Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 45: Radha: Tot mijn spijt gezakt voor het examen om geweld in het huwelijk van mijn dochters te voorkomen

Reacties zijn gesloten

“Het is onvoorstelbaar hard om te zien dat de offers die ik gebracht  heb om mijn dochters op eigen benen te zetten voor niets zijn geweest. Ze hebben willens en wetens ervoor gezorgd dat de geweldsspiraal stevig en strak in stand is gehouden”.

Radha betreurt het dat haar meiden met een behoorlijke opleiding en een goede baan niet erin zijn geslaagd om hun lot in eigen handen te nemen.

Ik ontmoette Radha regelmatig bij activiteiten in Den Haag die speciaal voor Hindoestanen bestemd waren, ook was ik door iemand naar haar verwezen voor  een verhaal. We bespraken regelmatig verschillende algemene en individuele situaties en belden elkaar tot er gelegenheid kwam voor een afspraak bij haar thuis met onderstaand resultaat.

“Ik heb mijn dochters absoluut niet uitgehuwelijkt! Integendeel heb ik hen gestimuleerd om onmiddellijk uit een geweldsrelatie te stappen. Van mij mochten ze van partner ruilen zodra het niet meer goed ging.  Een schoonzoon sloeg mijn dochter in aanwezigheid van ons, haar beide ouders. Zij koos ervoor om bij hem te zijn met de smoes dat het om hun kind was. Deze dochter is op de universiteit opgeleid. Voor mij is zoiets onbegrijpelijk terwijl ze welkom is bij ouders die behoorlijk een huis en haard hebben. Wordt dit soms liefde genoemd?

Ze doen hetzelfde wat ik ook heb gedaan namelijk alles verdragen en accepteren.

Als ik hier en in deze tijd was geweest was ik veel eerder bij mijn gewelddadige man weg gegaan, er waren ook minder kinderen gekomen. Mijn ene dochter is na veel ellende gescheiden. Als ze niet beschoten was geworden door haar man had ze die beslissing misschien niet genomen.

Dat veel vrouwen vaak respectloos worden behandeld is mede de schuld van woordvoerders. Ik geef je een voorbeeld. Een geleerde man maakte een opmerking richting vrouwen, hij zei  duidelijk ‘auraton’, vrouwen. Volgens hem wisten vrouwen van tegenwoordig geen dhotie en sari aan te trekken. Toen ik hem dringend vroeg wat hij precies bedoelde aangezien ik allebei kan en daar aanwezig was, antwoordde hij, dat hij niet mij bedoelde. Ik voelde mij aangesproken daarom heb ik hem van repliek gediend.

Als drie en tachtig jarige laat ik mij echt niet opvoeden door een ander. Zo’n man hoort op zijn woorden te letten.

‘OMDAT DE MEESTE VROUWEN BLIJVEN ZWIJGEN

 ZULLEN WE KLAPPEN BLIJVEN KRIJGEN’.

Mijn ouders zijn allebei afzonderlijk afkomstig uit India. Ik ken de naam van de boot waarmee mijn vader in Suriname is gearriveerd. Pa was boven de twintig toen hij India verliet, hij kwam alleen aan. Eigenlijk is hij op de vlucht geweest. Hij had zijn echtgenote in India gekapt. Zijn vader zorgde ervoor dat hij richting depot ging nadat hij zich eerst bij een oom had schuil gehouden. Het stond als een paal boven water dat hij anders gedood zou worden. Hij liet er ook zijn zoontje achter die hij heel erg heeft gemist. Regelmatig hoorden wij de naam van deze broer waardoor we met onze vader  hebben mee gerouwd. Dat betreuren verliep meestal als volgt. Hij kwam zoals gewoonlijk  thuis met een bundel levensmiddelen die hij op het hoofd droeg. Zodra hij de bagage op de grond had neergezet begon hij met beide voeten op de grond te stampen terwijl hij de naam van zijn achter gelaten kind noemde. Bij die emotie uitbarsting raakte hij verward, riep dat hij radja Dasrat was en vier zonen had te weten: Ram, Lachman, Bharat en Satroegan. Misschien  raakte hij ook in de war omdat hij onderweg gezellig had  geborreld. Verder was het een lieve, stille, goede, vlijtige man die zijn vijf jarige contract had afgemaakt op de plantage en de fabriek die erbij hoorde.

Van zijn werk nam hij regelmatig melasse en ‘lika’, suikerrietsap mee in de ‘blauwpatoe’, een emaillepot met hengsel waarin ook de warme maaltijd naar het werk werd meegenomen. Zijn loon droeg hij volledig af aan ma. Hij was heel intelligent. Regelmatig vroeg hij ons om een antwoord maar voor wij een sommetje met pen en papier hadden gemaakt berekende hij het al uit het hoofd om te demonstreren dat hij het snelst was van ons allemaal.

