Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 28: Radha: Arbeid van de vrouw adelt anders

Reacties zijn gesloten

Ik spreek Radha aan op de viering van 8 maart, Internationale Dag van de Vrouw. Zij was daar de enige Hindostaanse vrouw met een spierwitte smalle oorhnie van heel fijn katoen, net niet doorzichtig, zoals die honderd jaar geleden gedragen werd door bijna alle Hindostaanse vrouwen. Zij wordt over een jaar tachtig. Voor mijn compliment gaf ze mij een stralende lach terug, zodanig dat ik ter plekke wenste dat ook ik met mijn ogen kon teruglachen.

Over haar eerste herinneringen vertelt ze het volgende: “Mijn Adjie en Adja, allebei immigranten, zijn volgens mij op de boot met elkaar getrouwd. Thuis hielden ze vaak Panchaits (=bijeenkomsten) met anderen. Ze spraken dan  over het sociaal leven  op de plantages waar ze woonden maar ook van die van de plantages uit de directe omgeving. Ook maakten ze muziek en werd er gezongen. Wij bevonden ons  dan achter in het huis en deden ons werk. Aan vrouwen en kinderen werd niet veel gezegd. Ik was sowieso niet op mijn gemak bij hen.

De plantage eigenaren waren slavendrijvers. Ze hadden veel kinderen. Mijn broers speelden met hen. Van hun hebben wij de Nederlandse taal goed geleerd. Op zijn vijftiende ging mijn broer met die  kinderen mee naar Nederland. In Nederland verbleef hij uitsluitend met witte mensen. Er was nooit sprake van, dat ook wij zouden kunnen gaan. Deze plantage eigenaren hadden ook twee doofstomme kinderen van andere mensen groot gebracht, die later dienst deden in hun huishouden. De twee gingen vanaf ze klein waren naar de stad op een speciale school. Verder hadden ze Marie in dienst die ook hun schoenen poetste. De doofstomme kinderen waren handig voor de familie omdat ze immers geen huisgeheimen naar buiten brachten. Er was vaak ruzie bij hun thuis. Een keer had mijn moeder aan Mevrouw gevraagd waarom zij niet naar Nederland ging. Deze had geantwoord: “Kijk hoe lelijk ik ben, de vrouwen daar zijn mooi en Meneer gaat voor hen kiezen”. Het echtpaar was Mulat (= Creools en blank, dubbelbloedjes). Bij Adjie en Adja heb ik nooit ruzie mee gemaakt, maar ook geen uitingen van liefde en genegenheid. Vvan andere families weet ik dat niet omdat ik nergens kwam.

Mijn Adja heeft nooit buitenshuis gewerkt. Hij  had een winkel. Hij, verkocht ook Nederlandse producten die in pakketten uit Nederland bij de plantage eigenaren aankwamen.  We woonden in een groot huis op pawa’s (lage pyramide vormige neuten) met Adjie en Adja, een Dada ( oudere broer van pa), een Kaka (jongere broer van pa) en vijf Phoewa’s ( zussen van pa).  In dat gezin voerde Adjie de regie. Een getrouwde Phoewa woonde vlak naast ons met haar gezin. Bij haar aten we vlees, onze moeder was vegetarisch.

De winkel van Adja staat er nog. Na het overlijden van de grootouders heeft mijn vader het overgenomen. Mijn oudste Zus deed er de administratie; zij speelde  ook de baas over mij vanaf ik klein was. Ik zei nooit wat terug. Ook mijn ouders corrigeerden haar nooit. Nadat er maar liefst drie keer ingebroken was, heeft mijn vader de winkel van de hand gedaan. Nu runnen Chinezen het.

Ik heb de lagere school met een getuigschrift afgesloten. De onderwijzer is nog thuis geweest om te praten voor verdere scholing in de stad, maar dat gebeurde niet, vanwege Adjie die het verbood. De jongens zaten wel bij  een Kaka in de stad voor verdere scholing. Deze Kaka had ook nog op Curacao gewerkt; later kwam hij terug. Na het overlijden van Adjie zijn alle meiden verder naar school gegaan. Ze konden te Paramaribo in een internaat verblijven.

In die tijd was er voor mij niets om blij van te worden, integendeel. Ik haatte het als ik doodmoe van het werk op het land, thuis ook nog een hoop  moest doen. Als het huishouden af was, werd ik nog geroepen om de benen van beide oude mensen te masseren. Ik had niets in te brengen, en deed het maar. Ze begrepen niet dat het niet paste bij een jonge vrouw om de benen van anderen te masseren.

De plantage eigenaren waren slavendrijvers, dat waren ze echt, mijn vader heeft nog voor zestig cent per week op Mariënburg gewerkt. Hij groef sloten.  Voor de fact checkers: in ongeveer diezelfde tijd kon de moeder van een andere vrouw ook voor zestig cent per week op de citrus plantage werken. 

