Op de sportschool kom ik mensen tegen uit verschillende branches. Van hoogopgeleid tot de stukadoor. Ze hebben allen een ding gemeen: ijdelheid. Gelukkig heb ik daar geen last van en ga ik enkel en alleen om gezondheidsredenen. Murat stelde mij twee kaartjes ter beschikking voor het museum Mauritshuis in Den Haag en zei: “Abi, je moet komen, je gaat er geen spijt van hebben”. Dat kwam mij heel goed uit, want een bezoek aan het Mauritshuis was de afgelopen veertig jaar slechts bij goede intenties gebleven, terwijl ik in het buitenland aardig wat musea hebt bezocht. Het bezoek kwam bovendien goed uit want de tentoonstelling staat in het teken van Rembrandt en de Gouden Eeuw. U weet wel, de Gouden Eeuw die ongeveer 1600 begon en waarin Nederland een ongekende bloei doormaakte. Een eeuw die ik altijd associeer met slavernij.
Het is een indrukwekkend bezoek geworden. Mijn korte opleiding kunstgeschiedenis kwam eindelijk goed van pas. Het zijn inderdaad geen onaardige schilderijen van Rembrandt, Van der Neer en Govert Flinck. In mijn gedachten probeerde ik de straten met de namen van deze schilders te lokaliseren in de Schilderswijk in Den Haag. Op een aantal schilderijen zag ik een Afrikaan als een bediende. Weer voelde ik intuïtief een afkeer vanwege het verband met slavernij. Op de bovenste etage is er een tentoonstelling over de rol van prins Maurits in die periode. Bij binnenkomst zag een maquette van het paleis van de bouwheer. Het was volledig opgetrokken van witte suikerklontjes. Terwijl ik een foto probeerde te maken, hetgeen steeds mislukte vanwege de weerkaatsing van de flits in het glas, kreeg ik een app van mijn Pakistaanse collega Ibrahim. Hij nodige mij uit voor een etentje bij hem. Terwijl ik de app las, dacht ik wat een prachtig bouwsel is dit. En hoeveel pakken suikerklontjes zullen ze gebruikt hebben? Ik had er verder geen associaties met de slavernij of wat dan nog.
Totdat ik een artikel hierover las van historicus Piet Emmer en emeritus hoogleraar zeerecht Henk den Heijer in de Volkskrant. Volgens hen verwijst het suikerklontjespaleis naar het bloedgeld uit de slavenhandel die op de suikerplantages in Brazilië te werk werden gesteld. Het “paleis” van Maurits zou gebouwd zijn met dat bloedgeld. Ja, dit kwam binnen bij mij. Echter, in dat artikel worden er tal van nuancering gebracht over de winsten met de slavenhandel en rol van Maurits, met verwijzingen naar verschillende publicaties. Zo zou Maurits zijn geld maar zeer beperkt verdiend hebben uit de slavernij en slavenhandel. Zijn verdiensten bestond voor het overgrote deel uit een percentage van de oorlogsbuit (!) en zijn gouverneurschap in Nederlands-Brazilië die in handen was de West Indische Compagnie. Er is geen sprake geweest van de deportatie van slaven, omdat voor elke slaaf is betaald en de handel in slaven volledig in handen was van Afrikanen. Je zou bijna willen gaan geloven dat Maurits inderdaad een brave Johan was. Niets is minder waar.
In dit prachtige artikel in Historiek geeft de schrijver Zihni Özidil fundamentele kritiek op Emmer en Den Heijer. Volgens Özdil is Maurits stinkend rijk geworden over de rug van tot slaaf gemaakte Afrikanen die hij liet werken op suikerplantages in Brazilië. Daarnaast voer hij om de toevoer van slaven voor de suikerplantages in Brazilië veilig te stellen met negen schepen en twaalfhonderd man naar de Afrikaanse Goudkust en veroverde hij het Portugese slavenstation Elmina. Later veroverde hij ook het slavenstation Luanda in Angola. Johan Maurits van Nassau stond bekend om zijn uitzonderlijk wrede bewind tegenover slaven. Ook de Nederlandse schepen waarmee de overtocht van tot slaaf gemaakte mensen naar Brazilië plaatsvond, waren “drijvende doodskisten voor hun deerniswekkende passagiers”. Met het geld dat Johan Maurits van Nassau verdiende, omgaf hij zich in weelde. Onder andere zijn weelderig woonhuis in Den Haag, het Mauritshuis, liet hij afbouwen met het geld dat hij in Brazilië had verdiend via slavenhandel en slavenarbeid. Hij werd zelfs zo rijk dat hij ook twee paleizen liet bouwen in Nederlands-Brazilië.
Mijn dochter wees mij op een videoclip van Beyoncé en Jay-Z. De titel van de clip is Apeshit. Na Michael Jackson is mijn belangstelling voor Engelstalige popmuziek verdwenen. Beyoncé en Jay-Z schijnen heel goed te zijn. Deze clip is toch de moeite waard. Het is opgenomen in Parijs in het Louvre te midden van schilderijen uit de Neoclassicistische tijd; de tijd van het kolonialisme. Het is een krachtig politiek statement. Dat twee nazaten van de slaven nu pronken met hun rijkdom in een toonaangevend museum in Parijs. Deze clip benadrukt ook de zwarte aanwezigheid in kunst uit oude tijden. Maar tegelijkertijd is het een ode aan de voorouders voor de grote offers die zij hebben gebracht voor de vrijheid.
Ik belde bij Ibrahim thuis aan. Zijn huis ruikt altijd naar eten, met name biryani. Maar ik hou niet van biryani. Ik had een keer op een nogal plompe manier gezegd, dat onze moksálesi met gerookte kip en sambal en báká báná veel lekkerder is dan hun biryani. De moksálesi van mijn lieve nicht Maltie is uitzonderlijk lekker. Ze maakt ook tomáti ke cokhá erbij, dan is hier geen enkele biryani tegen opgewassen. Ibrahim had stamppot gemaakt. Het rook heerlijk met stukjes kip erin. Hij had een flink bord voor mij opgeschept. Ik vroeg of hij ook catni heeft, want ik eet mijn stamppot met catni. Hij stelde voor om garam masálá erover heen te strooien.