Heel toevallig kwam ik een aantal verassende en interessante liedjes tegen van Wietwa & Mabouw. In de sportschool in Suriname gutste het zweet van mijn lichaam. Ik zat een overheerlijke pical ( pitjal) met dágublad en extra hete pindasambal te eten in verband met de opening van sportschool Chanel op Kwatta. Terwijl ik het zweet van mijn voorhoofd veegde luisterde ik naar het prachtige nummer “Kofferbaksysteem”. De inhoud van het lied was zeer verassend anders. “Kofferbak systeemwá traditie hoi gail ré. Maroh me bihá howe hai parkeer pe piyái howe ré. Bihá me paiye roti kohrá kofferbak me tu paiye doksá”.
Nou ben ik ook om velerlei redenen een groot liefhebber van de Baithak gáná, het terrein van mijn geliefde Sarnámi. Maar maatschappijkritische liederen hoor je jammer genoeg bijna nooit. Ze maken wel optimaal gebruik van hun artistieke vrijheid. Want nagenoeg in al die liedjes komt beeldspraak voor die voor verschillende uitleg vatbaar is. Aan het creatieve vermogen ontbreekt het niet. In de spaarzame keren dat ik naar een nautá ga zie ik natuurlijk het nauwkeurig bezongen tafereel. U kent het vast wel ook. Mannen die tijdens een nautá hangen rond hun auto met in de kofferbak dáru en vlees. Ik kan mij een geval heel goed herinneren op een nautá vanwege de trieste tragiek. Een man kwam binnen samen met zijn vrouw en twee dochters beiden gestoken in lieftallige roze kanten jurken. De man had een mooi zwart pak aan met een geel overhemd en een zwarte das. Hij hing een beetje onwennig in zijn pak die waarschijnlijk op de groei was gekocht. Hij had ook een bos sleutels om zijn broekriem hangen. Maar naar mate de avond vorderde werd zijn decorum ook minder chique. Zijn das hing scheef, de boord van zijn jas sloot niet meer om zijn nek. Zijn overhemd stak voor de helft uit zijn broek. Maar hij kwam echter steeds halverwege van de zaal onvast binnengelopen en gluurde wiebelend naar zijn vrouw. En ik keek ook stiekem naar haar en ze was woest, beschaamd en keek diep ongelukkig uit haar ogen terwijl de twee dochters slaperig om haar nek hingen. Vreselijk pijnlijk en genant om het te aanschouwen..
Ik heb ook meegemaakt dat nautahri (de bezoekers van de nautá) zelfs bij huwelijken in een mandir het Kofferbaksysteem in ere houden. Zonder enige schroom komt men in benevelde toestand en een tandenstoker tussen de tanden haast demonstratief de mandir binnen. Het decorum is ook hier gebrekkig elegant. Daarom ben ik zo blij dat ik in Wietwa en Mabouw een partner heb gevonden die dit schaamteloze culturele tafereel op een ludieke manier aan de kaak stelt. Hij vraagt ook aan de deelnemers van het Kofferbaksysteem om aan de kinderen een goed voorbeeld te geven. Deze verloedering is niet alleen voor Nederland uniek want het komt ook in Suriname voor. Daar eten ze niet alleen doksá maar ook kaaiman vlees, beter bekend als “waterkip”. Het moet echt niet gekker worden.
Maar Wietwa heeft naast een maatschappijkritische blik ook een prachtig gevoel voor de taal, het Sarnámi . De titel van een ander prachtig nummer van hem heet “Phoesoer Phoesoer”. Je zou het kunnen omschrijven als “gefluister”. Hoe een jong meisje haar ouders in de maling neemt door ’s-nachts weg te sluipen om tot in de kleine uurtjes de “party animal” uit te hangen, maar wel in de ochtend samen met haar ouders vroom maar slaperig de mandir bezoekt en zachtjes “Om Jai Jagdish Hare” prevelt. Je hoort in het lied “Phoesoer Phoesoer” de resonantie van de novelle van Anil Ramdas “Het besluit van Mai”.