Door Bris Mahabier
Episode 2: in Paramaribo, deel 4 Paramaribo-Nickerie: vice versa:
Hari’s afwijzing van een gearrangeerd huwelijk;
het burgerlijk- en het liefdeshuwelijk van Hari en Ilse;
het Vedisch rituele huwelijk van Hari en Ilse in de Corantijnpolder;
Ilse, een stadsmeisje, ervaart het Nickeriaanse polderlandschap;
Hari als natuurkundeleraar op de prestigieuze Hendrikschool.
- Hari stijgt in status en aanzien
Haridat en – op één na – al zijn internaatvrienden, die op de Surinaamse Kweekschool (SKS) zaten, studeerden in de tweede helft van juli 1964 af, als derderanger, d.w.z. als een volledig bevoegd onderwijzer voor het gewoon lager onderwijs (glo). Hij kreeg een baan op de R. Laigsinghschool in de westelijke Corantijnpolder in Nickerie, niet ver van zijn ouderlijke woning en van de Eerste openbare lagere school, thans Dr. S. Rambaran Mishreschool geheten, waar Hari bij meester B. Sukhai in de zesde klas in het schooljaar 1955-1956 zat (zie deel 1 van deze serie). Hij ging bij zijn ouders inwonen, tot groot genoegen van zijn broertjes, zusjes en vooral van zijn moeder. Nu had hij in de ogen van vele van zijn rijstverbouwende poldergenoten meer aanzien. Op school was in die tijd het dragen van een wit overhemd met lange mouwen, die niet opgestroopt mochten worden, en een stropdas verplicht. De controle hierop was een van de dagelijkse routinetaken van een schoolhoofd, veelal oudere derderangers. Als onderwijzer had je vrije geneeskundige behandeling, bijna drie maanden vakantie en in het eerste jaar een salaris van tweehonderd gulden in de maand, inclusief districtstoelage. Velen van het platteland spraken een onderwijzer niet met zijn roep- of voornaam aan, maar met ‘meester’. Dit gebeurde van de ene dag op de andere: zodra je voor de klas stond, werd jouw roepnaam vervangen door ‘meester’, de gebruikelijke beroepsaanduiding in het Sarnámi voor een onderwijzer.
De meeste geslaagden van de kweekschool moesten eerst regulier twee jaar op een districtsschool lesgeven, sommigen in hun geboortedistrict, ver van Paramaribo. Hierna werden ze op een school in Paramaribo of in de omgeving van de hoofdstad overgeplaatst, zodat ze konden beginnen met hun driejarige hbo-avondopleiding, de hoofdonderwijzersakte of een tweejarige studie voor een lagere akte (LO), waarmee je op de ulo of mulo vakonderwijs mocht geven. In totaal had je in onze tijd – in de jaren zestig en de eerste helft van zeventig – na het behalen van je kweekschooldiploma – minimaal drie jaar nodig om hoofdonderwijzer te kunnen worden, maar dan moest je niet doubleren (‘bakken’) of afgewezen worden. Vooral het vak Nederlandse taal en literatuur was voor vele Hindoestaanse onderwijzers een groot struikelblok; een hobbel waarvoor sommigen meer dan twee jaar nodig hadden. Lag dit aan de lange, blonde Neerlandicus Lam van Gisbergen (1922-2015), een punctuele docent met zijn zware zwarte BMW-motorfiets, die door vele hoofdaktestudenten gevreesd en door sommigen vergruisd werd?
- Hari wijst resoluut een gearrangeerd huwelijk af!
Het voorstel van zijn eigengereide vader voor een gearrangeerd huwelijk met een jongedame van goede afkomst, hoge familiewelstand, dat ook nog Vedisch godvrezend en in staat was om zelfstandig een hawan (vuurofferritueel) uit te voeren, wees Hari gedecideerd af, ondanks de beloofde aantrekkelijke bruidsschat van een landbouwperceel. Dit betekende niet alleen een abrupte breuk met een lang bestaande familietraditie, maar ook een markante verandering, een parivartan in Hari’s leven en ook in dat van zijn vader. De conventionele keuze van zijn vader moest het onderspit delven voor de persoonlijke voorkeur van zijn geschoolde oudste zoon. Dit was een nieuwigheid voor de familie Rambaran.
