Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe naar atheïst – Episode 2

Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe naar atheïst

Door Brispath Mahabier

Episode 2

Hari Rambaran in Paramaribo: kweekschoolstudent en de eerste fietstocht naar Nickerie in 1962

  1. Hari als kweekschoolstudent al een kleine cultuurdrager

De Surinaamse Kweekschool (SKS) in Paramaribo, opgericht in 1949, thans Surinaams Pedagogisch Instituut (SPI) geheten, was een driejarige dagopleiding voor onderwijzers, vnl. voor het gewoon lager onderwijs (glo). Hari Rambaran studeerde aan deze onderwijsinstelling van oktober 1961 tot juli 1964. In 1961 hebben – waarschijnlijk voor het eerst – bijna vijfentwintig mulogediplomeerden uit Nieuw-Nickerie, overwegend jongens, zich op de SKS ingeschreven. Tot de Nickeriaanse meisjes behoorden o.a. Lila Badal, Hemwatie Punwasi en Wilhelmina Basropansing.

Algemeen Pedagogisch Instituut (APS, voorheen SKS) in Paramaribo. Foto: Prem Ramautar

Op de kweekschool had Hari het erg naar zijn zin. Nu hoefde hij niet na schooltijd in de middaguren en in het weekend in de rijstteelt te helpen. Hierdoor had hij genoeg tijd voor zijn studie. Hij was vooral geïnteresseerd in de vakken Nederlandse taal, opvoedkunde, wis- en natuurkunde. Natuurkunde was zijn lievelingsvak. Met enkele docenten, ook witte Nederlandse, had hij een goede band. Zo was Hari af en toe als duopassagier op de motorfiets van Den Toom, een forsgebouwde pedagogiekdocent, te zien. Deze docent en zijn student Hari hebben op de motorfiets Nickerie doorkruist. Met de kustvaarder Perica gingen ze erheen. Tijdens dit bezoek aan het rijstdistrict was Hari de gids. Een aantal Hindoestaans-Nickeriaanse kweekschoolstudenten beschouwde Hari als hun informele leider. In zijn mulotijd had hij in de Corantijnpolder in een 4H-clubverband leiding leren geven. De saamhorigheid onder deze studenten was op en buiten school waarneembaar.

Haridat verbleef samen met onder andere de studenten Roep Ramcharan (zijn boezemvriend en buurtgenoot uit de Corantijnpolder in Nickerie), Ruud Chander, Partap Hanoeman(†), Sieuw Jagessar (van Saramacca, †), Parasargir Ishwardat, Ramanand ‘Nanda’ Moenesar(†), van Kroonenburg/Karambhóg), Boedhram Seetal, Bhan Oedayrajsingh Varma, allen studenten van de SKS en Ramdat Doebar (boekhoudencursist), in het Mahatma Gandhi Internaat van de Arya Pratinidhi Sabha aan de Gravenstraat in Paramaribo. Dit internaat annex een weeshuis en aan de straatzijde een ruime mandir (hindoetempel) stond onder leiding van de V.H.P-politicus J.S. Mungra. Hier verbleven alleen jongens. Enkele meisjes-studenten uit Nickerie, o.a. Lila Badal, verbleven in een christelijk internaat. Een deel van de studenten van het Mahatma Gandhi internaat had een árya samáji-achtergrond. Deze instelling is decennia geleden opgeheven en verworden tot een ruïne. De kavel met gebouwen vielen in de schoot van het hoofdbestuur van de internationale árya organisatie Sarvadeshik Pratinidhi Sabha in New Delhi in India.

Voormalig Mahatma Gandhi Internaat annex mandir in Paramaribo. Foto: Ramadhar Soekhlal

Met het voedingsbeleid van dit internaat was Hari soms niet eens. Hij trad als woordvoerder op. Eens ontstond er zelfs een klein conflict met de leiding over een privé laken. Hari was toen al iemand die niet weg wilde kijken. Roep Ramcharan was hier in 1963 en 1964 zijn kamergenoot, terwijl P. Ishwardat dat in 1961-‘62 was. Roep verbleef eerst bij zijn nicht Thea, later bij Jaipersad Sukhraj, een ex-districtgenoot en kweekschoolstudent, met een eigen woonruimte. Haridat haalde Roep over om te verhuizen naar het internaat, waar hij meer vrijheid zou hebben. Een zeer attractief perspectief voor een jongeman.

