Edgard Panday – Pandero

Amar K. Soekhlal

1        Inleiding

Een van de aspecten van het Hindoestaans erfgoed is muziek. Behalve aan muziek kan je onder andere denken aan dans, architectuur, rituelen, gebedshuizen en zo kan je nog een paar onderwerpen benoemen. Een van de onderwerpen, die mij intrigeert, is muziek. Toen ik in 1974 naar Nederland kwam, waren er een paar bandjes die in heel Nederland optraden. Ik reisde ze vaak achterna om het Surinaams thuisgevoel te ervaren. In de diverse steden had je verschillende muziekformaties met bekende zangers en zangeressen. Deze bands hebben een grote bijdrage geleverd aan het creëren van een thuisgevoel in Nederland. Ik zal dit jaar beginnen om een aantal van die markante figuren uit die periode te portretteren. Ik begin vandaag met de heer Edgard Panday van de band Pandero.

2        Jeugd in Suriname

Figuur 1 De heer Edgard Panday. Foto: Eigen archief

Ik ken Edgard uit de jaren ’70 als een rijzige man met een sonore stem en een vol kapsel. Hij was de bandleider van de muziekformatie Pandero. Een verbastering van zijn achternaam Panday. 45 jaren later herkende ik hem direct. Ik zag hem heel vaak optreden in Den Haag,  Rotterdam en Amsterdam. Hij bezorgde mij en mijn latere bahnói Rob Bhugwansingh vele mooie avonden.

‘Het is zo jammer dat de muzikanten zo weinig waardering krijgen van de eigen Hindoestaanse gemeenschap’, zegt Edgard direct. ‘Kijk maar naar mensen als Gurudatt Kallasingh, Sukky Akkal, de mensen van de Indian Orchestra in Suriname. Zij schreven en componeerden hun eigen prachtige nummers. Het liedje Sarnám hamárá pyárá desh van Kallasing is een schitterend lied. En toch krijgen ze niet de waardering waar ze recht op hebben. Dat vind ik zo jammer. Alles is India, India en nogmaals India”.

Edgard is geboren in Paramaribo in 1944 als zoon van Jozef Panday en Ernestine Budhulall. Zijn vader zat op Rajpur, een katholieke jongensinternaat in Paramaribo. Edgard is een Hindoestaanse christen en hij bracht zijn jeugd door in de multi-etnische wijk Combé. Thuis spraken ze alleen Nederlands. Vanwege het karakter van de buurt kwam hij niet alleen in contact met Hindoestaanse muziek, maar ook met Engelse- en Spaanstalige muziek. Op vijftienjarige leeftijd kreeg hij  een mondharmonica cadeau  van zijn náni (oma van moeders kant). Zijn veelzijdig talent kreeg eindelijk een uitlaat.

Figuur 2 Flyer van een feestavond. Foto: Archief van Edgard Panday

Samen met zijn buurjongen Moenná Rajak beginnen ze hun eerste band genaamd Gemini Orchestra (van Gemini films uit Mumbai). Het huwelijksfeest van de broer van Moenna, Feroz, was hun eerste muzikale vuurdoop.  Iedereen zong Bollywood liedjes toen en Edgard richtte zich daarom op Engelstalige nummers van Elvis Presley, Engelbert Humberdinck, Frank Sinatra en van Mighty Sparrow. Buiten Paramaribo, bijvoorbeeld op Hansu, waar overwegend Hindoestanen wonen, speelden ze geen Engelse liedjes omdat de mensen in de districten alleen maar bekend zijn met Bollywoodliedjes. Zijn neven, Frank Panday en Harry Mohanlal hadden ook een eigen band. Uiteindelijk trad Edgard toe bij Frank als zanger.