Mijn ouders hebben in harmonie geleefd. Ik herinner mij geen onenigheid bij hen. Het enige dat mijn moeder niet verdroeg was zijn herinnerings- of belevingsbui omtrent zijn zoon in India waarbij hij mede door dronkenschap luidruchtig werd. Zij vertrok weleens van huis om te protesteren dat ze het niet pikte. Mijn vader haalde haar altijd weer op. Met acht kinderen viel het haar naderhand niet meer mee om bij anderen aan te kloppen.

Toen we groter werden lette mijn vader goed op dat we meer dan  behoorlijk gekleed voor de dag kwamen. Bijvoorbeeld mijn oudere zus had een keer haar oorhnie met twee gouden spelden op het hoofd   vastgezet. Die spelden had ze met haar eigen geld gekocht dat ze verdiende met kleding maken. Mijn vader heeft de spelden met de oorhnie met een hand van haar hoofd afgerukt en in het vuur gegooid. Hij wilde niet dat ze zich met bling bling behing zoals ‘paturia’s, danseressen en hoeren deden volgens hem. Het werd ons verboden om kleding zonder mouw of met aangeknipte mouw aan te trekken, korte jurken of rokken idem. Onze moeder had altijd lange mouw aan, lange rokken en een oorhnie bijna zo groot als een laken.

Mama kwam als vijf jarige met haar moeder mee uit India. Op die leeftijd werd zij middels het gawna systeem beloofd aan een twintigplusser. Toen ze negen werd verhuisde ze naar hem. Bij  toenadering voor seks liep ze weg, vertelde ze. Ze ging dan naar een mausie die naast woonde. Na een paar keer werd ze niet meer terug gehaald, haar echtgenoot trouwde een ander.

Later trouwde mijn moeder de zoon van een brabhan met wie ze een dochter kreeg. Toen deze dochter vijf was, brak er een epidemie uit. De echtgenoot van mijn moeder kwam te overlijden in een ziekenhuis waar ook haar volgende man, mijn vader, ziek lag. Hoe het is gekomen dat mijn moeder met hem trouwde weet ik niet. Sowieso was de traditie van toen dat een dochter niet lang ongehuwd hoorde te blijven. Niemand wilde het risico lopen dat een kind buiten ‘hun’ gareel zou geraken.

Mijn vader ging op het perceel wonen waar mijn moeder met haar vorige man had gewoond en wij zijn er allemaal geboren. Het huis had muren van Parasara en een dak van ‘Paira’, stro en was omgeven door modder. Daar heeft mijn vader mij nog op zijn schouders gedragen, een mooie herinnering.

Naderhand kocht pa een perceel op een betere plek. Hij bouwde een huis met planken muren en zinken dak. Hij hield koeien die hij molk. Ik heb mijn moeder nooit zien melken. Later molk mijn broer. We hadden geen schapen en geiten, wel kippen. Beide ouders hebben hard gewerkt op het land om hun kinderen liefdevol groot te brengen.Voor de verkoop van de gewassen stonden ze om vier uur op om het naar de stad te vervoeren. Alles werd op het hoofd gedragen. Ze hadden veel fruitbomen geplant. De gewassen groeiden goed op de ‘pagassa’ grond die van nature vruchtbaar was. Ze oogstten grote meloenen en komkommers, ook ‘arhar’ bekend als linzen. Het enige dat mijn vader klaarmaakte was toespijs van linzen met veel peper en zout. Mijn moeder maakte ‘satwa’ de lekkernij van zeven spijzen zoals pinda, rijst, oerdie, blaka ai peesie, boora,mais en gele erwten. De spijzen werden met ‘soekroe santie’ in de wok geroosterd. Het zand werd na het wokken eruit gezeefd. De geroosterde peulvruchten werden fijn gemalen op de ‘djaanta’ een molensteen. Pa at het met peper en zout, wij met suiker. Hij at trouwens ook yoghurt op zijn warme maaltijd. Van de droge of rijpe kokosnoten  die uit de boom vielen maakten we zelf olie. De kokos werd met een ‘khakhoornie’ of krabber dat van een houwer was vervaardigd door tanden erin te vijlen.  Het vruchtvlees werd uit de harde binnenschil gekrabd.  De ijzeren krabber had ongeveer de vorm en grootte van een ondergebit  die op een houten plank was bevestigd. Voor stevigheid gingen we erop zitten waarbij de rasp tussen de benen uitstak. Op deze manier  konden we met beide handen tegelijk veel kracht zetten.

Toen ik geboren werd was mijn oudste zus al het huis uit. Tenslotte was ik het zevende kind en deze zus was al vijf jaar toen mijn ouders bij elkaar kwamen. Ik heb van horen vertellen dat; nadat haar echtgenoot naar haar pas geboren dochter had gekeken, hij zonder iets te zeggen zich had omgedraaid en was weg gegaan om spoorloos te verdwijnen.

De mishandelingen die mijn andere zus had ondergaan door haar man zijn idem in mijn hersenen gegrift. Ik weet ook nog dat ze na slaan en schoppen op de buik geopereerd was geworden door een gynaecoloog en lang in het ziekenhuis had gelegen. Door de ervaring die ik met mijn beide zussen had wist ik zeker dat ik nooit en te nimmer zou trouwen.