In zijn kweekschooljaren ontwaakte de belangstelling van Haridat voor bepaalde delen van de Surinaams-Hindoestaanse cultuur, m.n. voor Divali, Holi, herdenking (en viering) van de Hindoestaanse immigratie op 5 juni, hindoehuwelijk en toneel. Ook realiseerden hij en zijn vrienden zich terdege, dat je liever georganiseerd en in collectief verband activiteiten kon ontplooien dan individueel. Op initiatief van de kweekschoolstudent Boedhram Seetal werd de studentenvereniging Summat (eensgezindheid, lees de letter u als oe) opgericht, waarvan de meeste leden in het Mahatma Gandhi Internaat woonden en op de SKS zaten. Er waren ook enkele jongens die op een uloschool zaten, anderen volgden een dag- of avondcursus boekhouden en een paar deden de vierderangopleiding die alleen in de avonduren verzorgd werd. Hari werd voorzitter van Summat, terwijl Parasargir Ishwardat, Roep Ramcharan en Boedhram Seetal de overige bestuursfuncties aanvaardden.

Misschien hebben de godsdienstlessen van pandit Ramdoekhie Sheoratan ‘iets’ met Hari’s ontwakende belangstelling voor de eigen cultuur te maken. Een beetje jammer was het, maar achteraf begrijpelijk, dat pandit in zijn wekelijkse les overwegend sprak over o.a. de tien grondbeginselen, de term hindoe, de zestien sanskárs (overgangsrituelen), de maatschappelijk-godsdienstige hervormingspogingen van Swami Dayanand, enkele gebeden in het Hindi leerde zingen en de teksten ervan in het Nederlands vertaalde. De opvattingen van de Arya Samaj, bijv. over opvoeding, huwelijksrelatie, de positie van hindoeweduwen en de inrichting van de samenleving, werden niet in een breder kader geplaatst; ook niet vergeleken met heersende westerse opvattingen. Enige beïnvloeding kwam waarschijnlijk ook van de vakken pedagogiek en maatschappijleer, de gesprekken met medestudenten buiten het leslokaal, het lezen van de verplichte literatuur voor het vak Nederlandse taal en krantenartikelen over de standpunten van universitair opgeleide nationalisten die onvermoeibaar een lans braken voor de creoolse cultuur ontstaan op Surinaamse bodem. Omdat Hari het niveau van de Surinaamse Kweekschool (SKS) goed aankon, had hij voldoende vrije tijd voor deelname aan culturele activiteiten, zowel op school als elders in de stad en motiveerde hij zijn studievrienden om met hem mee te doen.

Hari (1941-2015) is zijn hele leven een actieve cultuurdrager gebleven; in Nederland alleen op het religieuze vlak: steeds het eigen publiek en christelijke geïnteresseerden informerend en pogingen ondernemend om de árya samáj-beweging op een aantal punten te hervormen (zie nog te publiceren deel 5 van dit artikel). Dit laatste werd hem door velen, in het bijzonder het merendeel der árya samáji pandits, niet in dank afgenomen. Een enkeling beweerde zelfs, dat Hari’s kritiek desintegratie van de árya samáji beweging in de hand zou kunnen werken (zie deel 5 van deze reeks).

  1. 1962: de eerste fietstocht van Paramaribo naar Nickerie
Haridat Rambaran (1964). Foto: Archief Radha Rambaran

9.1 Hari, Roep en Bhán beogen een primeur

In 1962 vatte Hari samen met zijn Nickeriaanse kweekschoolvrienden het stoutmoedige plan op om van Paramaribo naar Nickerie, hun thuisdistrict, te fietsen en daar de grote schoolvakantie – zoals gewoonlijk – door te brengen. Genieten van de gezelligheid, bijv. in de avonduren van het samenzijn met oude vrienden en kennissen. Zeker ook van de hánsá’s (kwi-kwi’s) die in de rijstoogsttijd voor het oprapen lagen. Dit zou de eerste fietstocht vanuit Paramaribo naar de Corantijnpolder in Nickerie zijn. Deze afstand bedraagt ongeveer 235 km. Het bijzondere was niet alleen het primeurschap van het fietsen van Paramaribo naar Nickerie, maar ook dat een aantal kilometers van de Oost-Westverbinding, tussen de plaatsen Burnside en Wageningen, nog in aanleg was. Deze studenten moesten door een onbewoond, moerassig gebied, waar de ‘weg’ vanuit Wageningen alleen opgehoogd, maar nog modderig was en hier en daar zelfs onder water stond. Het weggedeelte ten westen van Burnside verkeerde nog in ongerepte staat. Van deze situatie hadden zij vooraf geen kennis. Hoe lang het moerasgedeelte was, wisten zij eveneens niet. Zij hadden verzuimd om voor informatie bij hun aardrijkskundedocent aan te kloppen of bij het ministerie van Openbare Werken. Hun fietsplanning was uiterst globaal. Zo hadden ze geen kompas en ook geen wegenkaart bij zich. Vooral van het nieuwe weggedeelte tussen Burnside en Wageningen moesten deze moedige fietsers een ontwerpkaart, desnoods een met de hand nagetekende, hebben. Gelukkig hebben zij dit waagstuk zonder grote kleerscheuren overleefd en de primeur in de wacht gesleept.

