

Ik heb een leuke jeugd gehad bij mijn ouders, van mijn vader mocht niemand zijn of haar stem tegen mij verheffen, niet eens mijn moeder. Ik ben tot de tweede klasse naar school gegaan. Omdat mijn moeder dagelijks buitenshuis werkte deed ik het hele huishouden. In de keuken begon het werk met ‘tjoelha liepee’ dat is het ‘houtvuur fornuis’ met een mengsel van klei en koeienpoep met de hand gladstrijken of pleisteren. De leuke dagen waren die waarop ‘Mithaai Naanie’ ,Oma met lekkernijen, langs kwam.  Onze pa kondigde aan als het zo ver was, hij hield van zoetigheid. Van hem kregen we geld  om lekkers te kopen. Ook ruilden we met eieren. Ma wist dat er op zo’n dag geen ei over zou blijven, ze mopperde maar at mee. Een Creoolse man verkocht grote kokoskoeken waarvan twee genoeg waren voor ons allen. Activiteiten zoals de Ramlila en Tazzia mochten we niet bezoeken. De laatste was zelfs taboe voor ongehuwde dames. In mijn tienerjaren heb ik nog een storm mee gemaakt. Bij zo’n ramp hielpen de mensen elkaar, er was geen enkele overheid. We hadden ook geen hamers en spijkers. De zaak werd met lianen aan de parasara muren vastgemaakt. In die tijd vingen we het hele jaar door krab, de Moslims die ik kende aten het volgens mij niet. Roti maakten we ook van rijst, omdat we niet altijd blom hadden. Eerst werd de rijst gewassen daarna nat in een doek opgeborgen, vervolgens werd het in de koffie molen tot meel gemalen. Deze roti werd vers en warm opgegeten.

Op mijn onderarm prijkt de naam van mijn lieve vader.

Mijn moeder had ‘Sita kee Resooi’, een tattoo van de keuken, op de onderarm. Ik heb de naam van mijn vader. Mijn schoonmoeder stuurde mij naar de tatoeeerder die aan de deur was gekomen. Hij vroeg welke naam; ik noemde die van mijn vader. Mijn man heet helemaal anders.

Over mijn aanstaande huwelijk en het huwelijk zelf  had ik totaal geen benul gehad. Toen ik een keer gras aan het snijden was werd ik  door de broer van mijn vader, mijn dada, geattendeerd op gasten. Door een kier zag ik een paar heren. Het was mij ook opgevallen dat er extra eten was gekookt. Op een gegeven moment werd ik voor een klus  gestuurd opdat de mensen mij konden zien. Aadjie had mij mooi gemaakt en van ‘dada’ moest ik zeggen dat ik eens was. Ik wist niet eens waarop ik ja had gezegd. Toen Bhaudjie, mijn schoonzus mij vertelde dat ik zou gaan trouwen, begon ik mij zorgen te maken over wat mij zou overkomen in een ander gezin.  Naarmate het feest naderde werd mijn vader ziek. Op de trouwdag nam dada voor hem waar. Na de huwelijksceremonie vertrok ik met de baraat naar mijn schoonfamilie. Een paar dagen toen de festiviteiten achter de rug waren en ik door mijn familie zou worden opgehaald, pakte ik al mijn persoonlijke spullen in om niet meer terug te komen. Volgens mij was er al een einde gekomen aan het feestje. Een schoonzus die mij had horen praten instrueerde mijn man dat hij mij moest informeren over  ons huwelijk en dat hij mij  over een paar dagen voor altijd zou komen halen. Nu verloopt de informatie anders, dertien jarigen zijn van alles op de hoogte.

In mijn buurt, een ver district slechts met de boot bereikbaar, waren er veel oude mensen uit India zoals Aadjie, Aadja, Naanie ,en Aadja van mijn moeder, wijlen mijn schoonvader en de Pandit. Mijn schoonvader heb ik niet gekend, hij was al overleden toen we trouwden. Over de Pandit herinner ik mij dat  een kind van de Persaad had gesnoept nog voor  Pandit het gezegend had. De bedoeling was dat er dan nieuwe Persaad gemaakt zou moeten worden, maar onze Pandit vond het geen enkel probleem. De Aadja van Naanie was een licht gekleurde man, mijn moeder begroette hem met ‘paaw lagie’ van achter haar oorhnie. Ze deed het op die manier uit diep respect. Ik begroette mijn schoonmoeder ook op die manier voor ze van huis vertrok. Zij was een vrouw die volgens haar regels behandeld wilde worden. Ze had bijvoorbeeld geeist dat slechts haar schoondochters die formeel en volgens de rituelen waren getrouwd haar na haar overlijden mochten afleggen. De anderen waren geschaakt. Dat wil zeggen dat ze ongehuwd en zonder de zegen van familie van beide kanten samenwoonden. Zo’n ongezegende situatie zou mijn schoonmoeder geen juiste plek in de hemel bezorgen. Nu lach ik om dat ‘bhagaawee’ (schaken) gebeuren, letterlijk betekent het meegenomen worden.

