Amar K. Soekhlal: Jamin ke bhukhá – reden voor vertrek van de kalkatihá’s

Reacties zijn gesloten

Heeft u ook weleens, dat u iets leest en gevoelsmatig denkt, dat dit een beetje tegenstrijdig is, maar omdat de autoriteit van de schrijver onaantastbaar, is je die gevoelens direct smoort? Bij mij is dit voorgevallen toen ik het boek las van dr. C.J.M. de Klerk C.ss.r, de schrijver van twee monumentale boeken over Hindoestanen. Het eerste boek heeft als titel Cultus en ritueel van het Orthodoxe Hindoeïsme in Suriname en het tweede boek is getiteld De Immigratie der Hindostanen in Suriname.

In het najaar van 1998 belde mijn vriend Sandew Hira mij op met de vraag of ik met hem meeging naar Warmond om de beide boeken die zijn uitgeverij Amrit in herdruk heeft uitgegeven aan de heer de Klerk aan te bieden. We gingen naar de mannenklooster in Warmond en wij troffen een fragiele, oude en bozige man aan. Hij vond dat de Hindoestaanse gemeenschap hem niet voldoende eer heeft gegeven voor zijn monnikenwerk door de geschiedenis en de cultuur van de Hindoestanen uit de mond van de immigranten op te schrijven. Uit de eerste hand dus. De heer De Klerk maakte diepe indruk op mij, alsof hij uit een andere dimensie ineens voor mij verscheen. Deze man heeft mijn geschiedenis aangeraakt, beschreven en voor mij geopenbaard. Het door hem  gesigneerd exemplaar van het boek is een relikwie voor mij. Hulde aan Sandew Hira en uitgeverij Amrit om de beide boeken te herdrukken. Overigens is het laatste exemplaar verkocht aan mijn jeugdvriend Prem Dihal in 2018. Uit ons beider genealogisch onderzoek hebben wij ontdekt dat mijn ájá en zijn parnáná en náni met hetzelfde schip Mersey II in Suriname zijn aangekomen. Dat maakt dat Prem en ik jaháji bhái zijn. Wij hebben afgesproken dat onze kleinkinderen met elkaar gaan trouwen om deze band te verstevigen!

De Klerk noemt een aantal hoofdmotieven voor de emigratie zoals economische noodzaak, natuurlijke factoren (stukje land zo hevig begeerd), onregelmatige oogsten, achteruitgang van de lokale huisindustrie, invoering van machinale rijstpelmolens en sociale organisatie. Voorts noemt De Klerk ook andere motieven zoals: familietwisten, vrees voor blaam, juk van het weduwschap, vlucht voor justitie, zucht naar avontuur en hogere aspiraties. De andere motieven dus niet de doorslaggevende redenen voeren in het hedendaagse narratief helaas de boventoon. Denk aan alle baithak gáná liedjes, de liederen over immigratie en de persoonlijke familie familieverhalen.