9.2 Een jaguar en een keukenmes op weg naar het Coppenamepunt

Bhan Oedayrajsingh Varma. Foto: Parasgir Ishwardat

Volgens afspraak zouden tien tot twaalf studenten meefietsen. Uiteindelijk vertrokken op de laatste schooldag, op de negentien augustus 1962, op een zaterdagmiddag na op de SKS hun overgangsrapport in ontvangst te hebben genomen, Hari(dat) Rambaran, Roep(narain) Ramcharan en Bhán Oedairaysingh Varma via de Kwattaweg en het Garnizoenspad. Zij maakten gebruik van oude, eenvoudige fietsen zonder versnelling. Met de stoepenveer van Monkshoop staken ze om zes uur de Saramaccarivier over. Nu waren ze in het district Saramacca. In het theater Chandralekha op km 55 in Freyburg keken ze naar een dubbele filmvoorstelling. Zo hoefden ze in Boskamp-Coppenamepunt niet de halve nacht op de eerste veerbootoversteek te wachten. En ze konden voor de prijs van één beide films zien. Ik geef de drie jonge mannen geen ongelijk: ze genoten liever van de romantische Bollywoodscènes, dan uren zitten kijken naar de eentonig golvende bewegingen in de brede monding van de Coppenamerivier, het spiegelende immense oceaanoppervlak in de verte, voortdurend geplaagd door venijnig bijtende muggen, net als je in slaap was gevallen, waardoor je nauwelijks kon doorslapen en bovenal de eentonigheid van de natuurgeluiden afgewisseld met stilte.

Roep Ramcharan. Bron: Familiearchief Roep Ramcharan

Voor het begin van de film hadden zij een voorraad báká báná (gebakken rijpe banaan) voor onderweg ingeslagen. Ongeveer om half één in de nacht – na de afloop van de tweede speelfilm – kon de fietstocht in de richting van de plaatsen Calcutta, Carl François en Boskamp-Coppenamepunt voortgezet worden. Toen zij hun fietsen pakten om te vertrekken, kwam er onverwacht een onheilspellende waarschuwing van enkele nieuwsgierige bioskoopbezoekers over een mogelijke ontmoeting met een gevaarlijke jaguar (bágh), die voorbij Carl François enkele keren midden op de weg door automobilisten gesignaleerd zou zijn. Aan deze mededeling werd door de drie onbewapende fietsers geen waarde gehecht. In hun bagage hadden ze wel een scherp keukenmes, vertelde Hari op een serieuze toon de omstanders. Gelukkig zei een oudere echtpaar tegen de fietsers, dat het verhaal van de bágh (jaguar) niet waar was.

Toch kwamen ze in Boskamp te vroeg aan. Ze moesten daar enkele uren wachten op de eerstvolgende veerbootverbinding. Tijd om te piekeren hadden ze niet. Wandelen in de buurt kon evenmin, want het was nog nacht. Van vermoeidheid vielen de drie jonge mannen – ondanks de muskieten – op twee houten banken van viskraampjes in slaap. Niet ver van een smeulend vuur, waar vis gerookt werd. Voor zonsopgang werden ze door een matineuze lokale visser gewekt. Die kwam het vuur opstoken en zag de slapers. Na een eenvoudig ontbijt – vermoedelijk van báká báná die ze van een Javaanse vrouw hadden gekocht – was het weer wachten op de veerboot, maar nu was er daglicht.