Hari had kennelijk al in medio 1964 zelf zijn huwelijkspartner gekozen. Deze onverwachte weigering zal de niet al te sterke vader-zoon-relatie zeker niet ten goede zijn gekomen. De door Hari afgedwongen verandering in de keuze van een huwelijkspartner had ook te maken met de generatiekloof, een gevolg van toenemende verwestersing, die via het onderwijs eerst in de stad Paramaribo en langzaam ook op het platteland doordrong. Het huwelijksvoorstel van zijn vader en de afwijzing ervan waren een gevolg van botsing van tegengestelde verwachtingen en normen, een traditionele Hindoestaanse norm versus een westerse. Eigenlijk was Hari’s afwijzing van het gewenste gearrangeerde huwelijk een onbedoelde culturele mokerslag in het gezicht van zijn statusgevoelige vader. Hij, de trotse vader, leed gezichtsverlies, niet alleen in zijn familie- en vriendenkring, maar ook in de grote poldergemeenschap in Kurda. Misschien heeft hij urenlang op de lange polderdammen gewandeld, kijkend naar de rivier, de grijze wolken en de zee om deze nieuwe ontwikkeling, waarmee zijn zoon Hari hem plotseling had geconfronteerd, te doorgronden.
- Het burgerlijk- of gandharwahuwelijk van Hari en Ilse
Vader Rambaran haalde bakzeil m.b.t. de keuze van de onbekende stadse huwelijkspartner van zijn zoon. Van zijn vader mocht Hari trouwen met het stadsmeisje van eigen keuze. Dit ging waarschijnlijk niet van een leien dakje, maar Hari’s vader was liberaal en intelligent genoeg om in te binden. Toch werd er voorzichtig reeds in september 1964 paternale druk op Hari uitgeoefend om binnen drie maanden te trouwen. Een huwelijk op zo’n korte termijn leek voor Hari op het eerste gezicht geen haalbare kaart. Hari mocht naar de reden(en) van deze haast gissen. Hij pareerde de door zijn vader opgeworpen culturele hobbels niet alleen tactvol, maar ook doeltreffend en vastberaden. Haridat en Ilse Nanan waren al ongeveer een half jaar tot over de oren op elkaar verliefd. Deze gevoelens ontloken al vanaf het begin van de eerste toneeloefeningen in de Weidestraat in Paramaribo. Er ontstonden in die tijd drie leuke koppels die jaren later elkaar in Den Haag weer zouden ontmoeten.
In de kerstvakantie van 1964 trouwden Hari en Ilse eerst formeel op een kantoor van de burgerlijke stand in Paramaribo. Zonder de aanwezigheid van zijn belangrijkste studievrienden, bloed- en aanverwanten gaf Hari ten overstaan van een onbekende creoolse ambtenaar het ja-woord. Een geselecteerd deel van de familie van Ilse en enkele vrienden van haar vader waren er getuige van. Dharmista Rambaran, het oudste zusje van de bruidegom, Indra I. Mahabier en Carla Mahabiersing, twee vriendinnen van de bruid, waren drie van haar bruidsmeisjes.
Hari moest enige concessies doen. Dat deden Ilse en hij graag voor elkaar en voor de wederzijdse families. Hun huwelijk in de stad was een modern liefdeshuwelijk, een burgerlijk huwelijk, bekroond met een indrukwekkende receptie in een feestzaal, door zijn schoonouders, bijna geheel volgens de westerse snit, georganiseerd. Volgens Indra Mahabier, een ooggetuige, waren er bijna 150 bruilofsgasten. Opvallend genoeg was er geen muziekband en er is ook niet gedanst. Ook geen Hindoestaanse orchestrazang, die in die tijd in de middenklasse van Paramaribo erg populair was. De schoonvader van Hari was eigenaar van de bekende taxionderneming ‘Nanan’ met Amerikaanse auto’s en had mede hierdoor een groot klantennetwerk. Een deel van de gasten behoorde dan ook tot de lokale aanzienlijken, o.a. enkele ‘nieuwe’ rijken niet alleen uit de zakelijke, maar ook uit de politieke wereld. Het was een etnisch gemend feestgezelschap.