Een van de hoofdredenen van emigratie die de Klerk heeft genoemd, is de hevige begeerte naar grond, later ook gedefinieerd als passion for land. De immigranten droomden om een stukje grond te bezitten en dit zou in Utttar Pradesh nooit lukken. En om deze reden zouden ze huis en haard hebben verlaten om zich in een vreemd land te vestigen! Ik twijfel hieraan. In de eerste plaats is dit tegenstrijdig met een contract voor vijf jaar. Dit impliceert een tijdig verblijf in Suriname en dus geen permanente vestiging in Suriname met als uiteindelijk doel een stukje grond te bemachtigen. Bovendien vraag ik mij af hoe zij het grondbezit waardeerden? Als economisch kapitaal om meer rijkdom te vergaren of een huisje-boompje- beestje idee? Bij het laatste kan ik mij iets voorstellen. Het zou emotionele rust geven. De honger is gestild, maar bij het eerste motief is er naar mijn mening geen sprake van bhukhá, want dan gaat  het om kapitaliseren van een vermogensbestanddeel. In Suriname en ook op Kwatta hebben  veel Hindoestanen hun grond verkaveld en gecasht. Dit is meer het gedrag van Sukhilálá (geen familie!) uit de film Mother India uit 1957. De namen van die verkavelingsprojecten verraden de primaire bezitters van de grond. Uit het historisch zeer goed gedocumenteerde boek van dr. R. Bhagwanbali Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916 De nieuwe awatar van slavernij, blijkt dat binnen een jaar na aankomst in Suriname van de 3871 immigranten en 757 stierven door onder andere slechte gezondheidsvoorzieningen en de zware werkomstandigheden. Dat is schrikbarend veel. Wij weten allemaal dat van de circa 34.400 immigranten die naar Suriname zijn gekomen er 1/3 zijn teruggegaan naar India. Waren deze migranten niet jamin ke bhukal? Deze mensen zijn successievelijk vertrokken en dus ook verhalen meegenomen over de omstandigheden in Suriname. Bovendien was het fenomeen van arbeidsmigratie was een bekend. Zo werd de emigratie naar Mauritius genoemd als Mrij tápu en naar Fiji Fiji tápu.  Ik ben ook geneigd om het verhaal van sát samunder te relativeren.  U zult zich afvragen en de overige immigranten die gebleven zijn dan? Wat was hun motief om te blijven in Suriname? Voor het zich vestigen in Suriname zijn er tal van factoren aan te wijzen, maar niet de infantiele geachte dat het ze goed ging in Suriname.

Interessanter is de vraag of deze honger naar grond overdraagbaar is naar andere generaties of was het maar beperkt tot die generatie, als die al heeft bestaan?  In Nederland doet zich het praktische probleem voor dat er weinig grond is. Voor een woning ben je dus aangewezen op huren of kopen. En, is het kopen van een huis van een projectontwikkelaar ingegeven door de passion for land of door het gedrag van een homo economicus? De hypotheekrente is–weliswaar beperkt tot 30 jaar-aftrekbaar. Om deze reden kopen ook anderen een huis in Nederland die niet beladen zijn met een historisch stigma. Als je een appartement koopt heb je sowieso geen grond.

Op 5 juni gaan wij herdenken en vieren de aankomst van de eerste kantráki’s uit India op basis van een traktaat gesloten tussen Nederland en het voormalige Brits Indië. Ik benadruk dit, omdat er eerder Hindoestanen in Suriname waren, maar niet op grond van het traktaat. De Klerk vermeld in een voetnoot (11) van het tweede hoofdstuk dat uit de Koloniale verslagen van 1870, blijkt dat er uit Brits Guyana 24 Brits Indische koelies zijn aangevoerd en uit het Koloniaal Verslag van 1871 de aanvoer van 24 Brits-Indische koelies uit West Indië. Ik vermoed dat dit de Hindoestanen zijn die zijn opgenomen in het boek Lamur, Boldewijn en Dors waarnaar de heer Michiel van Kempen verwees in zijn Jit Narain Lezing. Deze informatie was dus al bekend in 1953, dus niet bijster opzienbarend.

Hoewel het woord girmitiyá internationaal gangbaar is, kies ik voor het Sarnámi woord kantráki. Ik ga op 5 juni niet vieren, maar herdenken, want er is geen reden om te vieren. De immigranten, mijn en uw voorouders hebben zwaar geleden, er was sprake van bittere armoede, velen zijn vergaan in den vreemde zonder dat de familie iets van hen heeft vernomen, uitbuiting, honger, pijn en knagende heimwee. Wat valt er te vieren als je bewust bent van het lijden en het creperen van de kantráki’s?

Tu kantráki ná rahile

Náná bhi ná, aur náni bhi ná

Baki tu kantrakyan ghat mehnet karle

Dukh sahile, garibi hataile

Ohi khát, áj ham camkilá

Dekh

Hajár bár dhanbát