9.3 Hari, Roep en Bhán fietsen door Coronie

Kokos in Coronie. Foto: Pravir Mahabier

De drie vrienden staken met de eerste veerboot de Coppenamerivier over. Aan de overkant van de rivier in Jennie wilden zij in de Chinese winkel frisdrank kopen. Tot hun verbazing zagen zij daar twee van hun studiegenoten staan, die met hun bromfietsen ook op zaterdagmiddag op weg naar Nickerie waren gegaan. Zij vertelden de drie fietsers, dat een aantal kilometers voorbij het plaatsje Burnside er geen weg meer was. Heel ver aan de kant van Wageningen was er een modderige weg in aanleg die praktisch onbegaanbaar was; ook niet met de brommers aan de hand. Zij vertelden, dat zij voorbij Burnside alleen maar bos en zwampen hadden gezien. Een van de bromfietsers koos eieren voor zijn geld. Hij besloot om naar Paramaribo terug te rijden en dan in de avond met de boot naar Nickerie te reizen. Hij adviseerde zijn fietsende kennissen hetzelfde te doen. Oedit Ramesar, de tweede bromfietser beweerde, dat de opgeworpen aarde die de wegdek in aanleg vormde, wel hard genoeg zou zijn, maar hier en daar onder water stond. Hari, Roep en Bhán staken de koppen bij elkaar. Ze aarzelden om door te fietsen. Toen de tweede bromfietser tijdens dit beraad zei met hen mee te willen, werd besloten om de fietstocht voort te zetten. Nu waren ze met hun vieren.

Na enkele uren fietsen – met een paar korte tussenstops – door het kokosdistrict Coronie, in de volksmond Kosoe genoemd, kwamen zij in het westelijk gelegen plaatsje Burnside aan. Ook hier werd de avontuurlijke fietsgroep door enkele oudere Coronianen gewaarschuwd voor een onbegaanbaar gedeelte van de route door een uitgestrekt en gevaarlijk moeras. Anderen vertelden, dat een deel van de weg nog aangelegd moest worden. De graafmachines waren heel ver aan de kant van Wageningen begonnen met uitgraven en ophogen. Allen gaven het dringende advies om terug te keren en dan ‘binnendoor’ met de rivierboot verder te reizen. Hari, Bhan en Roep hadden al heel veel modderige, moeilijk begaanbare wegen in de westelijke polders meegemaakt. In hun polderbravoure hebben zij kennelijk de voorspelde en beschreven onbegaanbaarheid onderschat. Zij dachten hier hetzelfde als in het westelijke polderlandschap van Nickerie aan te treffen en besloten om door te fietsen.

Er was in 1962 nog geen verharde Oost-Westverbinding tussen de plaatsen Burnside en Wageningen. Een deel van de geplande weg zou door het uitgestrekte moeras moeten lopen. Vanuit Wageningen was wel een wegtracé ontbost en de arbeiders waren al begonnen met  machinaal ophogen en egaliseren. Aan die kant had je aan  beide zijden van de weg brede afvoersloten. De aangelegde weg was nog modderig en grote, laag gelegen delen stonden hier en daar ongeveer 40-50 cm onder water. Het oostelijke deel, d.w.z. aan de kant van Burnside, was nog maar een provisorische ‘weg’, eigenlijk een wegtracé, slechts als stippellijnen op een projectkaart aangegeven. In de werkelijkheid was daar een groot moeras, zoals eerder door verschillende Coronianen waarschuwend verteld.

9.4. Geen weg tussen Burnside en Wageningen

Enkele kilometers ten westen van Burnside, in een nauwelijks beloopbaar en voor Hari, Bhan en Roep volkomen onbekend moerassig gebied, kregen zij te maken met ‘onverwachte’ tegenslagen en ontberingen. Het onopgehoogde, nauwelijks beloop- en zichtbare ‘pad’ van jagers en vissers hield ergens in het niemandsland op. Daar was er alleen moeras tot zover het oog reikte. Voor Oedit Ramessar zou het erg vermoeiend en onmogelijk zijn om met zijn zware bromfiets duwend door het modderige moeras vooruit te komen. Hij besloot om naar Burnside terug te keren en dan door te rijden naar Paramaribo. Oedit zou nog dezelfde avond zijn reis naar Nieuw-Nickerie met de boot kunnen  voortzetten. Aan boord zou hij de hele nacht tijdens het varen kunnen uitrusten.

