Vera komt uit een gezin van vijftien: moeder, vader en dertien kinderen waarvan zeven jongens en zes meiden. Zij is de oudste dochter na twee zonen en ze verschillen ongeveer een jaar.
Bij haar geboorte kreeg ze de naam Soeroedjdei. De vroedvrouw vond het moeilijk om uit te spreken dus voegde ze een makkelijke naam toe: Vera. Zo gaat ze al bijna tachtig jaar door het leven, hoewel het niet op haar boekje staat. Na haar pensionering als docente in Suriname heeft Vera nog twaalf jaar in Nederland gewerkt als steun en toeverlaat van een directeur.
Ik geef Vera de vragenlijst die ze met een loep doorneemt. Ze mag zelf uitkiezen bij welke vraag ze wil beginnen. Dat laat ze liever aan mij over, dus vraag ik haar om haar herinneringen over haar moeder. Zij antwoordt kort en bits: “Dat was niets bijzonders. Ik was haar werkster.“
Ze weet niet meer bij welke leeftijd de eerste klussen begonnen; het volgende weet ze wel: “Ik heb geen jeugd gehad zoals andere kinderen.” Naast het huishouden ging Vera ook nog alle dagen naar school en maakte haar huiswerk. Haar moeder hing liever in de apotheek rond bij haar man of zat bij de buurvrouw te kletsen. Vera kreeg dan op tijd de boodschap door om alvast de “daal” (gele erwten) op vuur te zetten op de “tjoelha” (open haard fornuis) .
Vera: “Hel-dagen waren de Zaterdag en Zondag als ik het beddengoed van iedereen moest wassen en het huis grondig schoongemaakt moest worden.”
“Soms kwamen vriendinnen formeel aan mijn vader vragen of ik mee mocht voor een stukje fietsen. Het antwoord van mijn vader luidde dan steevast”: ‘Weet je wie uitgaan? Dat zijn varkens.’”
Tijdens het koken streek Vera de kleding van het hele huis. Ze had twee ijzers die in het vuur heet werden gemaakt. Toen haar broer later in een wit overhemd aan het werk ging, streek ze ook die pico bello glad zonder een roetspoortje voor hem. Zoals het de gewoonte was bij hen en anderen, werden jongens nooit ingezet voor huishoudelijk werk. Ook haar vader weet niet hoe een “wassie-ma” of “was-oema” (wasplank) of een “pietna” (slaghout) waarmee je de geweekte kleding tot moes slaat, gehanteerd dient te worden. Misschien was het anders geweest als die wasplank “wassie-pa” (= wassende vader) of was-masra” (= wasman) had geheten, bedenk ik ter plekke. Rondom het huis deden de jongens een enkele keer een boompje verwijderen die in de weg stond; meer dan dat deden ze niet. Deze lelijke gewoonte was funest voor Vera, gelet op het verschil van twaalf jaar met de volgende dochter in huis.
Doordeweekse dagen begonnen voor Vera met de kinderen eten geven, baden en aankleden voor school . Na school begon hetzelfde liedje t.w. kinderen eten geven, helpen met huiswerk, koken en ga zo door. Het stak Vera behoorlijk dat de babies achter elkaar kwamen omdat er maar geen einde kwam aan de luierwasserij. Moeder zette de doekjes alvast in de week tot Vera van school kwam. Op een dag heeft ze haar moeder het volgende verweten: “Jij kan wel babies maken maar hen verzorgen kan je niet!” Moeder heeft toen zwaar gekwetst bij haar vader geklaagd. Vader heeft Vera toen mishandeld met een stuk touw.
Over de jeugd van haar moeder zegt Vera dat deze als die van een koningin was; zij was enig kind van beide ouders en had ook haar oma en opa van beide kanten om haar heen. De nana van Vera zat goed in de slappe was; die hadden iemand voor het huishouden waardoor moeder het werken niet gewend was. Toen bekend werd met wie haar moeder zou trouwen, werd door de familie opgemerkt dat ze in een “lege” boot ging stappen; het was namelijk een arme jongen. Maar nana had al woord gegeven dus trouwden de vader en moeder van Vera met elkaar.
Als ik aan Vera vraag of er iets was waaraan ze plezier beleefde , noemt ze de school. Daar was ze heel gelukkig, kreeg genoeg aandacht ook van jongens. Haar Hindostaanse voornaam werd normaal gebruikt; men had er meestal geen moeite mee. Op de MULO school werd het pas zwaar ; ze kon niet eerder dan negen uur ’s avonds beginnen met leren. Haar vader bleef dan in de hangmat slapen waar zij bezig was. Hij informeerde dan na een dutje of ze nog niet klaar was; soms duurde het tot zes uur ‘s morgens. Dan ging ze door in de keuken om te beginnen met de pap voor de allerkleinsten. Vera bereikte de Kweekschool; het lukte haar redelijk om tot dan haar doelen te behalen . Echter voor het eindexamen zakte ze omdat ze van vermoeidheid niet kon reproduceren wat ze ’s nachts bestudeerd had. Van haar moeder hoefde ze geen medewerking te verwachten. Integendeel kreeg ze steken onder water zoals, wie ze wel niet was om te denken dat ze juffrouw zou worden. Ze besloot om niet meer naar school te gaan, zette er een punt achter. Maar haar vader ging met haar praten om nog een jaar moeite te doen. Zij maakte een deal met hem dat ze op dagen die ze huiswerk zou hebben, geen huishouden zou doen. In die periode is iemand ingehuurd voor bepaalde taken.
