1. Terug in mijn geboorteplaats Magenta
Enkele dagen geleden, op woensdagmiddag 22 april 2015, ben ik na een goede vlucht van ongeveer negen uur met het SLM-toestel weer in mijn verstedelijkte geboorteplaats Magenta, in het district Wanica, aangekomen. Mijn neef Kapoer en zijn vrouw Manorma, beiden nog geen zestig en reeds gepensioneerd, hebben mij van de nationale luchthaven van Suriname met hun ‘nieuwe’ grote Japanse auto opgehaald. Tegen vijf uur was ik thuis. Lila, een ex-schoondochter van mijn overleden zus, heeft voor een eerste ruwe schoonmaak van de veranda van mijn vakantiehuis en een klein deel van de tuin gezorgd. Een eerste gedeeltelijke verfijning ervan kwam van mij; een dag later. De eerste twee dagen heb ik grotendeels geveegd, gepoetst, afgestoft, geharkt, gesnoeid en opgeruimd. Deze grondige schoonmaak is nog niet af, maar ik moet mij om gezondheidsredenen inhouden, meer preventief dan anders. Voor het werk in de tuin kreeg ik onverwacht hulp van een jonge bouwvakker die vanwege de vele regenbuien enkele dagen geen werk in de bouw had. Zijn aanbod heb ik gretig aanvaard. Lila heeft intussen mij twee dagdelen uitstekend geholpen, en mijn bouwvakker komt hopelijk op zondag mij weer in de tuin helpen.
Vijf maanden geleden was ik er ook. In de laatste week van november bezochten we: Gang Kalpoe (de oudste neef van mijn ex, oud-tekendocent), mijn zoon Pravir en ik in vier dagen vele plaatsen van Alkmaar in Commewijne tot de Clarapolder in Nickerie in West-Suriname. Gang bhái reed met ons in een gehuurde auto. Helaas waren er ook minder plezierige dagen. De laatste drie dagen waren mijn neef Sangram en zijn partner Lilian (uit Den Haag) samen met mij en Pravir. Na onze terugkeer bleven zij hier nog ruim zes weken.
Hoe zal het deze keer met mij gaan? Een verblijf van twee maanden, alléén in mijn vakantiehuis. Amar Soekhlal, Ram Soekhlal, Anand Rewat, Humphry Nabibaks, Irene Nabibaks, René Chandoesing, Chander Santokhi en Annie Santokhi, allen vrienden of familie uit Nederland, zullen twee tot zes weken elders in Suriname logeren. Gelukkig niet ver van mij. Ik ben hoopvol gestemd! We zullen elkaar zoveel mogelijk spreken en ontmoeten. Ook Sunil Raghoebier, een neef van mij, zal op 9 mei voor een maand komen, neef Cháni Raghoebier(gepensioneerd) is al in Magenta, waar elk van hen een eigen vakantiehuis heeft. Het vakantiehuis van Sunil is groot, maar staat praktisch het hele jaar door leeg.
2. Toch de emotionele zuigkracht van Kofroláboiti (= Magentaweg)
Wat trekt mij in het ‘verboutersde’ Suriname nog aan? Op bepaalde momenten zelfs hevig! In februari-maart en van 15 oktober tot 13 december van het vorige jaar (2014) was ik er ook. En nu in april 2015 weer. Over de vraag wat ik in Suriname heb te zoeken, heb ik eerdere brieven het een en ander geschreven. Niet de recente economische ontwikkelingen – in de eenzijdige visie van de Hindoestaanse politieke partij de VHP is er zelfs sprake van ongekende achteruitgang op alle gebieden van het maatschappelijk leven – zeker niet de huidige voortzetting van de corruptie die ooit de oude politieke partijen gebruikten om hun familie en de trouwe partijaanhang te belonen, ook niet de zichtbare vooruitgang: o.a. de opvallend grote woningen, vooral in de randdistricten van Paramaribo, vele verharde wegen, mooie Japanse auto’s, jongeren en ook ouderen met moderne mobieltjes, goed gesorteerde en goedkope grote Chinese winkels die nu supermarkten en warenhuizen heten en die als paddenstoelen uit de grond reizen, ‘car centers’ met meer dan 50 tweedehandse auto’s in de ‘showrooms’ in de open lucht, soms beheerd door half gealfabetiseerde eigenaars en medewerkers, grote veelkleurige privé tuinen goed onderhouden door onderbetaalde oudere Hindoestaanse arbeiders en marron jongeren, meestal scholieren, vele mandirs (tempels) met opvallende vormen en lichtgekleurde beelden van goden en godinnen, groen geschilderde moskeeën die steeds groter worden en in aantal toenemen, vele afgestudeerde jongeren, nieuwe scholen voor voortgezet onderwijs in drie districten, bijna driehonderd nieuwe leslokalen, medische apparatuur van Siemens in streekziekenhuizen, meer dan 600 nieuwe politieagenten, een kinderhuis-internaat, ziektekostenverzekering, gratis medische verzorging voor jongeren en ouderen, enkele nieuwe sociale wetten en veel meer. Al het goede gun ik Suriname van harte, vooral mijn familie, vrienden, kennissen en buurtgenoten. De betaalbaarheid van deze voorzieningen blijft een moeilijk punt. Veel is afhankelijk van de opbrengst van olie, goud en bauxiet. De economische vooruitgang is er zeker, vooral in vergelijking met vroeger. Helaas zal bauxietwinning binnenkort beëindigd worden.