- Radha’s ontboezeming over het huwelijk van haar moeder
Radha Rambaran, de oudste dochter van Hari en Ilse, schreef spontaan in een app in het afgelopen najaar: ’Mama was zo’n moderne jonge vrouw uit de stad, maar ze trouwde zonder enige aarzeling met de oudste boerenzoon uit een rijstplantersgezin met twaalf broertjes en zusjes. Het leven op het platteland was totaal nieuw en anders voor haar. Ze had hooguit vanuit haar vaders auto rijstvelden langs het Pad van Wanica en runderen op Kwatta, of elders in de omgeving van Paramaribo gezien, maar zeker niet van dichtbij. Het is bijzonder, dat mama dat heeft gewild. En zo kort na haar huwelijk naar het voor haar onbekende platteland van Nickerie verhuisde.’
Het was ongetwijfeld de romantische liefde, maar misschien ook de morele opvattingen van beide partners die de cement vormde voor hun gelukkige huwelijksrelatie tot het vroege einde van hun leven in het Zuid-Hollandse laagveenpolderlandschap. Ook vlak, groen en waterrijk, maar zeker niet zo eentonig als in Nickerie.
Ruim drie decennia later, in Den Haag in de jaren negentig, zou Hari tijdens een lezing, georganiseerd door en voor hindoejongeren, verklaren, dat hun keuze van een huwelijkspartner niet alleen voldeed aan het vaak door samáji pandits geroemde traditionele ideaal van brahma viváh, maar ook aan de gandharwa-huwelijksnorm. Bij het eerste huwelijkstype werd de keuze van de bruidegom uiteindelijk door de bruid met een mála (bloemenkrans) bekrachtigd en de tweede vorm was op basis van wederzijdse liefde van beide huwelijkspartners in spe, in feite een modern liefdeshuwelijk, waarbij de wederzijdse ouders achteraf hun fiat gaven. De keuze van Ilse en Hari was een gevolg van culturele accentverschuiving en verandering.
- Het Vedisch-rituele huwelijk van Hari in de Corantijnpolder
Enkele dagen na het formele huwelijk vloog het jonge bruidspaar van Paramaribo naar Nieuw-Nickerie. Voor beiden was dit hun eerste vliegreis. Na aankomst op het vliegveld werden ze opgehaald door enkele vrienden en familieleden, die met een bus daarheen gereisd waren. Voor een stadsmeisje was het vlakke, eentonige polderlandschap met rechtlijnige kavels, kanalen en wegdorpen met verspreide bewoning een minder-attractieve toekomstige woonomgeving. Er was relatief weinig verkeer, overwegend van veel herrie makende landbouwmachines, fietsers, brommers, voetgangers, enkele personenauto’s en vrachtwagens. Dit zal de jonge stadsbruid direct zijn opgevallen toen ze voor het eerst op weg was naar de woning van haar schoonouders in de Corantijnpolder.
In de mánro, een speciaal versierd gedeelte van ongeveer vijf bij drie meter van de feesttent, die voor het ouderlijke huis van de bruidegom was opgeslagen, werd hun burgerlijk huwelijk, volgens de voorgeschreven Vedische árya samáji rituelen o.l.v. de bekende familiepandit Jawalapersad Bharos van de Clarapolder en in aanwezigheid van de eregast pandit Ramlal uit Guyana, gesanctioneerd. Traditiegetrouw waren er veel, naar schatting tweehonderdvijftig gasten. Tijdens de huwelijksplechtigheden was Ilse in een sári en Hari in een saffraankleurige jorá-jámá gekleed, zonder een maur (een hoge zilver– of goudkleurige kroon met o.a. vele spiegeltjes en kraaltjes) op zijn hoofd en ook zonder een schouderdoek. Saffraanrood is de kleur van árya samáji hindoes. Tijdens dit rituele huwelijk was er niemand van de familie van Ilse aanwezig. Als moeder van de bruid trad mevrouw Kausiliya Mahabier, de moeder van Indra Mahabier, een vriendin van de bruid, op. Voor deze gelegenheid was zij vanuit Paramaribo voor enkele dagen overgekomen. De huwelijksplechtigheden hebben bijna twee uur geduurd. Toen deze achter de rug waren en ook de vegetarische maaltijd voor het merendeel der gasten was geserveerd, kon men tot enkele uren na middernacht genieten van de baithak gáná van ‘pandit’ Bhailal Mahabier (zie YouTube), Koendjie Changur, de dhól-muziek van ‘Dadien’ Durbal Mahabier en enkele andere, opkomende zangers. Deze twee Nickeriaanse zangers, i.h.b. Bhailal Mahabier, waren in die tijd heel populair. Ook hier werd er door de bruiloftsgasten niet gedanst. Dat werd in die dagen niet geapprecieerd, vooral niet door árya samáji families. Binnen twee decennia kwam er in deze houding een rigoureuze verandering, hoofdzakelijk door de intrede van de ‘orchestra’-muziek vanuit de stad Paramaribo.