Van fietsen was er geen sprake meer. Het was nu proberen om de fiets voortduwend, of zelfs op de schouder dragend door de onder water staande en begroeide modder voort te ploeteren. Bhán, ook een polderjongen, zelfs met enige ervaring als jonge jager, was leidend in het kiezen van de juiste looprichting. Na ruim een uur lopen, besloten de drie vrienden om voor zonsondergang terug te keren naar de bouwvallige arbeiderskamp die ze eerder op de dag waren voorbij gegaan. De drie fietsen werden op een droge plek onder een boom achtergelaten. In dit verlaten arbeiderskamp, waarvan het dak van palmbladeren zwaar beschadigd en gedeeltelijk ingestort was, werd er overnacht, na eerst de meegebrachte broodjes met sardines belegd opgegeten te hebben. Om de beurt werd er tot middernacht door een van de drie de wacht gehouden, terwijl de twee anderen konden slapen. Eerst moest er een vuurtje aangemaakt worden. Dat moest zachtjes branden, de hele nacht door smeulen en er moest voldoende rookontwikkeling zijn om muggen te verjagen. Bhan met zijn jagerservaring wist hoe dit moest, wat voor soorten hout en gras je moest gebruiken. In allerijl was er droog hout gesprokkeld. Gelukkig lag er om de kamp genoeg hout. Er lag ook in de hut wat brandbaar hout. Alle drie hadden zich voor alle zekerheid voorzien van een stevige stok om zich noodgedwongen te kunnen verdedigen. Het eerste uur gingen ze dicht bij het vuur zitten om hun natte broekspijpen droog te krijgen. Ze hadden geen reservekleding bij zich. Hari viel als eerste in slaap, terwijl Roep vrijwillig de wacht op zich nam.

De volgende dag (maandag 21 augustus, de derde fietsdag) werd na het eenvoudige ontbijt naar de fietsen gelopen. Nu werd geprobeerd om met de fiets aan de hand, of flink duwend en op blote voeten, de tocht voort te zetten. De schoenen hingen aan het stuur, vastgemaakt met touw, dat in de kamp gevonden was. De fietstocht was noodgedwongen een voettocht geworden, zelfs met gesleep van de fietsen. Dat was vermoeiend. Regelmatig moesten ze de vastgelopen kroos tussen de spaken verwijderen. Ze hadden geen projectkaart, geen tracékaart bij zich. De lengte van de moeras-‘weg’ werd door hen onderschat. Ze dachten na enkele uren gelopen te hebben, dat ze de juiste richting kwijt waren geraakt. Om zich te kunnen oriënteren, klom Roep op de schouders van Bhan, de langste van de drie, terwijl Hari Bhan stevig vasthield. Roep moest een of twee keren in een boom klimmen om de horizon te onderzoeken. Ze kozen – gelukkig – de juiste richting. Volgens Bhan probeerden zij naar het westen te lopen. Roep zag, hij was weer met uiterste inspanning en met de hulp van Hari op de schouder van Bhan geklommen, helaas geen herkenningspunten. Lichte paniek! Een uur later moest Roep in een boom klimmen om te turen naar de westelijke horizon. Nu had hij succes! Roep zag in de verte, net boven de boomkruinen, iets met tussenpozen bewegen. Bhan wist het direct. Dat waren de hefbomen van graafmachines. Deze ontdekking gaf hen nieuwe moed: nu wisten ze zeker, dat ze de juiste ‘weg’ naar huis volgden. Hun geliefde woondistrict lag westelijk achter die graafmachines. Hun optimisme groeide. Hari was zwaarder dan de twee anderen. Hij zakte regelmatig tot zijn knieën door de blubber van het moeras. Soms moest Hari overeind getrokken worden. Hij bezeerde zich ook nog met een houtsplinter, waardoor hij ruim een uur langzaam vooruit kon komen. Met een zakdoek werd een noodverband aangelegd.