Het werk op het land bestond voor mij uit rijst planten, oogsten, dorsten, drogen en laten pellen. Na de rijstoogst werd er Amsoi groene groente),  Boora, Oerdie en Arhar ( alle drie peulvruchten) geplant en geoogst. Van de Amsoi werden ook de kleine zaadjes verzameld. Die raakten los bij het schudden. Koffie en Cacao werden na het plukken ook nog gedroogd en gemalen. Voor het laatste hadden we een zwarte ijzeren machine die met de hand werd gedraaid. We maalden allemaal, maar het meest deden de mannen dat. Ook massala werd daarmee gemalen. Andere mensen kwamen de machine ook gebruiken.

Als de arts  spreekuur had in Commewijne, kwamen de mensen van heinde en ver. Mijn ouders kookten dan op zo’n dag voor de patiënten zodat ze de terugreis met een volle maag konden beginnen. Met uitzondering van het stuk waar de winkel staat is alles verkaveld. Er zijn nieuwe wegen aangelegd. Van het oude perceel en ons plantage is niets meer over.

Op een gegeven moment deelde Phoewa mij mede dat ik ging trouwen. Ze gaf ook instructies over hoe ik mij moest gedragen bij de schoonfamilie. Wie ons gekoppeld had weet ik  niet meer. In de regel deden de ouderen dat. Ik kwam aan de andere kant van Paramaribo in de buurt van de vierde rijweg terecht. Wat was de schoonfamilie toch arm. Ze hadden een huis van Pina. Het dak was ook van Pina bladeren. De muren waren met klei gepleisterd. Het keukengerei was kapot en versleten en ze hadden maar twee stuks kleding elk, waarvan eentje aan de waslijn hing en de ander op het lijf zat. Ze plantten ook rijst en groenten. Er was net genoeg te eten voor iedereen. Het gezin van mijn man bestond uit vader moeder en zes kinderen. Een schoonzus was na uithuwelijking in een ver district, teruggekomen. Ze wilde niet daar blijven wonen omdat ze in haar slaap rare geluiden hoorde en dingen zag. Ze woonden er vlakbij het water waar er ’s nachts ook geplons te horen was volgens haar. Haar echtgenoot bezocht haar een poos regelmatig, maar verhuisde niet zoals zij wenste. Hij kon er zijn percelen niet achter laten. Naderhand heeft hij een andere vrouw getrouwd.

Ze hebben mij bij de schoonfamilie weliswaar ontvangen, zoals dat de gewoonte was, maar geen enkele blijk van enige hartelijkheid laten merken, ik was uit het niets bang voor ze. Een keer was er een klein incident in de keuken, dat belangrijk genoeg was voor mijn schoonmoeder om bij mijn echtgenoot te klagen. Deze op zijn beurt vond het nodig om mij te slaan. Ik had geen enkel ander idee dan te blijven waar ik was en alles te aanvaarden.

Mijn man werkte als timmerman en trok het huis op in hout, we kregen er twee kinderen en een miskraam. Ik liet mijn schoonmoeder het klompje bloed zien, zo groot als ik een kom maak van mijn ene hand. Ze zei: “Begraaf het”. Daarna ging ik verder met wat ik aan het doen was.”

Ik vraag aan Radha of  ze nog verdriet of andere gevoelens had gekregen over het gebeurde. Ze zegt heel kordaat: “Dat is iets van hier!”.

Wat de intimiteit met mijn echtgenoot betreft, hebben we nimmer iets in die zin verbaal naar elkaar geuit. We noemden elkaar niet bij de naam. Een enkele keer toen de kinderen klein waren, na gemopper om de vaat dat er nog stond, toen ik thuis kwam, kon hij met de Franse slag iets in huis doen. Als vanzelf besloot ik dan in het vervolg, zelf alles aan te pakken. We zijn nooit naar de film of een feestje gegaan. Er waren niet eens mooie kleren.

Naderhand verhuisden we iets dichter bij de stad, mijn man bouwde een eigen huis, ik kreeg huisraad van mijn moeder. Ook mijn schoonouders kregen grond naast ons. Onze grond heeft mijn man zonder overleg met mij aan zijn familie geschonken.

Toen mijn man op een gegeven moment ziek werd in Suriname, hij werd aan de nieren geopereerd, kon hij niet meer werken. Ik werd geadviseerd om bijstand aan te vragen bij Sociale Zaken in Paramaribo. Voor de aanvraag  reisde ik naar de stad, moest lang in de rij staan, de zon was er altijd vel en anderen uit de stad drongen voor. Na een paar keer had ik er genoeg van. Thuis planten, kippen en koeien houden leverde mij voldoende op, ook om alle kinderen naar school te sturen.