- Een sentimentele eigen reactie op dhán ke kheti (rijstteelt)
Elke Surinamer, die in Nickerie is geweest, foto’s of videobeelden van dit district heeft gezien, denkt bij het horen van de naam Nickerie in de eerste plaats aan polders met uitgestrekte, meestal rechthoekige akkers, beplant met rijst. Vroeger, tot ongeveer 1975, had Nickerie geen rijstteeltmonopolie: in de gebieden niet ver van Paramaribo, zoals Meerzorg, Alkmaar, Domburg, Livorno, Pad van Wanica, Santo-Bomapolder, Leidingen (Saramaccapolder), Koewarasan, Garnizoenspad, Weg naar Zee en Uitlijkpolder, werd er veel rijst geplant. In de eerste plaats voor eigen consumptie, maar ook voor de verkoop ten behoeve van consumenten in Paramaribo. Ook ik ben gedeeltelijk een product van deze rijstlandbouw, van dhán ke kheti.
Al vele decennia is Nickerie de rijstschuur van Suriname. Shrinivasi (M.H. Lutchman, 1926-2019), een van de bekendste dichters van Suriname, schreef in zijn bundel Pratikshā (Verwachting, 1968) over de rijstteelt in Nickerie het volgende:
… Straks heffen bibitplantjes
zachtgeel zich op
boven het water en groeien
dag in dag uit nacht in nacht uit
de oogst steeds tegemoet
terwijl de wind
zijn overdaad aan speelsheid
spreidt in de halmen…
Dhán, rijst, geplant en geoogst door ijverige boerengezinnen, zou misschien het goud van het district Nickerie kunnen zijn. Helaas is de situatie van de kleine rijstproducenten niet rooskleurig: deze rijstboeren zijn zwak georganiseerd. Zij kunnen op de wereldmarkt, ook op de regionale Caribische markt, met moeite concurreren. Al bijna driekwart eeuw wordt een substantieel deel van het profijt van de rijstexport afgeroomd door slimme inheemse, meestal lokale groothandelaren in rijst. De Surinaamse overheid moet de natte en de droge infrastructuur financieren, evenzo met subsidies over de brug komen voor zaaizaad, herbiciden en kunstmest.
- Traditie en verwestersing onder één dak in een rijstpolder
De jonge bruid, geboren en getogen in het kloppende stadscentrum van Paramaribo, waar doorgaans het lawaaiige leven pas voorbij de middernacht verstilde, belandde na de kerstdagen van 1964 – toen was het kerstfeest in Suriname niet alleen vrolijk, maar ook ‘zalig’ – in één van de grootschalige, agrarisch ingerichte westelijke polders van Nickerie, waar het leven van mens en dier al om ongeveer acht uur in de avond begon te verstillen. De rust in de nacht hadden de rijstboeren hard nodig, want de volgende dag moest men al vroeg weer aan slag. Gelukkig kwamen er door de westers technologische ontwikkeling steeds meer typen en betaalbare landbouwmachines en vrachtauto’s in gebruik.