Roep, de lichtste van de drie, werd vooruit gestuurd. Hij was in staat om ‘gemakkelijk’ door het moeras vooruit te komen. Na uren door de moerassige modder voortgezeuld te hebben, kwamen ook Hari en Bhán in de late middag bij de arbeiders met de graafmachines aan. Zij waren met de aanleg van de weg bezig en waren bereid de uitgeputte studenten hulp te bieden. De arbeiders vertelden, dat de machinebestuurders de studenten al in de verte hadden zien aankomen. Zij waren verbaasd om mensen in het moeras te zien lopen en zij vroegen zich af, wie dat konden zijn, met fietsen bij zich. Alle drie vertelden – elkaar aanvullend – wat hun doel was en wat ze onderweg ervaren hadden. Ze wilden de eersten zijn die met de fiets uit Paramaribo Nickerie zouden bereiken. De drie studenten lieten – op voorstel van de ploegbaas – hun fietsen achter bij de ‘draglines’. Zij gingen graag met de arbeidersboot mee. Zo konden ze een beetje uitrusten. De drie fietsen zijn later door twee arbeiders met de boot opgehaald. In de arbeiderskamp werd ook voor hen een warme maaltijd klaargemaakt: witte rijst met kwikwi. Ook was er genoeg drinkwater. De studenten mochten bij de arbeiders overnachten, maar ze gingen op dit aanbod niet in. Hun eindbestemming lonkte.

9.5 In Wageningen: stiekem overnachten in een politierivierboot

Oude veerboot van Wageningen naar Groot-Henar, Nickerierivier. Foto: Sila Ramcharan-Sewpershad

De drie vrienden wilden verder. Na het eten werden zij met een motorboot op een bepaalde plek, voorbij ‘de grote bocht’ in Wageningen afgezet. Zij stapten vol goede moed op hun fietsen. Na een tijdje fietsen, moesten ze het weer opgeven. Hun teleurstelling was groot. De zware regenbuien hadden de weg onbegaanbaar gemaakt. Ze lieten hun fietsen achter, liepen door naar de arbeidersbarakken in de buurt van de ophaalbrug, nog altijd in Wageningen. Daar zagen ze een politieboot afgemeerd. Bhán ontdekte, dat die boot niet op slot zat. Dat was hun geluk. Ze konden de boot gemakkelijk binnenkomen. In de boot brachten ze de nacht veilig door. En nu had Hari aan boord geen last van zeeziekte. Een stilstaande boot, evenmin deining. Ook de overlast van muskieten was hier beperkt.

De volgende morgen, dinsdag de 22e augustus, kregen de drie studenten een lift van een van de jeeps van de leidinggevenden van het Oostwestproject in uitvoering. De drie fietsen konden niet mee. Ze werden op hun verzoek bij de politiepost in het (woon)centrum van Wageningen afgezet. Hun bedoeling was om de hulp van de plaatselijke politie in te roepen. Die hulp kregen ze, maar ze moesten eerst hun reisbelevenissen aan de politiecommandant en zijn manschappen vertellen. Hari kon goed vertellen; Roep en Bhán mochten hem aanvullen. Zo had de politie een gedetailleerd verslag van de belevenissen van de drie avontuurlijke kweekschoolstudenten. Zij voorzag de fietsers van een warme middagmaaltijd, bereid door een Javaanse vrouw. Het eten werd in dank aanvaard. Zij mochten van de politie in een leegstaande woning zich opfrissen en uitrusten. Terwijl een politieman hun achtergelaten rijwielen ging ophalen, kregen zij van een andere politieagent een rondleiding door het centrum van het groeiende ‘stadje’.

Eigenlijk waren ze al in het district Nickerie, dicht bij hun bestemming. Eerst de Nickerierivier oversteken, dan door enkele oostelijke polders naar Nieuw-Nickerie en daarna naar huis fietsen. Roep kreeg weer last van buikpijn. Hari heeft toen zijn buik gemasseerd. Deze massagekunst had hij van zijn ájá (opa, vadersvader) geleerd.

Ze hadden wel gehoord, dat een van de rivierboten, die naar Nieuw-Nickerie voer, binnen korte tijd zou aanleggen. Kennelijk was het standpunt van doorfietsen nog niet goed besproken en dus niet uitgekristalliseerd. Intussen waren de fietsen en hun bagage met een pick-up truck gebracht. Bhán en Roep dachten, dat ze met hun drieën met de rivierboot, die al in aantocht was, naar Nieuw-Nickerie zouden reizen. Vermoedelijk wilde Hari naar Nieuw–Nickerie fietsen i.p.v. varen. Hierover kon er geen zekerheid verkregen worden. Bhán en Roep namen overhaastig een beslissing. Misschien in lichte paniek, want de rivierboot was intussen al gemeerd. Ze haasten zich naar de steiger en konden met hun fietsen en bagage nog net aan boord met de hulp van twee matrozen. De boot vertrok. Roep en Bhán waren opgelucht. Zij ‘vergaten’ de kapitein te verzoeken om op Hari te wachten. Die was ook niet te zien, vertelde een van hen. Hier kreeg hun eensgezindheid en samenwerking een deukje. Hari heeft hen dit niet kwalijk genomen. Dit gebeurde onder druk van omstandigheden en Roep had last van buikpijn.