Omdat er in ons district slechts lagere scholen waren, ging mijn broer naar Paramaribo voor verdere scholing. Op mijn elfde trok ik ook bij hem in. Ik zat in de vijfde klasse toen ik op de Julianaschool te Paramaribo werd ingeschreven. Ik heb mijn schoolrapporten nog waar je kan zien dat ik goed leerde tot verdriet van mijn broer. Die ‘haramie’ of bastaard  werd echt jaloers. Toen ik in de tweede klasse van de MULO, Hendrikschool zat  en mijn vader heel slecht lag, schreef mijn broer mij af om mij terug te brengen naar het district. Zelf bakte hij niet veel van zijn studie. Herhaaldelijk had hij opgemerkt dat ik niet knapper dan hem hoefde te zijn. Gelukkig kon mijn vijf jaar jongere zus wel een MULO diploma behalen op de nieuwe MULO school in het district. Zij wilde naar Nederland, is ook gegaan en is vroedvrouw geworden met meer opleidingen ernaast. In eerste instantie verbood mijn vader haar om af te reizen. Zij hield vol en was van plan om tot haar achttiende te wachten. Mijn vader dacht na en veranderde van gedachten, zij kreeg haar zin en vertrok. De miserabele situatie van haar drie zussen is haar als jongste van de meiden  bespaard gebleven. Nu is ze gepensioneerd.

Toen ik de ‘huwbare’ leeftijd had bereikt, behield ik  mijn standpunt om nooit te trouwen. Maar mijn broer bleef aandringen, schelden en verwijten. Mijn vader was ziek waardoor deze broer de baas  kon blijven spelen, terwijl mijn moeder braaf naar hem luisterde. Mijn broer haalde alles aan wat er eventueel met mij zou kunnen gebeuren als ik ongetrouwd bleef. Hij gebruikte de situatie van een jonge vrouw die zwanger was geworden tijdens haar verkering. Romances waren uit den boze.

Er kwamen mensen thuis om mijn hand te vragen, lees om mij op mijn uiterlijk te beoordelen. Het lukte mij om te weigeren waarop de mensen vertrokken. Toen mijn broer thuis kwam begon mijn moeder met een lange klacht over mijn gedrag. Hij pakte zijn fiets om rechtsomkeert te maken ging regelrecht naar de mensen om recht te maken wat krom was. Ik begreep die mensen ook niet, vond het echt laag van ze dat ze terugkwamen. Later bleek dat mijn indruk over hen niet verkeerd was. Ik trouwde op mijn twintigste in een afschuwelijk gezin met vreselijke gevolgen, zelfs mijn moeder werd uitgescholden. Waarom er op mij werd gescholden weet ik ook niet. Misschien omdat ik een godna of tattoo weigerde. Nooit had ik mijn mening onder stoelen of banken gestoken noch in het ouderlijk huis noch bij de schoonfamilie. Als niemand eten en drinken uit mijn handen wilde accepteren omdat ik geen godna of tattoo had dan zij het zo, minder werk voor mij, was mijn motto.

Ik hield het huis schoon, zorgde ook voor de jonge schoonzussen en broers die nog klein waren. De schoonzus werd alleen  gestuurd om bij de vaat te helpen. De jonge dame verstopte zich dan ergens tot ik klaar was. Eigenlijk was mijn man wel aardig voor mij. Mijn schoonmoeder was de boosdoener. Sinds de schoonouders op Divalidag met hem  waren weg geweest veranderde mijn man. Ik vermoed dat hij die dag ‘bewerkt’  is geworden. Toen hij mij begon te slaan ben ik vertrokken. Ik ben bij mijn ouders gebleven tot wij de gelegenheid kregen om apart te wonen. Hij werd op het werk over geplaatst waar er huisvesting was voor zijn gezin. Zijn gedrag veranderde niet, vooral het zuipen en mishandelen bleef. Omdat hij altijd goed was voor zijn kinderen en wij het materieel redelijk hadden ben ik bij hem gebleven. Het is ook niet zo dat hij veel verantwoording nam. Zijn salaris hield hij voor zichzelf en zijn vrienden. Als hij wat gaf vroeg hij het later terug. Ik heb veel met mijn geld gered, ik verdiende goed met kleding maken.

Toen mijn lieve vader overleed ben ik telefonisch op de hoogte gebracht. Hoe ik bij het ouderlijk huis ben terecht gekomen weet ik niet meer. In die tijd werd iedereen begraven, ik ben niet wezen begraven omdat, dat voor vrouwen verboden was. Ons werd meer verboden. Ik weet nog dat mijn moeder na de bevalling via het achterraam klom om de ‘oerdie’of bara daal te drogen, ze klom weer terug via hetzelfde raam. Als de mensen haar met de oerdie bezig zouden zien zou ze te horen krijgen over ‘tjhoet’, onrein.  Toen mijn zussen trouwden had mijn vader per huis een persoon uitgenodigd. Volgens hem mocht dat de heer des huizes worden omdat vrouwen met kadootjes kwamen. Hij verachtte het ‘leen deen’- systeem, nemen en geven bij huwelijken.”