Mogelijke indrukken van de jonge bruid van de sfeer in ‘haar’ polder na ongeveer acht uur in de avond. Een enkele – van nature altijd ijverige – waakhond meestal met een vaste ligplaats naast of onder een woning op ‘hoge neuten’, die onraad bespeurende, kon je nog dichtbij of veraf horen blaffen, meestal bijgevallen door soortgenoten. Als er een reëel gevaar was dan gingen de viervoeters erop af. Soms kon je nog een verlate, zwoegende tractor ergens op een veld horen, of de brandende koplampen ervan tussen de bomen zien bewegen. Af en toe reed een verlate tractor met een flinke snelheid langs. Die kon met de stralenbundels van zijn koplampen de jonge duisternis gemakkelijk verdrijven en zo ongelukken vermijden. Na eerst zich vlug gewassen en zijn vermoeide lijf afgedroogd te hebben, kon de bestuurder zijn honger stillen met warme bhát (witte rijst), dál (gekruide gele gespleten erwtensoep), catni, tarkári (gebakken groente) en misschien een stukje hete peper erbij. Soms zat er vis bij. Die was in Nickerie gemakkelijk en goedkoop verkrijgbaar.
En ja, in vele gezinnen was er een radiotoestel, boven op de eerste etage in de ‘voorzaal’ aan; soms in het benedenhuis. Afgestemd op de Nickeriaanse of een Guyanese radiostation uit het naburige Berbice of Demerara. Minstens twee zenders uit Paramaribo kon je in Nickerie ontvangen. Daar luisterde Ilse graag naar. Dat klonk niet alleen vertrouwd, maar haar ‘thuis’ leek zo dichtbij te zijn. De radio zorgde in de gezinnen van de rijstboeren voor enige levendigheid in de avonduren. Het zou nog even duren voordat een stadsmeisje, de oogappel van haar vader, gewend zou raken aan de vele nieuwe geluiden, de stilte in de nacht, het uitzicht op de uniforme rijstvelden, de plattelandse geuren, de vele Engelse woorden in het regionale Sarnámi en het levensritme van een groot boerengezin in een rijstpolder. Hun wederzijdse liefde was sterk genoeg om in elkaar te geloven en samen naar oplossingen te zoeken. Beiden wisten, dat ze na twee jaar weer naar Paramaribo mochten. Misschien zelfs na één dienstjaar.
Ook de Hindi-stem van Bharat Mata (India) kon via die van vele populaire Indiase Bollywoodzangers de Nickeriaanse boerengezinnen bereiken. Vader Rambaran luisterde er graag naar. Het geluid van de radio was meestal niet overal even helder. Al stond het volume op maximum. De ramen en de deuren moesten dicht blijven om de vele muskieten en andere insecten, die door het licht van de lampen werden aangetrokken, te weren, maar dan moest je enige geluidsresonantie wel aanvaarden.
Enkele keren in de week waren zangers van eigen bodem, het buurland Brits-Guyana en zelfs van Trinidad in de ether. Deze baithak gáná viel bij sommige jongeren, vooral in de stad Paramaribo en omstreken, niet in de smaak. Die moesten van ‘pèngh-pèngh-pèngh’, pakh-pukh-pakh en tinhg-tingh-tingh (het geluid van respectievelijk een handorgel of harmuniá, dholak en dandtál) niets of weinig hebben. Ook in deze afwijzing is een indicatie voor cultuurverandering te zien.
Het inwonen van Ilse in de kerstvakantie bij haar schoonfamilie heeft slechts weinige dagen geduurd. Hari en Ilse werden na hun huwelijk op hun verzoek in het begin van januari 1965 overgeplaatst van de R. Laigsinghschool in de Corantijnpolder naar de nieuwe grotere openbare lagere school in het wooncentrum van de Groot-Henarpolder. Het is mogelijk, dat Hari deze overplaatsing al voor zijn huwelijk met de onderwijsinspectie geregeld had. Hier konden ze gratis gebruik maken van een vrijstaande, relatief nieuwe Bruynzeelwoning en de pas gehuwden hadden er de ‘volle’ sociale vrijheid. Door deze overplaatsing konden zij ontkomen aan enkele knellende ruimtelijke en sociale beperkingen in een groot gezin. Geen familieleden om je heen tot in de late avond. Geen indirecte sociale beheersing door de hele buurt. In de Groot-Henar kon het jonge onderwijzersechtpaar zichzelf zijn: twee Hindoestanen in parivartan, in verandering, pragmatisch kiezend uit de eigen Hindoestaanse traditie en de westerse moderniteit. Neen, niet levend tussen twee culturen, maar met elementen uit beide culturen en uit beide puttend om langzamerhand een eigen identiteit vorm te geven: de nieuwe westerse Hindoestaan in langzame ontwikkeling in een rijstpolder, ver van de grote westerse cultuurcentra in Europa.
