Amar K. Soekhlal: Baithak gáná – de ziel van de Sarnámi cultuur

Een van de meest in het oog springend erfgoed, dat de kantráki’s uit India hebben meegenomen is de baithak gáná en die is inmiddels uitgegroeid tot één van de belangrijkste pilaren van de Sarnámi cultuur. Zelf ben ik een groot liefhebber van de baithak gáná en kan ik makkelijk wegdromen bij liedjes uit de jaren ‘70 en begin jaren ‘80 van de vorige eeuw. Denk maar aan liedjes van Ramdew Chaitoe, Radjoe Sewgolam, Haridat Jairam, Dropati en Desi Raghosing. De popularisering van de baithak gáná is ook met deze artiesten begonnen. Wie kent Rát ke sapná van Ramdew Chaitoe niet? Of Dhobiyá mar jai ye van Radjoe Sewgolam. Iedereen heeft gedanst op Habrá katáwat lagal dér van Haridat Jairam. Hij is de eerste baithak gáná zanger die al zijn liedjes in het Sarnámi heeft gezongen, in mijn moedertaal. Een groot compliment voor deze pionier is dan ook op zijn plaats. Maar de baithak gáná is bezig met een transformatie. Op zich is er hier niets tegen. Je moet evolueren en met de tijd meegaan. Bovendien elke vernieuwing leidt tot enig verlies!

De baithak gáná was in den beginne een driemans formatie, bestaande uit een dholak speler, een dantal speler en een (harmuniyá) harmonium  speler die meestal ook de zanger was. Ironisch genoeg, was de opkomst van Ramdew Chaitoe tevens het einde van de traditionele baithak gáná. Zijn formatie bestond uit meer dan drie personen en ook het aantal muziekinstrumenten nam navenant toe. Hiermee begon, kan je wel zeggen de moderne baithak gáná, de caltá of catni baithak gáná. Helaas wordt het woord catni niet geschreven volgens de Sarnámi spelling, maar volgens de Engelse spelling. In de afgelopen periode kreeg ik uitnodigingen om via facebook deel nemen aan een live chutney (catni) evenement. Ik heb het niet gedaan omdat ik een teloorgang bespeur in de baithak gáná  Luisteren en genieten van de baithak gáná is er tegenwoordig helaas niet meer bij omdat de muziek zo oerend hard is, waardoor de zang volledig wordt overstemd en onverstaanbaar is en daardoor onbegrijpelijk. Buitengewoon ergerlijk. Ik bezocht in de pre corona periode regelmatig bijeenkomsten waar de baithak gáná prominent was geprogrammeerd met wervende teksten zoals: Baithak gáná hangámá en Chutney sensation.

Eerlijkheid gebied te zeggen, dat de zalen meestal uitverkocht waren met dansend publiek. De dansvloer was altijd vol. Op Amazon prime is een prachtige documentaire over het muzikale leven van wijlen Jagjit Singh, een aanrader voor elke muziekliefhebber. Ik heb vooral aandacht geschonken aan de muziek en wat mij direct opviel is dat de muzikanten dienstbaar zijn aan de zanger. Zij begeleiden de zanger en overstemmen hem nooit. Op YouTube kijk ik ook heel graag naar Maithili Thakur, die prachtige Bhojpuri liedjes zingt en ook bij haar kan je heel goed verstaan wat zij zingt. In Nederland zijn de Ashiq Brothers ook een goed voorbeeld. De muziek is nooit overheersend. Dat is helaas niet bij de mij dierbare baithak gáná. Niet alleen in de feestzalen is een kakafonie van geluid, maar ook op de nauta’s. Er valt totaal geen ritme of een symfonie te ontdekken. Ik ben regelmatig vroegtijdig weggegaan van een nautá en als ik in bed lag dreunde het bas geluid nog na in mijn hoofd. Met de teksten van de meeste liedjes is het ook droevig gestemd. Het is plat en ordinair, hoewel dit ook onderdeel is van  de baithak gáná, maar mag het ook een keer verheffend zijn?

Ik wil niet te veel somberen, want er zijn een aantal lichtpunten die nog hoop bieden. Een jonge generatie met veel talent is in opkomst. Ik ben zeer onder de indruk van Vishal Hira. Samen met zijn broers Shailesh en Deyon vormen zij The Hira Brothers uit Haarlem, onder begeleiding van hun  vader, de vermaarde dholak speler, Sonnie Hira. Vishal heeft een prachtige en zuivere stem en beheerst de baithak gáná ook in de klassieke stijl. Bovendien schreeuwt hij niet in de microfoon, zoal de meeste zangers. Dit geldt zeker ook voor Shivam Rajaram van Natraj Baithak Gana Group uit Delft en Sandeep Badloe uit Rotterdam. Ik hoop dat deze talenten een mooie mix kunnen vinden tussen de catni – en de klassieke baithak gáná.