Siela Ardjosemito-Jethoe: Hamer in de tas – een column over #veiligheid #emancipatie #opvoeding #gender #genderidentiteit

Reacties zijn gesloten

Het is een prachtige vrijdagavond en ik maak met Agnes een avondwandeling door mijn oude buurt. Een buurt die Agnes ook kent. In de jaren ’90 zaten we op het VHBO, in Zwolle bij elkaar in de klas. Intussen was ik verhuisd naar Den Haag en zij volgde mij kort daarna, we zochten vanaf mijn stekkie naar een kamer voor haar. Hoewel ze niet in het Haagse is gebleven hebben we fijne herinneringen aan die tijd.  Ik vertel haar hoe alles er nu anders uit ziet en dat de sociale veiligheid sterk is verbeterd. We wandelen langs Holland Spoor over de Stationsweg richting Huygenspark. Het ziet er allemaal opener uit, ze beaamt het, het is er inderdaad opgeknapt. Al lopend op de Stationsweg ginnegappen we over hoe er vroeger werd geroepen en gesist naar ons.

Eenmaal bij het park aangekomen, begint een jongeman naar ons te roepen. Hij zit samen met een vriend van hem, wijdbeens op een stenenbankje aan het begin van het park. Agnes en ik kijken elkaar verbaasd aan. Ik nog meer omdat deze Haagse jongeman, naar mijn idee van Marokkaanse komaf is en het Sarnami tegen me begint te roepen: ‘E chowry au na! Ka haal hai? Au na!’ Zijn vriend die naar mijn idee Hindostaans is kijkt wat ongemakkelijk naar de grond. Mijn eerste instinct is fight, geen freeze, geen flight maar fight!  ‘Ham tor mai ke samour bati. Aur oeperse etna acha se Hindostani toke na auwe hai. Pagl’ (Ik kan wel je moeder zijn! En zo goed Hindostaans spreek je nu ook weer niet. Gek). Het is stil, ze kijken nu beiden naar de grond, er wordt gefluisterd: Wat zei ze nou?  Ergens vind ik het interessant als antropoloog dat iemand van Marokkaanse komaf in de Haagse urbane context blijkbaar zich een aantal zinnen Sarnami heeft eigen gemaakt. Maar goed als vrouw vind ik het niet fijn om op deze manier bejegend te worden en die genderidentiteit staat op dit moment voorop.

‘Ik heb even een flashbackmomentje,’ meld Agnes me. We kijken elkaar aan en beginnen te lachen. Natuurlijk hebben we samen als jonge vrouwen uit kleine dorpjes, eind jaren ’90 in Den Haag, wel vaker wat meegemaakt. We woonden samen in een studentenhuis op de Weimarstraat op het stukje voor het Koningsplein. We halen herinneringen op over die tijd, die buurt en de jongemannen die we daar tegen kwamen. Die buurt is ook een metamorfose ondergaan, van de achterstanden is niets meer terug te zien. Basketballers en bloods en crips hebben plaatsgemaakt voor yuppies en gezinnen. Echt veilig was het er destijds niet, dat was duidelijk uit de reacties van anderen op te maken. ‘Woon je daar? Zo je moet echt uitkijken daar! Doe je voorzichtig.’ Zelf heb ik er weinig last van gehad, ik vond het een fijne wijk om te wonen. En dat gesis en geroep in de buurt hield snel op naar mate het duidelijk werd dat ik een buurtgenoot was. De familiariteit maakte de sociale veiligheid.

Een andere vriendin, kwam mij helpen met inrichten van mijn vers gevonden kamer op de Weimarstraat boven Agnes. Vanaf de stad liepen we met een grote spiegel naar tram 3, bij de halte Conradkade stappen we uit. We lopen de kade af en al lopend worden we aangesproken, nagefloten en na-gesist. Samen nagelen we de spiegel met een grote hamer aan de muur boven de mantel, de hamer leg ik op tafel. In de avond vertrekt de vriendin richting huis en ik besluit met haar mee te lopen naar de tramhalte op de Conradkade kruising Laan van Meerdervoort. Ze vindt het geen prettig idee dat ik dan weer alleen van de halte naar huis loop. Ze wijst naar de hamer. ‘Neem die dan mee in je handtas, dan heb ik het idee dat je veilig bent.’ Na wat heen en weer gekibbel stop ik met frisse tegenzin de hamer in mijn handtas. Mijn handtas die zo groot is als een A5, het handvat steekt er ruimschoots uit. Lichtelijk gespannen loop ik met haar naar de halte. Niet om het mogelijke gevaar, maar dat ik mogelijk als gevaar gezien zou kunnen worden. Nu lachen we hartelijk om de anekdote.

Toen ik zeventien en een half was, kwam ik met de trein uit Friesland naar Den Haag. Destijds had ik lange rastavlechtjes, een rasta jasje van Mac & Maggie, een gele tuinbroek en  gele leren Timberlands. Ik stapte uit en dat was het moment dat ik voor het eerst werd tegemoet getreden met gesis en ‘E-meisje.’ Ik kende deze grootstedelijke code van onheuse bejegening niet en zei gedag tegen de jongeman. Hij was verbaasd en liet me weten dat ik echt aardig was. We spreken nog even met elkaar en gaan elk ons weg. Ik heb de codes beter leren begrijpen en zal nu niet zo snel meer op de bovenstaande manier reageren. Toch had het zo zijn voordeel, het niet begrijpen van de grootstedelijke bejegeningscodes, gaf me ook een onbevangen vrijheid om mensen open tegemoet te treden. Of minder positief gesteld kon je het ook naïviteit noemen. In deze onbevangenheid had ik de jongeman, die Agnes en mij afgelopen week had nageroepen ook een vraag kunnen stellen, misschien had hem dat wat meer tot denken kunnen zetten. Achteraf was dat misschien een betere manier geweest, misschien wel een gemiste kans.