- Ilse, een stadsmeisje in het polderlandschap van Nickerie
Als juffrouw Ilse na haar zorgzame inspanning in een onderbouwgroep, het samen bereiden en nuttigen van een lekkere warme maaltijd en het reguliere middagslaapje, uit één van haar ramen van de eerste etage naar buiten keek, was het uitzicht geheel anders en nieuw voor haar als een stadsvrouw. Neen: hier geen stedelijke bebouwing en geen stedelijk vermaak. Wel volop zonlicht.
Regelmatig reden Hari en Ilse op hun Zündappbrommer naar Hari’s moeder in de Corantijnpolder, dan zag Ilse bijna overal de machinaal plantklaar gemaakte lichtbruine, of de donkergroene omvangrijke rijstakkers tot de vervagende horizon in de verte, waar de hemel met vele toekijkende goden, engelen en beeldschone huri’s en de aarde als de woonplaats van de mens elkaar lijken te raken. De kleur van de rijstvelden was afhankelijk van de tijd van het jaar. In de planttijd waren alle akkers groen, in de oogsttijd goudgeel. Ook de lichte golfbewegingen van de rijsthalmen onder de invloed van de constante passaatwind waren meestal gelijk. De voortdurende lichte deining in het gewas, steeds in dezelfde richting. Het was alsof de machtige natuur en de mens, die haar een beetje wilde beteugelen om zijn bestaan veilig te stellen, een gemeenschappelijk kenmerk vertoonden: regelmatigheid. Af en toe schoot een vogel omhoog om daarna ergens neer te strijken.
Of, hoorde Ilse het zware monotone geronk van onvermoeibare tractoren, dichtbij en veraf, die in de modderige akkers ploegend of egaliserend, in de bochten voortkruipend om daarna met toenemende snelheid rechtdoor te rijden naar de eerstvolgende bocht. Deze werkwijze herhaalde zich vele malen. Hoog en laag in de lucht, achter de mens die zijn machine krachtig bestuurde, en die samen een eenheid vormden, waren tientallen witte laagvliegende reigers, ‘bakulá’s’, al vanuit de verte te zien. Sommige ervaren bakulá’s vlogen vlak achter de tractor. Ook waren er witte reigers die op hun lange poten in de net geploegde delen van de akkers stil stonden om een lekker hapje te ontdekken. Al deze vogels deden zich tegoed aan de talrijke kleine vissen, slakken, regenwormen en insecten. Vooral de visjes hadden het in het modderige water moeilijk: ze verkeerden in ademnood. Zodra ze in de modder of het modderige water zichtbaar tevoorschijn kwamen, werden ze direct opgenomen in de voedselketen, waarin het recht van de sterkste gold. Ook vele blauwe reigers zaten op de dammetjes en elders ineengedoken, roerloos en instinctief hun kans op een voedzame prooi af te wachten. Dit tafereel was jaarlijks twee keer te zien. Na één keer had Ilse al genoeg gezien…
In de oogsttijd was dit polderlandschap geheel anders: goudgeel tot zover het oog reikte. Dan waren de landbouwmachines groter, ook hun geluid klonk anders, de landwegen waren beter begaanbaar, de erven van de rijstboeren waren droog, maar de eentonige rechtlijnigheid, de grondtrek van het agrarische landschap in Nickerie, bleef onveranderd. De stevige rijsthalmen beladen met grote rijpende aren, licht gebogen, nu door het waardevolle gewicht van de puntige padiekorrels. Dit alles tot grote tevredenheid van de khetihars (landbouwers). Hun afhankelijkheid van de rijstoogst en helaas ook van die van de rijsthandelaren was groot.