Hari, de groepsleider de facto, kwam door het uitgebreid bedanken en afscheid nemen van de politieagenten, die hen hadden geholpen, en de Javaanse mevrouw die voor hen zo lekker had gekookt, verlaat op de aanlegsteiger aan. De rivierboot voer in de verte weg. Geen nood, zal hij gedacht hebben.

Hari fietste terug naar de ophaalbrug om daar de Nickerierivier over te steken en vervolgens in zijn eentje naar Nieuw-Nickerie te fietsen. Weer had Hari pech: de laatste boot voor de oversteek was al vertrokken. Hari kon vandaag niet naar de overkant van de rivier. De eerstvolgende oversteek zou de volgende dag, vroeg in de ochtend zijn. Wat nu? Een vriendelijke Javaanse man bood Hari hulp aan. Hari mocht in zijn woning overnachten. Eerst genoot hij van een avondmaaltijd: rijst, pittige duivenvlees in masálá en verse kousenband met gedroogde garnalen.

9.6. Hari volbracht de fietstocht op woensdag 23 augustus 1962

Op de vierde dag kwamen Roep en Bhán met een van de particuliere rivierboten, die van Paramaribo terugkeerde, in Nieuw-Nickerie laat in de namiddag aan. Ze moesten zich direct bij de districtscommissaris aanmelden om verslag te doen van de gebeurtenissen en vooral om uit te leggen waarom Haridat niet met hen met de rivierboot vanaf Wageningen meegereisd was.

Intussen had de vader van Hari het teleurstellende nieuws van het in Wageningen achterblijven van zijn zoon al gehoord, en dat zijn twee fietskameraden niet wisten waar Hari precies was. Hari’s vader vroeg de districtscommissaris om een zoektocht op touw te zetten, want Roep en Bhán waren al in Nieuw-Nickerie aangekomen; Hari nog niet. Er kon iets ergs gebeurd zijn. Ook Oedayrajsingh Varma, een politie-commandant die hij kende, werd verzocht om hulp te bieden. Gelukkig kon de politie van Wageningen telefonisch bevestigen, dat Hari veilig bij een gastvrije Javaanse familie onderdak had gevonden. Roep en Bhan mochten direct naar huis. Roep heeft bijna een week thuis in de Corantijnpolder ziek (met buikpijn) op bed gelegen. Deze pijn was chronisch. Bhán woonde vanaf zijn mulojaren in Nieuw-Nickerie, voorheen in de Clarapolder Serie B.

De moeder van Hari, om wie hij veel gaf, had zich erg ongerust gemaakt; evenzo zijn broertjes en zusjes. Zij werden gerust gesteld. Maar deze nacht zal vooral voor Hari’s moeder extra lang geduurd hebben. Later zou Hari van een van zijn oudere zusjes vernemen, dat zijn moeder praktisch de hele nacht geen oog had dicht gedaan. Hun vader lag rustig te slapen

De volgende morgen gingen twee vrienden van zijn vader met een auto op zoek naar Hari. Zij reden in de richting van de Groot-Henarpolder. Ook de politie zou hetzelfde doen. Intussen was Hari vroeg in de morgen met de eerste veerboot de Nickerierivier overgestoken en fietste hij vrolijk via de polderwegen naar huis. Misschien zelfs triomfantelijk en… helemaal niet boos op zijn twee kameraden die het laatste deel van de tocht gevaren hadden. Hij had het liefst samen met Roep en Bhán fietsend in Nieuw-Nickerie willen aankomen. Hari stopte enkele malen om wat eten en drinken te kopen; ook om even uit te rusten. Hier en daar maakte hij een praatje met nieuwsgierige polderbewoners die hem aanspraken. Geen van hen wilde geloven, dat deze jonge man van Paramaribo naar Nickerie had gefietst, want men wist dat een deel van de Oostwestverbinding nog niet aangelegd was.