3        Naar Nederland

Ondanks zijn drukke muzikale activiteiten was Edgard een goede en ijverige leerling. In 1966 behaalde hij zijn AMS diploma, dat te vergelijke is met het atheneum in Nederland. Na het behalen van zijn AMS-diploma vertrok Edgard in 1966 naar Nederland. ‘Ik wilde eigenlijk arts worden, maar daar kwam niks van terecht’, zegt Edgard. Hij woonde op een etage aan de Christiaan de Wetstraat in Den Haag, onder het regime van een hele strenge hospita. ‘Het eten was verschrikkelijk! Vooral de witlof en asperges!’ zegt hij met een vies gezicht. ‘Ik wilde gewoon massálá kip of sim met droge vis.’

In Den Haag ontmoette hij Rudi Baldewsingh van de band Rudi and the Singers. Hij vroeg aan Edgard of hij in zijn band wilde komen zingen. “Ik wil heel graag, maar mijn repertoire is Engels. Dat was voor de heer Baldewsing geen probleem. Zijn vuurdoop heeft plaatsgevonden in Amicitia in Den Haag. Een plek waar de eerste Hindoestaanse koppels schoorvoetend de dansvloer betraden, dansen was immers in Suriname onder de Hindoestanen niet gebruikelijk.  Hier ontmoette hij zijn idool Gurudatt Kallasingh, die een geweldige zanger en tekstschrijver was. Edgard kende hem niet persoonlijk, maar had grote bewondering voor alles wat de heer Kallasingh deed en hij was onder de indruk van hun eerste ontmoeting.

4        Oprichting Surineds en verhuizing naar Amsterdam

Edgard wilde graag ook een eigen band oprichten. In Den Haag leerde hij ook andere muikanten kennen en de vraag naar bands was groot. Hij besloot om samen met andere Surinamers die muzikaal actief waren om een eigen band op te richten en zo werd Surineds geboren.  Ze speelden voornamelijk in lobby’s van hotels onder andere het Hiltonhotel en BelAir.

Sonny Panday (†), een begenadigde mandolinespeler en latere ambassadeur in Brazilië voor Suriname, vroeg Edgard om te verhuizen naar Amsterdam omdat Hindoestanen daar wel dansen op Engelse liedjes. Volgens Edgard merkte je duidelijk dat deze dansers langer in Nederland woonden.

In Amsterdam ontstond een nieuwe muziekformatie: The Indian Soul Brothers. De leden waren: Simon Dayala, Tieke Baldew, Ramdjan, Fieke Aldoelhak ( eerste drummer), Jen Panday, Ali Ghazi en Edgard Panday. Het repertoire was hier ook een mix van Bollywood-liedjes en Engelstalige. Er diende zich een praktisch probleem voor in die tijd, namelijk dat de Bollywood-liedjes niet dansbaar waren. Deze liedjes moesten dansbaar gemaakt worden. Ze besloten om de liedjes een snellere beat te geven, om er meer soul aan toe te voegen zodat het publiek wel kon dansen op deze liedjes.

5        Oprichting Pandero

In 1974 verliet Edgard The Indian Soul Brothers maar hij bleef hunkeren naar muziek maken en optredens in volle zalen. Zo kwam hij op het idee om Pandero op te richten, een verbastering van de naam Panday.  Pandero zou hem en de groep furore brengen. Maar hij moest eerst nog bandleden zoeken. Dat was niet zo moeilijk om in zijn grote kring te zoeken naar topmuzikanten.  Die vond hij in de leden: Michel Lachman (zanger), Maikel Boys, Edje Gafoerkhan, Robby Abdoelhak (zanger) en Willem Ghisaidoebe (organist).

In 1975 werd de groep uitgebreid met twee blazers: Eric, Baldonero (trompettist), George Scheermaker (saxofoon). In de loop van de tijd werd Pandero verder aangevuld met: Naldo, Kries Malhoe, Gerda Abdoelhak en Margaretha Panday

Op Eric en Baldonero na, waren geen van de leden geschoold in muziek, maar de overige muikanten hadden een groot muzikaal gevoel. Het was goed luisteren naar het origineel en proberen zo goed mogelijk na te spelen.