Het begon zo; op een goede dag zag ik beweging in de slaapkamer, het huis had genoeg naden en kieren. Naderhand vertelde mijn man dat een ‘wilde‘ vrouw was  mee genomen door zijn broer, de twee geliefden hebben lang in harmonie samen gewoond. Toen ze kinderen kregen vond mijn Barkoe dat het niet verder kon op de ‘íllegale’ manier. Hij, als oudste broer, had de rol van vader. De ongehuwd samenwonenden zijn alsnog volgens de normale rituelen met elkaar in de echt verbonden. Onze familie heeft tijdens de ceremonie de plaats van de familie van de bruid ingenomen.

Toen mijn schoonmoeder bedlegerig werd en echt niets meer zelf kon, heb ik voor haar gezorgd. Ik hoefde haar niet te verschonen omdat ik geen bloedverwant was, mijn kinderen mochten dat wel. Ik tilde haar omhoog en de kinderen deden de rest. Deze situatie had mijn Barkoe voorspeld toen ze mij aan het onderdrukken was. Hij zag wel dat ik goed van aard was. Ik heb ook nog twee kleinkinderen verzorgd omdat de manier waarop ze werden opgevoed mij niet beviel. De eerste dochter van mijn zoon, tevens mijn eerste kleindochter heeft mijn sieraden gekregen. Ik had eerder wat geld van haar gekregen daarom deed ik iets terug. Van mijn man had ik geen sieraden meer nodig na zijn overlijden, hij zei; ‘voor wie ga je,je mooi maken als ik er niet meer ben’. Neen, ik ben nooit meer verliefd geweest op een ander, ook met niemand vriendschap gesloten voor een glaasje limonade.

In het begin was mijn schoonmoeder aardig voor mij, ik ben van aard heel zacht, geef niemand een grote mond. Later behandelde ze mij heel slecht, ik herkende bij haar de verhalen van mijn moeder over de behandeling die zij van onze Aadjie, haar schoonmoeder had gekregen. Mijn Barkoe had een keer zijn vrouw naar haar moeder begeleid omdat hij het krakeel van zijn moeder op dat moment niet aankon. Ik ben gebleven omdat ik niet klaagde. Als ik masala stampte stond ze achter mij met een ‘prienta’ bezen, dat zijn de bij elkaar gebonden dunne stokjes die gehaald worden uit de kokosbladeren, de dunne nerven. Ze sloeg mij ermee op mijn schouder en rug terwijl ik bezig was mijn uiterste best te doen. Ze vond dat ik niet goed en  fijn genoeg stampte. Een boel tranen van mij zijn in de masala gedruppeld. Barkoe waarschuwde dat er op deze manier niemand zou overblijven om haar op het eventuele ziekbed te verzorgen.  Ik kreeg niet eens een lapje van haar om als maandverband te gebruiken. Van mijn eigen moeder was er in die moeilijke tijd geen spoor, ze had tenslotte zelf nog kinderen te verzorgen. Zij kwam ook niet uit angst voor eventuele klachten over mijn huishoudelijk werk. Met mijn man ging ik af en toe naar het ouderlijk huis. Schoonmama was bang dat haar huisgeheimen aan de grote klok zouden worden gehangen zodra haar schoondochters te vaak naar buiten traden. Maar door de ‘Moesaharnies’, werd men op tijd op de hoogte gebracht van wat er zoal  gaande was in het dorp. Moesahars zijn mensen die laag gewaardeerd worden.

Toen mijn vader overleed kreeg ik geen toestemming om langer dan het begraven weg te blijven. Mijn Barkoe heeft het toen voor mij opgenomen waardoor ik onmiddellijk terugging voor de rituelen. Voor schoonmama bleef niets anders over dan schelden dat ik behoefte had aan moedermelk. Mijn vader was voor mij  de liefste man. Vrouwen die gewend waren aan huis te komen, aten uit zijn tharia. Ze kregen eten mee hetgeen in pompoenblad werd ingepakt . Een oude vrouw, ook uit India afkomstig, kwam, at, deed de vaat, baadde de kleintjes en roosterde de cacaobonen  voor ons. Haar kinderen waren al groot. De vrouw sliep het liefst onder de blote hemel bij een vuurtje. Ik vond haar niet helemaal goed in haar hoofd. De Moslims gingen vrijdags naar de Moskee. Als ze een bok slachtten deelden ze het vlees met ons allemaal. We leefden goed met elkaar, maar er is nooit met elkaar getrouwd geworden.