Bij mij spelen mijn verleden, mijn ‘roots’, de vrienden en de familie die er nog zijn, waarvan enkele oudere familieleden al lange tijd geen goede gezondheid meer hebben; zelfs mijn atletisch gebouwde oud-collega en vriend Roep Kalka heeft de krachtige tred van voorheen niet meer. Toen ik dit in november jl. openhartig verwoordde, moest hij hard lachen. “Ab ham jawán ná báti, Brispath.” (Ik ben niet jong meer, Brispath.) Ach, dit geldt eveneens voor mij: ook mijn stappen zijn kleiner en zelfs traag geworden en mijn gang is niet altijd vast. De landelijke natuur bij ons in Magenta en omstreken is voor mij nog de moeite waard. Beslist niet even mooi als het verre bijna onbewoonde binnenland met het uitgestrekte indrukwekkende tropische regenwoud, vele heuvels en middelgebergten, waarvan enkele met kale rotstoppen, de donkere kronkelende rivieren met watervallen en stroomversnellingen, de dorpen van marrons en inheemsen (zo noemen de Indianen zich sinds enkele decennia), de mooie savannelandschappen met bijzondere dieren en planten. Voor een reis naar het binnenland en een verblijf aldaar betaal je tegenwoordig Europese prijzen. De oude spreekwoordelijke zuinigheid van de kalkattihá’s (de Indiase contractarbeiders) fluistert in mijn oor: Bris, niet doen: bahut mahngá hay (het is prijzig). Als kind was ik bang voor grote oude bomen, bosschages langs de weg, een oerbos bij ons met apen, slangen, geesten, dronken en gewelddadige mannen, graven op landbouwpercelen, begraafplaatsen, bijtende honden en rivieren. Het ligt voor de hand: mijn prioriteit ligt niet in het bijna ongeschonden, schone binnenland van Suriname, dat als een magneet werkt op de verbeelding van de meeste witte Nederlandse toeristen. Helaas staat de ontwikkeling van dit toerisme nog in de kinderschoenen.
3. Genieten van de dagelijkse ‘dingen’
In Magenta, mijn geboortestraat, geniet ik van de gewone, dagelijkse ‘dingen’: het opkomen van de zon tegen halfzeven, soms door de bewolking nauwelijks zichtbaar, de glinsterende dauwdruppels op de grassprietjes en bladeren, de nevelsluier in de ochtend die je aan de herfst in Nederland doet denken, de zware regenbuien meestal in de namiddag of in de avond, de groeiende donkergroene pracht in lapjes en stroken, de constant, d.w.z. het hele jaar door, waaiende noordoostpassaat (een zeewind), de bekende en nieuwe struiken en plantjes langs de wegen en in sloten, de verwilderde oude rijstvelden, de smalle sloten met visjes, kroos en bloeiende waterlelies, de bijna volledig dichtgegroeide kanalen, de prachtige sterrenhemel en niet te vergeten geluiden van talrijke soorten vogels en insecten. De ervaring van 22 jaar leven op het Surinaamse platteland en zeven jaar gedeeltelijk in de stad Paramaribo en al mijn oude herinneringen kan ik niet zo maar negeren, uitwissen of vergeten. Mij zou dit niet lukken, ook als ik het zou willen. Ja, herinneringen vervagen wel, je vergeet veel, maar niet alles. Bovendien vind ik, dat er geen reden is om mijn jeugdherinneringen naar het onderbewustzijn te dirigeren. Bij mij is er geen behoefte om zelfs de minder plezierige en zeer verdrietige delen van mijn verleden en jeugdherinneringen uit te wissen, of te verdringen. Ook die hebben een bescheiden plek in mijn geheugen. Het is vooral mijn hart, mijn gevoel, dat zich op Suriname oriënteert. Een bijna natuurlijke gevoelsmatige binding met mijn geboorteland. Gelukkig is dit gevoel niet constant en slechts partieel.