In de jaren zestig vertrokken ook mijn broers en zussen naar Nederland. Toen ze mij uitnodigden had ik het juist goed voor elkaar, had zelfs een vaste baan in de schoonmaak. De gewassen die ik op het veld had staan, groeiden en bloeiden goed, ik kon mij beter dan ooit bedruipen. Dat mijn man altijd sacherijnig was en mij sloeg, had ik al mee leren leven. Dat het bij mijn ouders ook niet veel anders was had ik mij ook bij neer gelegd. Daar speelde mijn oudste Zus zoals altijd de baas. Die had ieder keer weer op en – aanmerkingen over mij en mijn kinderen. Nimmer hebben mijn ouders het voor mij opgenomen of haar gecorrigeerd. De kinderen van mijn zus werden als luxe poppen behandeld. Ik trok mijn conclusie om er maar niet op bezoek te gaan. Echter toen mijn moeder ziek werd, was er geen spoor meer van mijn zus. Ik ging mijn moeder regelmatig verzorgen. Moeder jammerde dan, dat degene op wie ze gerekend had, haar had laten barsten. Ik vraag aan Radha hoe het kwam dat haar Zus het zich kon permitteren om zich boven haar op te stellen. Radha zegt: “Zij voerde ook over mijn ouders de regie, ze woonde met haar gezin naast de winkel en bleef voor hun de administratie, doen, zij is nog steeds zo bazig”.

In noodsituaties ging ik naar mijn broer die altijd bereid was om mij op te vangen. Zo gebeurde het, dat ik weer een keer daar was beland na mishandeling door mijn echtgenoot. Deze was inmiddels genezen en koos voor de drank. Het maakte mij echt razend dat hij zich misdroeg terwijl hij nota bene van mij profiteerde. Alles maar dan ook alles en iedereen in huis werd door mij verzorgd. Het verbaasde zelfs de buurvrouw dat ik meer voor elkaar kreeg  dan hun, met een vaste baan bij de overheid.

Deze keer vertrok een broer speciaal uit Nederland met het doel om mij op te halen. Hij kreeg mij zo ver om een paspoort te maken en met de jongste te vertrekken. Mijn moeder betaalde voor ons. Bij aankomst vlak voor de onafhankelijkheid, regelde mijn broer dat ik een uitkering kreeg in Nederland. Dat handje ophouden beviel mij weer niet, ik was gewend te werken voor mijn geld. Al gauw vond ik werk in de thuiszorg, die taal van de slavendrijvers kwam goed van pas. Met uitzondering van een enkele klant, ging het heel goed, de mensen bij wie ik aan huis kwam, waren aardig, soms kreeg ik ook koekjes mee voor thuis. Van de werkgever had ik te horen gekregen dat die ene klant bang was voor mij. Na een poos via het uitzend bureau gewerkt te hebben, vond ik werk in een tehuis, heb nog een vast contract waarop staat dat ik als assistent verzorger in dienst was tot mijn vijfenzestigste. Nu heb ik pensioen.

Mijn broer

Hij was er voor mij

Mijn broertje

Hij kwam speciaal voor mij

Hartelijkheid voor mij

Ik vertrok, vergaf, groeide.

Bouwde,gunde en genas

Betrad de maatschappij

Mijn aanwezigheid doet er toe.

 

In die tijd, jaren zeventig, kostte een huis ongeveer vijfentwintig duizend gulden. Sociale Zaken richtte het huis voor mij in. Ik liet iedereen overkomen. Twaalf jaar geleden is mijn man overleden Nu woon ik alleen. Eenzaamheid komt niet voor bij mij, heb een volle agenda.  Mijn activiteiten bestaan uit een keer koffie schenken in een tehuis, uit de Bhagawat Geeta en de Remaain voorlezen, zingen, liederen van tv opschrijven,aan Yoga doen en drie keer in de week op de kleinkinderen passen. Ik kom overal makkelijk met de tram. Gisteren was het Phagwa, toen ik in het tehuis aankwam vroeg ik waarom er niet versierd was!. Het personeel keek mij stomverbaasd aan, ze waren het vergeten.

Als ik weer geboren word pak ik het anders aan. Ik zal net als de anderen naar school gaan, mij mooi kleden,sieraden om doen, parfum gebruiken en spelen. Ik vraag aan Radha welke leuke dingen vielen in te halen sinds ze in Nederland op haar eigen benen stond met genoeg eigen geld en middelen, toen de kinderen al groot waren. Zij zei: “Wat ik in de jeugd heb gemist valt niet in te halen omdat ik aan het werk was, en de verantwoording voor de kinderen nam. Maar het past ook niet bij mij als ik mij  bijvoorbeeld nu ga opmaken. Voor acht Maart had mijn dochter mij aangemeld via internet, de Hindoe Ouderenbond nodigt mij regelmatig uit bij activiteiten”. “

Als ik klaar ben met mijn vragerij ziet Radha er niet eens moe uit, ze start juist de computer, want haar zoon heeft haar erop geattendeerd dat ze haar mails regelmatig moet lezen. “De kinderen komen allemaal over de vloer want ik ben geen type om ruzie mee te krijgen” zegt ze. Al bij al vond Radha haar verhaal helemaal niet boeiend om te vertellen,nog minder om er  iets van te leren.Ik vind; petje af voor iemand van 1936, die opgroeide met de volgende tien geboden: Werken – Nooit spelen – Mond dichthouden – Stoppen na de Lagere school – Trouwen – Geen fouten maken -Blijven waar je bent – Niets voelen –Vernederd worden – Amper liefde en warmte kennen.