Hoe lang kun je als een stadsmeisje met een middenklasse-achtergrond naar zo’n leefomgeving geïnteresseerd blijven kijken? Niet alleen de menselijke cultuur, maar ook de natuur kent uniformiteit en regelmatigheid. Voor Hari was de agrarische inrichting van en het levensritme in de polder niet vreemd. Voor hem was alles in Nickerie gemakkelijk herkenbaar, vertrouwd en ook vanzelfsprekend. Hij was met dit landschap, het regime van regen, zon en wind opgegroeid. Maar ook hij was niet volledig ingeworteld in deze agrarische bedrijfstak. Hij moest tot in zijn muloschooljaren nog in dit patroon ingroeien. Maar was dit wel zijn ambitie? Hari wilde doorleren! Niet om te zijner tijd terug te keren naar de modderige rijstakkers van zijn grootouders en ouders. Het agrarisch perspectief was niet aantrekkelijk voor hem: vaarwel dhán en kheti (rijst en akkerbouw)!
- Lakshmi in de Corantijnpolder en in Waddinxveen
De eerste maanden gingen Hari en Ilse regelmatig van Grooot-Henar naar de moeder, de broertjes en zusjes van Hari in de Corantijnpolder. Dit is een flinke afstand. Soms gingen ze ook naar collega’s, vrienden en andere familieleden. In droge weken en maanden reden ze af en toe ook rond van de ene polder naar de andere. Binnen enkele maanden had Ilse alle polders, de bijzondere gebouwen, waarvan er niet veel waren, de andere bezienswaardigheden van Nickerie gezien en de bijbehorende verhalen uit de mond van haar echtgenoot gehoord. Hoelang kan een stadsmeisje oprecht geïnteresseerd blijven kijken naar scholen, geboortehuizen van enkele bekende Nickerianen, eenvoudige tempels, kerken, moskeeën, pompgemalen, houtzaagmolens en rijstpellerijen. In de schoolvakanties gingen Hari en Ilse naar de stad Paramaribo.
Hari had een sterke band met zijn moeder. Het was vooral zijn moeder die hij ook door de week een keer of twee bezocht. Het is veelzeggend, dat in Waddinxveen in Hari’s studeerkamer, boven zijn bureau, een foto van mijn moeder hing met daarnaast een kleurenplaatje van Lakshmi, een godin van hindoes die voor voorspoed verantwoordelijk is. Hari had een sterke band met zijn zorgzame moeder. In zijn eerste studiejaar kregen hij en andere studenten uit zijn klas pas na tien maanden, dankzij de intensieve bemiddeling van hun Hollandse docente Quinn, vermoedelijk hun decaan, met terugwerkende kracht hun studietoelage van dertig gulden per maand. Een groot deel van de studietoelage, dat Hari in drie jaar had kunnen sparen, kreeg een sociale bestemming. Hij kocht in Nieuw-Nickerie in de grote vakantie van 1964 een grote klerenkast, servies, kleding voor zijn moeder, broertjes, zusjes en schoonzus. Vooral de aanschaf van servies viel bij één persoon in zijn ouderlijk gezin in minder goede aarde. Die dacht misschien: wat moest je met al die kwetsbare platte borden doen.
- Hari en Ilse terug in Paramaribo
Aan het einde van het schooljaar 1964-1965 keerden Hari en Ilse vervroegd terug naar Paramaribo, kennelijk dankzij de interventie van een invloedrijke persoon uit het netwerk van zijn schoonvader, de succesvolle eigenaar van een taxionderneming. Kennelijk wilde hij, dat zijn enige dochter liever in of dicht bij de stad Paramaribo zou werken dan nog een jaar in het saaie, verre Nickerie verblijven. De algemene (in)formele regel in die tijd was, zoals eerder vermeld, dat je na het afstuderen van de kweekschool eerst twee jaar op een verre districtsschool werkzaam moest zijn. Een onderwijzer werd toentertijd ‘gedetacheerd’ en ‘gemuteerd’, zoals het toen ambtelijk heette. Daarna kon je terug naar een school in Paramaribo, of in de omgeving van de hoofdstad om desgewenst in de namiddag en avond verder te kunnen studeren.
Hun nieuwe woonadres in Paramaribo werd Parastraat, niet ver van de SKS, waar de hoofdakteopleiding, een driejarige avondschool, gevestigd was. De lessen werden in de namiddag en avond gegeven, drie dagen in de week. Elk jaar kon je een afsluitend examen doen in twee vakken.