Ik had met moeite een winkeltje opgezet met mijn man. In die tijd raapte ik maar liefst honderd kippeneieren  per keer. Dagelijks vingen we ook vis voor de verkoop. Het geld dat we in de winkel verdienden werd weer in de handel geïnvesteerd. Ik had groene vingers, verdeelde het overschot aan groenten, ook schonk ik regelmatig een doos met levensmiddelen opdat arme mensen hun kinderen konden voeden. Een keer kwam iemand in de winkel om rookwaar te bedelen. Ik heb hem naar een feestje verwezen om daar gratis bolletjes tabak op te halen. De bolletjes werden aan gasten aangeboden die ze tot sigaret rolden in hetzelfde sigarettenpapier waarin dat bolletje gewikkeld werd.

Hier in de stad lukt het niet om anderen bij te staan. Ik heb twee percelen in het district verkocht om waar ik nu zit te kopen. Hier woon ik met een zoon en zijn vrouw. Ik ben van aard niet zo dat ik een schoondochter zal pesten. Zij is aan het werk, heeft al half voorbereid wat ze gaat koken zodra ze tuis komt. Tjatnie maken we samen. Voor het gasfornuis red ik het niet meer zo goed omdat ik slecht ter been ben.

Er valt veel te vertellen over de immigranten; wat ik mij ook nog herinner is dat een  Indiase met twee percelen,  haar kinderen had onterfd omdat ze niet naar haar omkeken. De persoon die voor haar gezorgd had  kreeg hetgeen ze naliet. Die vrouw was de schoondochter van een Brabhan. Als weduwe werd ze in India verstoten. Toen ze in Suriname een naam mocht opgeven koos ze een Moslim naam. Ik weet van een jonge vrouw die heel lang ’Gauna’ was; zij kreeg regelmatig snoep van haar aanstaande man.

Mij is ook verteld dat een vrouw  uit India in het begin had lopen dwalen om in een huis met een groot aantal mensen te belanden. Ze had uit de kreek gedronken omdat ze niet eens een bakje had om regenwater op te vangen.

Wijlen mijn schoonvader was eerst met iemand anders getrouwd, hij had al kinderen toen hij met mijn schoonmoeder trouwde. Toen iemand hem attendeerde op een vrouw bij wie er kinderen werden verwaarloosd ging hij helpen zorgen en kreeg kinderen met haar. Dat gerucht verspreidde zich en de kinderen hebben elkaar geaccepteerd. Barkoe had veel te vertellen in de familie, hij stond erop dat ze elkaar moesten accepteren. Zelf had hij vijf en twintig kinderen die een jaar verschilden. Hij heeft altijd goed voor zijn vrouw gezorgd. Hij herinnerde zijn moeder aan de goede zorg die zij van haar echtgenoot kreeg. Hij deed dat op momenten dat ze lelijk was tegen mij.

Mijn moeder is heel erg mishandeld door haar schoonmoeder. Zij maalde met de  ‘Dheekie’, een klus die ze heel zwaar vond. Ze kookte veel maar kreeg niet te eten. Een keer zijn twee schoondochters samen weggelopen met achterlating van hun persoonlijke eigendommen. Mijn moeder werd terug gehaald, de ander kwam nooit meer terug. Ik herkende de situatie van mijn moeder in mijn huwelijk. Ik kookte bijvoorbeeld ook grote potten maar kreeg slechts de restjes. Mijn schoonmoeder verdeelde het eten, ze haalde zelfs  de rijst van mijn bord weg. Ik moest het vaak genoeg met ‘Broon broong’ doen, dat waren de aangekoekte resten van de rijst op de bodem van de pan.

Vroeger werden de mensen op hun eigen perceel begraven. Soms spookten ze ’s nachts, ook werden er bakroe’s gezet. Deze hokus-pokus-figuren, die bakroe’s werden genoemd, dronken de melk van onze koeien. De Bakroes werden door vijanden geregeld om de have en goed van een ander te niet te doen. Zodra de koeien  in de nacht schreeuwden, gaven wij ze gras, zij zagen de bakroe’s. Wij zagen krabdagoe’s en awarie’s, kleine roofdieren in de bomen bij de stal. Wat er naar beneden sprong wisten we nooit.  Door de ‘nachtdiensten’ was ik  overdag  doodmoe, vooral na de bevalling. Zeven dagen na het baren plantte ik al rijst, ik viel soms in slaap langs de rijstvelden, had totaal geen fut om het een hele dag vol te houden. Mijn jongere zwager verklikte mij bij mijn schoonmoeder met een scheldkanonnade tot gevolg.

Vlak voor haar overlijden schonk ze haar sieraden aan mijn vier dochters. Toen haar dochter kwam opvragen heb ik haar op gepaste wijze te verstaan gegeven dat degenen die haar billen hadden gewassen er recht op hadden. Mijn Barkoe had ervoor gezorgd dat wij ook haar perceel kregen.

Reacties zijn gesloten.