De optredens van Pandero vonden onder andere plaats in het Bijlmerhuis. Het publiek bestond voornamelijk uit Hindoestanen. Dat veranderde snel vanwege trefcentrum Kwakoe waar het publiek voornamelijk Afro-Surinaams was. ‘De sfeer was geweldig’, zegt Edgard. ‘Een samenkomst van Surinamers, waardoor je de echte gezelligheid van thuis beleefde. Maar hij zong ook populaire Bollywoodliedjes zoals Ankhon ankhon me, Mujhe pyar ki zindagi denewale, Pal pal dil ke pas. Wel met een eigen draai waardoor het publiek kon slow dansen. Of zoals Edgard het noemt: slijpen. In het Bijlmerhuis zong Edgard voor het eerst het liedje Tu Sab se hasi hai dilruba. Een nummer van Mukesh uit de film Ramu tu diwana hai. Een snel nummer. Maar ook hier maakte Edgard de muziek dansbaar. De dansvloer stroomde altijd vol. Eigenlijk maakt dit Edgard de grondlegger van de Hindipop. Volgens hem is de definitie van Hindipop het dansbaar maken van Bollywood muziek. Grote artiesten als Harry Mohanlal en Frank – en Sonny Panday speelden prachtige luistermuziek. Mensen zaten op een rij en luisterden naar hun muziek. ‘Maar de tijden veranderden’, benadrukte Edgard.

6        Eigen liedjes schrijven en produceren

‘Ondanks het succes, was ik niet tevreden’, zegt Edgard . ‘Ik wilde mijn eigen nummers maken. Naar mijn mening kenmerkt dit de echte artiest. Iemand die zijn eigen voetafdruk achterlaat.’  Bovendien moesten  zijn  liedjes een bepaald maatschappelijk engagement vertolken. In zijn eigen omgeving zag hij dat veel Surinamers aan drugs waren geraakt en hij vond het verschrikkelijk om zoveel van zijn vrienden te zien afglijden naar een ongezond en marginaal bestaan. Als waarschuwing tegen deze menselijke aftakeling, schreef en zong hij het liedje Smoko mang. Ook schreef hij het romantische nummer Soeno djie mere pjaarko,(sic)  gezongen door de ongeëvenaarde Michel Lachman.

Tumhári har nazar

Tumhári har khusi

Tumhári phul sá dil

Chupe hai mere pyár me

Met de komst van Nadeem Khan (†) en de blazers, werd Pandero erg populair in heel Nederland. Nadeem Khan kwam over van de muziekgroep Mastana, uit Rotterdam. Michel Lachman bracht hem naar Pandero.

Na  de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 waren er zoveel huwelijken in Nederland, dat Pandero op één avond twee keer optrad. Van vrijdag tot zondag. ‘Een geweldige tijd, maar zeer zwaar’, zegt  Edgard.

7        De huidige muziekgeneratie

De heer Panday kijkt met heel veel plezier naar de huidige generatie en volgt ze op de voet. ‘Ze maken echt fantastische muziek. Maar het zijn toch alleen maar cover liedjes van Bollywood. Ook bij de huidige generatie is er geen animo om eigen liedjes te schrijven en te arrangeren. Kijk naar Guyana en Trinidad. Daar hebben ze een eigen muzikale identiteit ontwikkeld. Ze doen daar niet aan covers. We hebben een eigen cultuur,  taal en eten. Wij zijn Surinamers, geen Indiërs. We moeten onze jeugd helpen om eigen liedjes te schrijven.’

Naschrift

Bij het lezen van het bovenstaande artikel, zult u ongetwijfeld gemerkt hebben dat  sommige personen alleen met een voor- of achternaam zijn aangegeven. Dit is niet met opzet gedaan. Ik heb de volledige namen niet kunnen achterhalen. Mocht u het willen aanvullen dan zou ik dat zeer op prijs stellen.

Bovendien zou ik nog anderer muzikanten uit die periode willen interviewen. Ik zou het zeer waarderen als mij die mogelijkheid zou worden geboden. U kunt contact met mij opnemen via info@sarnamihuis.nl