Haar moeder had toen al suikerziekte. Ze werd de laatste tijd vaak in het ziekenhuis opgenomen voor behandeling. Thuis hield ze geen dieet. Ze werd zelfs boos als Vera iets zei over wat ze niet mocht eten. De informatie hierover was ook niet zoals tegenwoordig. Ze mocht geen rijst en gele erwten eten maar ze kreeg geen informatie over wat ze wel mocht eten. Moeder werd vaker achter elkaar opgenomen. Ook kwam de dokter soms aan huis om insuline te prikken. Deze arts merkte op dat Vera altijd in de keuken bezig was. Hij zocht op die manier toenadering om haar verschillende keren te betasten. Dit gedrag van deze man vond ze gruwelijk. Toen ze een keer op de poli was voor een prik heeft hij haar aangerand. Haar enige actie was gauw weglopen . Zij denkt dat de assistente toen wel gemerkt moet hebben dat er iets niet pluis was.
Bij haar laatste opname in het ziekenhuis liet moeder Vera en haar vader speciaal roepen. Ze deed een beroep op hen om er voor de kinderen te zijn als zij mocht overlijden. Het mocht ze aan niets ontbreken; moeder wilde niet dat haar kinderen verspreid als honden moesten opgroeien. Vera beloofde haar moeder te doen wat ze vroeg, maar ze verwachtte dat haar moeder net als alle andere keren weer thuis zou zijn, zodra ze beter was.
Ondertussen werkte Vera al; ze had een eigen auto en had leren dansen tijdens haar detachering in het district. Daar werden onderwijzeressen uitgenodigd op feesten van militairen, toen Jantjes genoemd, en de douane. Terug in de stad kreeg ze een uitnodiging van een vriendin voor een feestje waar er gedanst zou worden. Ze regelde met haar moeder dat ze voor vertrek een aantal klusjes zou doen en ook op tijd terug te zijn. Op het feest had ze een paar minder positieve opmerkingen over iemand opgevangen die ze niet kende. Het was leuk tot ze op het punt stond om te vertrekken. Wat er toen gebeurde veranderde een boel voor de rest van haar leven; ze zag een heel knappe man die ook nog met haar wilde dansen; dat was degene die eerder over de tong was gegaan. Haar eerste reactie was dat ze op het punt stond om naar huis te gaan. Maar de man kreeg haar zo ver dat ze bleef. Dat er iemand op zo’n sympathieke manier overwicht over haar had, maakte indruk op haar; het verraste haar allemaal. Ze bleven met elkaar dansen tot ze naar huis ging met een afspraak. Op die afspraak kreeg ze een liefdesverklaring van hem: “Dit gevoel was hem nog nooit overkomen; hij dacht constant aan haar, kon amper eten of slapen.”
“Voor mij was het liefde op het eerste gezicht,”zegt ze. Een gestagneerde menstruatie kwam hun allebei in die periode helemaal niet uit; ze maakten er korte metten mee om die functie weer aan de praat te krijgen.
Op een dag kregen ze de boodschap dat het niet goed ging met hun moeder; toen ze in het ziekenhuis aankwamen was zij al overleden. Vera was toen negen en twintig; de begrafenis vond plaats volgens traditie. De rol van moeder des huizes was ze al baas maar er veranderde iets anders t.w.: “ haar vader lapte hetgeen hij moeder op het sterfbed had beloofd aan zijn laars”, zegt Vera. Hij had toen al in het geheim een verhouding met de dienst, diedia (=oudere zus) genoemd, die zelfs een jaartje jonger dan Vera was. Geruchten werden bevestigd toen vader en diedia werden geconfronteerd met bepaalde feiten. Vera zegt dat vader had beweerd dat hun moeder die relatie zelfs aanbevolen had. Er ontstonden spanningen, die heftig eindigden. Diedia in de rol van partner van vader, weigerde om voor alle kinderen de was en andere klusjes te doen; zij kreeg zelf kinderen en bewoonde de apotheek met haar man. Toen het thuis een keer geëscaleerd was, vroeg vader aan Vera om het huis te verlaten. Dit verbaasde Vera: “Nooit had ik verwacht dat een Hindostaan zijn dochter zou kunnen wegsturen.” Volgens haar heeft ze dat nog steeds niet bij anderen mee gemaakt .