- Hari als natuurkundeleraar op de Hendrikschool
In 1968, na drie jaar, behaalde Haridat zijn hoofdonderwijzersakte (hbo-diploma). Hari kreeg in dat jaar van alle hoofdaktekandidaten voor het vak natuurkunde het hoogste examencijfer. Dit examenresultaat was groot nieuws in onze kleine onderwijswereld en het werd ook op een andere manier beloond. Hij werd als natuurkundedocent op de Hendrikschool, een mulo met status, opgericht in 1887, waarop in het verleden enkele docenten in het bezit van een (Nederlandse) mo-akte, of zelfs van een doctoraalbul, werkzaam waren geweest, geplaatst. Hari was de eerste Nickeriaan die deze eer te beurt viel. Ook B. Sukhai, zijn onderwijzer van groep acht (de zesde klas in Suriname), heeft op deze school les gegeven. Hari beheerste niet alleen de leerstof van het schoolvak natuurkunde, maar hij was bovenal een goede docent, die bijv. humor goed gedoseerd in zijn lessen inzette. In zijn natuurkundelessen ging het niet alleen om moeilijke onderwerpen en verschijnselen, maar er was altijd ook ruimte voor een grapje.
Bies Sukul, een ROC-leraar in Den Haag, kreeg op de Hendrikschool in het schooljaar 1970-1971 het vak natuurkunde van Hari. Hij schrijft over Hari: ‘Het was een lust om in het ruime natuurkundelokaal met een tribuneopstelling van hoog naar laag zijn lessen te volgen. Meneer Rambaran gebruikte veel droge humor. Er werd vaak in de les gelachen. (…) Meester Rambaran was niet alleen aardig, maar ook een autoriteit voor de klas. Zijn natuurkundige kennis was indrukwekkend en hij probeerde moeilijke zaken heel eenvoudig uit te leggen. In de pauze was hij een ander mens, heel begaan met en geïnteresseerd in zijn leerlingen zonder onderscheid van afkomst. Een enkele keer iets in onze moedertaal tegen een Hindoestaanse scholier zeggen. Dat zorgde ook meteen, dat er een andere band ontstond.’ (Appbericht, december 2020.)
Vanaf oktober 1968 studeerde Hari voor de lo-akte natuurkunde, later ook voor wiskunde aan het Instituut voor Opleiding van Leraren (IOL). Op de Hendrikschool werkte Haridat vanaf oktober 1968 tot augustus 1971 met veel plezier. In augustus 1971 maakte ook Hari de transcontinentale vliegreis naar Nederland. Ilse, zijn levenspartner, zou met hun vier jonge kinderen een maand later overkomen. Hari’s ambitie was om natuurkunde aan de Universiteit van Utrecht te studeren. Een vak dat Hari in de derde mulo in Nieuw-Nickerie bijna de das had omgedaan. Met een onvoldoende voor dit vak zou Hari niet naar de vierde klas overgaan en afgeschreven worden.
Eigenlijk was het niet het vak natuurkunde, maar zijn rancuneuze moslim-Hindoestaanse leraar die dit vak gaf, die Hari liever zag mislukken. Deze leraar met een familienaam, die vele Hindoestaanse kalkattiyá’s (immigranten uit Brits-Indië/India) liever niet zouden willen horen! Een hoofdklerk van een bekend notariskantoor in Paramaribo, met dezelfde achternaam als Hari’s natuurkundeonderwijzer, heeft omstreeks 1950 kans ‘gezien’ – door onoplettendheid (?) van de notaris, die om gezondheidsreden vaak in het buitenland moest zijn, om honderden eenvoudige, ongeschoolde Hindoestaanse immigranten, waaronder mijn opa (ájá), bijna straatarm te maken. Zij raakten hun spaargeld van de ene dag op de andere grotendeels kwijt. Zelf werd deze klerk steenrijk: eigenaar van twee bioskopen, een plantage met een indrukwekkende directeurswoning met oprijlaan en onbelemmerd uitzicht op de Commewijnerivier. (Zie Weekkrant Suriname, 27 juni 2001.)
Met dank aan de informanten: Ramdat Doebar, Prem Girjasing, Lal Goerdayal, Parasargir Ishwardat, Irene Indra Mahabier, Roep(narain) Ramcharan, Radha Rambaran, Brahmdat Rambaran, Ram Soekhlal en Boedhram Seetal in Paramaribo.
(Wordt vervolgd.)