Zelf voeden mijn man en ik twee cis, hetero kinderen op. Jongens die zichzelf als jongens identificeren en op meisjes vallen. In onze opvoeding willen we onze kinderen verschillende ideeën rondom gender meegeven. Ideeën waar wij zelf deels niet mee zijn grootgebracht. We geven aan dat gender deels is aangeleerd en dat in dat aanleren een mooie variatie mag zitten. We hebben het over je niet belemmerd voelen in de liefde. We laten weten dat wij ons openstellen als ouders, voor een ieder die hen gelukkig maakt. We vertellen ze dat je als jongen prima roze kan dragen, met poppen kan spelen en lang haar kan hebben. We leren ze dat je op een open manier communiceren fijn is, dat je mensen respecteert en accepteert voor wie ze zijn. Dat vrouwen en meisjes geen objecten zijn. En dat je het aangaat als je onrecht tegen komt, wel met inachtneming van de eigen veiligheid. Deze andere noties zoals de ongelijkheid van vrouwen op de arbeidsmarkt als het gaat over carrière en salaris mogelijkheden. Of het alert zijn op taal die vrouwen naar beneden haalt zoals: ‘Je, rent als een meisje’ of ‘Stel je niet aan, je bent geen meisje,’ en zo verder. Dit soort taal heeft een negatieve connotatie, er wordt gesteld dat vrouwelijk minder is dan mannelijk.

Tegelijkertijd weten we dat we beiden in een hetero normatieve omgeving zijn grootgebracht. En we weten dat we zelf ook regelmatig in de valkuil van heteronormativiteit stappen. We zijn ons er van bewust dat we zelf zijn grootgebracht met een eurocentrische blik op de geschiedenis. En dat we genderrolpatronen om ons heen hebben gezien waarbij de stereotypen werden bevestigd. Het kost dus tijd energie om uit dit alles te breken en met elkaar iets anders aan onze kinderen mee te geven. Zelf hebben we al een heel ander leven opgebouwd wat daarbij helpt. Door een gemengd huwelijk zowel etnisch als religieus aan te gaan, door het openstellen voor fantastische diverse mensen die we nu onze vrienden mogen noemen, door zelf de zorg- en kostwinner patronen om te draaien en door met elkaar te blijven leren worden we ons elke keer een stapje bewuster. We kiezen ervoor om elkaar binnen ons gezin te helpen en dat is altijd interessant, maar niet altijd gezellig en dat vinden we prima.

Afgelopen week deelde ik ervaringen van mijzelf als vrouw, met mijn kinderen. Ze zijn vol verbazing en begrijpen niet dat mannen die mij niet kennen mij zomaar aanspreken, naar beneden halen of zelfs hebben betast. Ze begrijpen dit niet, mijn oudste zoon formuleert het als volgt: ‘Het lijkt net of je dan geen mens maar een object bent.’ Een scherpe observatie van een veertienjarige. Ik leg uit dat er voor vrouwen van kleur en zwarte vrouwen ook een koloniale laag over zit van seksualisering naast exotisering. Dat maakt het nog complexer, want dat kruispunt van vrouw en vrouw van kleur zijn, en de historische context daarom heen, draagt bij aan het dehumaniseringsproces. Het is lastige materie omdat de jongens geen insidersperspectief hebben. Mijn man legt uit hoe hij als man anders met veiligheid te maken heeft dan ik. Hij vertelt dat hij s ’avonds laat zich niet druk hoeft te maken over seksueel geweld. Dat hij zich zeker op dat tijdstip wel druk  maakt over mijn sociale en fysieke veiligheid en over seksueel geweld.

Ik vertel de jongens welke strategieën ik heb aangeleerd om mezelf veiliger te laten voelen en wat ik hierover met hun vader heb afgesproken. Ik laat ze weten dat ik mijn huissleutels al in mijn hand heb ver voor ik bij de voordeur ben, enerzijds om snel de deur te kunnen openen en anderzijds om een mogelijke belager flink mee open te halen. Het gaat over hoe ik in de avonduren vaak geen hakken meer draag zodat ik sneller kan weglopen of rennen als dat nodig blijkt. En over zo snel mogelijk, zo zeker mogelijk en zo stoer mogelijk doorlopen en opmerkingen negeren (zeker als je alleen bent en het donker is). Ik vertel ze dat ik hun vader bel, als ik de trein uitstap, zodat hij weet binnen hoeveel tijd ik thuis zou moeten zijn. En ik vertel ze over de hamer in mijn tas voor mijn veiligheid. De jongens vinden het veel, waar ik als vrouw allemaal over nadenk om mij veiliger te voelen. Ik vind het goed om dit met ze te delen, want het begint bij fijne jongens opvoeden die bijdragen aan sociale en fysieke veiligheid. De jongeman in het park zal vast ook een moeder, een zus of een tante, hebben voor wie hij het fijn zou vinden dat ze rustig zouden kunnen wandelen, zonder lastiggevallen te worden. Daarom is in gesprek gaan over het toxische masculiene gedrag een betere strategie, soms lukt dat en vaak ook niet.