Eindelijk werd Hari met zijn bemodderde lange broek en leren schoenen, van oververmoeidheid op een houten bank in slaap gevallen, hoogstwaarschijnlijk voor een winkel, aangetroffen. Hij werd wakker geroepen. Een personenauto stond klaar om hem naar zijn ouderlijke woning te brengen, maar Haridat sloeg dit aanbod vriendelijk af. Misschien juist omdat hij bijna zeker wist, dat zijn vader deze twee mannen, zijn vrienden, op zoektocht had gestuurd. Hari wilde naar huis fietsen om de fietstocht volledig af te maken. Dat deed hij ook.

In de Corantijnpolder werd hij door kennissen enthousiast begroet, gecomplimenteerd en er werden ook vragen gesteld. Thuis verwelkomden zijn moeder, broertjes, zusjes en schoonzus hem hartelijk. Zijn moeder moest telkens haar tranen van vreugde afvegen. Zijn vader zweeg en zat voor zich uit te staren. Hij deed alsof hij geen directe belangstelling voor de moedige en vermoeiende fietstocht van zijn oudste zoon had. De volgende dagen moest Hari zijn gewaagde belevenissen herhaaldelijk aan belangstellende buurtgenoten en familieleden vertellen. Een heroïeke primeur! Prijsgegeven aan de vergetelheid, het menselijke lot.

9.7 De tweede fietstocht naar Nickerie in 1963

Hari en zijn vrienden organiseerden in het begin van de grote schoolvakantie in 1963 een tweede fietstocht naar hun geboortedistrict Nickerie. De Oost-Westverbinding was al gerealiseerd. Het doel van de tweede fietstocht was om in één dag Nickerie te bereiken. Voor deze fietstocht was de belangstelling groot. Hieraan namen daadwerkelijk twaalf personen deel, vnl. kweekschoolstudenten (o.a. Hari Rambaran, Roep Ramcharan, Li a Po en Boedhram Seetal), maar ook Karaya en Sadal, twee medische studenten met brommers. Zeer waarschijnlijk deed ook Idoe, een leerling van de AMS, mee. Voorts zou Atlin Sandvliet, een Coroniaanse kweekschoolstudent, meefietsen. De voorbereiding was deze keer goed. Wel waren enkele fietsen erg oud. De groep vertrok van het Mahatma Gandhi Internaat in Paramaribo om drie uur in de nacht. Onderweg zouden op afgesproken plaatsen andere fietsers zich aansluiten. Elke deelnemer had voor de eerste uren puntbroodjes en frisdrank bij zich. De bedoeling was om in één dag de bestemming te bereiken. Helaas, dit tijdsdoel werd niet gehaald. Deze fietstocht kreeg na twee uur fietsen met een probleem te maken. In die tijd waren vele wegen buiten Paramaribo, ook sommige hoofdwegen, niet of nauwelijks verlicht. Boedhram Seetal reed op het Garnizoenspad om vijf uur in de ochtend ongelukkigerwijs tegen een in het donker geparkeerde bromfiets aan. Zelf liep hij geen letsel op, maar er raakten enkele spaken van zijn voorwiel beschadigd. Herstel was noodzakelijk. In het donker kon Hari de twee gebroken spaken niet vervangen. Er moest gewacht worden op daglicht. Gelukkig had Hari wel reservespaken bij zich. Deze reparatie kon hij zelf succesvol uitvoeren. Ook ging er enige tijd verloren aan reparaties van een lekke band en die van andere kleine mankementen. Bij de winkels van enkele omu’s, Chinese winkeliers en kraampjes van máé’s, Javaanse verkoopsters langs de weg, werd er – vooral op voorstel van Hari – gestopt om frisdrank en lekkers: picél, tello, baká báná of dáwat te kopen. Atlin Sandvliet bereikte laat in de middag fietsend zijn ouderlijke woning in Coronie. De Nickeriaanse groep viel ergens in Coronie uiteen in tweeën. De ene groep met o.a. Roep en Boedhram fietste flink door en kon Wageningen voor het begin van de avond bereiken, waar zij konden eten en overnachten bij een gastvrije broer van Boedhram Seetal. De groep van Hari raakte achter. Deze groep heeft waarschijnlijk ergens langs de weg of in een kamp overnacht. Zonder een warme maaltijd. Op de tweede dag – voor twaalf uur – was iedereen veilig thuis in Nickerie. Een halve dag later dan gepland.

Met dank aan: Roep Ramcharan, Radha Rambaran, Boedhram Seetal en Oedayrajsingh Varma voor de verkregen informatie en foto’s.