De geliefde van Vera had al een gezin; hij nam haar mee naar vrouw en kinderen. Ook als ze uit gingen was ze van de partij, Soms paste ze op de kinderen tot ze zich niet meer op haar gemak voelde. Ze begon zich zelfs schuldig te voelen. Er werd besloten dat hij de helft van de week bij haar doorbracht. Ondertussen gingen ze dagelijks na hun werk naar zijn boerderij om er te werken. Daar ontmoette ze ook zijn familie en vrienden. Hij was trots op haar; het diende als neutrale plek die uitsluitend door hun tweeën behuisd werd. Hij treiterde zijn Hindostaanse vrienden dat hij de mooiste meid voor zich gewonnen had. Ze hielden er koeien, schapen, geiten, kippen en eenden. Vera bestuurde met gemak ook de tractor voor het maaien of wat dan ook; ook molk ze de koeien. Zijn escapades vocht ze aan; zodra ze merkte dat er “iemand” in zijn omgeving verscheen, zorgde ze ervoor dat ze er ook was. Zij liet merken dat zij de “First Lady” was, Vera heeft goed weten te dealen met het begrip “onze man”, is mijn conclusie.
In de periode dat Vera op de school van een Rooms Katholieke gemeente werkte, die amper verschilde van openbare scholen op de godsdienstlessen na, begon haar baarmoeder op de “tam- tam” te slaan. De biologische klok begon te tikken. Het duurde langer dan zij wilde, eer ze van een zwangerschap kon spreken. Maar eindelijk kwam de dag waarop ze hoera kon roepen; ze wachtte even met de bekendmaking tot ze zich verzekerd had dat het echt goed zat met de persoon in haar buik. Vera had er nooit bij stil gestaan dat een vrouw zonder boterbriefje, geen baby mocht krijgen van God of iemand anders. Haar burgerlijke staat was kennelijk niet goed genoeg om een baby te mogen krijgen volgens haar dierbare broeders. Haar werd te verstaan gegeven door een ”niet ingezetene” van en rondom haar werkgever, dat ze ontslag mocht nemen vanwege de zwangerschap. In deze vernederende afwijzing van haar bloedeigen gemeente had ze absoluut geen zin. Zij was en bleef een trotse meid. Ze ging naar de Inspectie van het Openbaar Onderwijs voor ander werk. Deze man vroeg aan Vera naar de reden van haar aanstaande ontslag waarop ze uit de doeken deed over hetgeen er aan de hand was. De reactie van de Inspecteur was helder: ”Mevrouw, U blijft vlak daar waar U bent. Niemand heeft het recht om U om deze redenen te ontslaan. Gaat U terug naar Uw school. Ik zal contact opnemen met de desbetreffende Inspecteur.”
Nog steeds is Vera blij met deze ondersteuning uit een onverwachte hoek. Maar ze had geen zin meer in de schijnheilige vertoning van haar collega’s en andere geloofsgenoten die een ander, een niet gelovige, het vuile werk hadden laten opknappen zoals aan haar vragen om op te rotten. Vanwege haar niet-Hindostaanse lief heeft ze eerder dergelijke beledigingen van Hindostaanse mannen mogen incasseren.
Het innig gewenste kind kwam, werd liefdevol opgevoed door hun allebei. Vera heeft haar zelfs in de klas gehad. Haar lief overleed op zevenenzestig jarige leeftijd bij haar thuis tengevolge van een hersenbloeding. Deze gebeurtenis is zeer traumatisch geweest. Toen hij zich middernacht niet goed voelde kon Vera geen enkele arts bereiken. De ambulance kon hem niet meer helpen; achteraf kreeg ze de informatie dat hij gered had kunnen worden als er op tijd een bloedverdunner was toegediend. Zij mist hem heel erg. Een enkeling van zijn familie was, toen hij nog leefde, vriendelijk. Een ander kon haar bloed wel drinken. Haar kind heeft wel een goede band gekregen met haar halfzussen; ook de rest van de familie is nu milder geworden. Zowel het geluksmoment als het dieptepunt beleefde ze in deze liefdesrelatie. Haar dochter heeft ze liefst dagelijks over de vloer. Zodra ze drie dagen niet verschijnt wordt Vera al verdrietig, ook al weet ze hoe druk buitenshuis werkende ouders met een paar kinderen het kunnen hebben. Over de schoonzoon zegt ze: “Hij is niet zo happy met mij”.
Ik vraag Vera wat haar op de been houdt. Ze zegt kort en krachtig hardop: “Ik vind mezelf de moeite waard. Ik vind mezelf mooi en ben trots dat ik in alles zelfstandig ben. Ik prijs mezelf gelukkig dat mijn verstand in orde is. Zodra ik info heb over een voorziening maak ik er zelf werk van.” Ze haalt aan dat ze op haar vierenzestigste is geëmigreerd naar Nederland en hier haar draai heeft gevonden. Zij is er trots op dat ze niet op haar lauweren is gaan rusten.
Over haar toekomst zegt ze: “Ik wil in geen geval gereanimeerd worden; ik vind mezelf te mooi om te lijden. Ook zinspeel ik erover om mijn lichaam aan de wetenschap te schenken; dan is er ook geen poespas over een begrafenis.” Dat een euthanasie verklaring gemaakt kan worden vindt ze interessant. Ze is een keer in een verzorgingstehuis wezen oriënteren maar kwam niet enthousiast terug; de mensen zagen er niet gelukkig uit; ook de regels bevielen haar niet. Binnenkort gaat ze starten met een computercursus.