In mijn herinneringen spelen mijn jonge jaren een belangrijke rol. In mijn kinderjaren, later als een puber en een jonge man, heb ik veel akeligs en verdrietigs meegemaakt, desondanks blijft dat verlangen naar Magenta… Niet in de vorm van een obsessie. Wel een beetje vreemd, dit gevoel van verbondenheid. In geen geval idealiseer ik het verleden, het leven in onze boiti (dorp). Mij zal je niet horen zeggen, dat vroeger het leven in Suriname beter was dan nu. Ook zijn er anderen in onze familie, bijvoorbeeld Kapoer, die hetzelfde standpunt huldigen. Wel is de sociale warmte hier voelbaar. Helaas, niet altijd. Het leven hier is minder zakelijk. De individualisering heeft reeds zijn intrede gedaan en in bepaalde families en groeperingen een flinke bres geslagen. Wie het eigene, hoe mager het eigen cultuurgoed ook mag zijn, niet waardeert, kan moeilijk het andere in verre landen waarderen. Je kan naar de pracht en praal in een vreemde stad kijken, filmen, foto’s maken met je smartphone, een moment een bewonderend gevoel hebben, maar een gevoelsmatige sterke binding met de moderne hoge bouwwerken in andere landen heb je niet, althans bij mij niet. Een directe identificatie blijft achterwege. Het toeristisch bewonderen van steden en culturele uitingen is zeker belangrijk, ook voor ons in Nederland. Mijn historisch besef dwingt mij om te stellen, dat ik nooit zal ontkennen, dat zonder mijn geboorte in een Surinaamse boiti (dorp) ik moeilijk toegang tot het Nederlandse ‘paradijs’ zou hebben verkregen. Een plek aan de Noordzee waar ik als een mens met gedeeltelijk een andere culturele achtergrond en een donkere huidskleur voldoende mogelijkheden heb en van vele fundamentele vrijheden geniet. Ook van de vrijheid om niet te hoeven geloven in een God; zelfs met kritische ogen te mogen kijken naar de passiviteit van de witte godin Durgá, die tegenwoordig massaal door donkere hindoevrouwen aanbeden wordt. In mijn kinderjaren deden mijn sanátani buurtgenoten en familieleden niet aan Nawrátan (een religieus feest dat negen dagen duurt en vooral door vrouwen gevierd wordt).
Op het intellectuele vlak valt er in mijn geboorteland onvoldoende te beleven. Dat is eigenlijk geen doel om erheen te gaan. Pravir, in bepaalde opzichten heeft jouw jongere oom Johan gelijk, toen hij bijna twee maanden geleden na terugkeer uit Suriname tegen je zei, dat er daar weinig te zien en te beleven is. Voor eeuwenoude en moderne architectuur, schilderkunst, literatuur en mode hoef je als Suri-Nederlander niet naar Suriname te gaan. Er zijn daar weinig diepgaande discussies en debatten op de tv, nauwelijks nieuwsanalyses in de kranten, de informatievoorziening is beperkt, alle godsdiensten zijn er zeer vitaal, soms zelfs bedreigend voor ongelovigen, afvalligen en andersdenkenden, hier en daar wedijveren invloedrijke geesten zelfs met goden, in het algemeen is de belezenheid ook bij vele hoogopgeleiden beperkt en de bezetenheid door boze geesten en geestrijke dranken zijn niet verdwenen, maar juist toegenomen. Bezetenheid komt in sommige plaatsen zelfs bij de schoolgaande jeugd voor. Mijn opmerking over het matige kennisniveau klinkt een beetje arrogant, maar ik wil het gezegd hebben. Voor kennisverruiming ga ik niet naar Suriname. En toch zou je, als je de geschiedenis en de cultuur van dit land beter zou kennen, meer kunnen zien dan rondrijdend in een gehuurde grote auto en in de vooravond genietend van het Chinese eten. Lokaliteiten van culinair vertier in de omgeving van Paramaribo, zoals de vroegere Jhingábar in Santo Boma niet ver van de Magentaweg, zijn zeer in trek bij Nederlandse toeristen. Iets eenvoudigs als de namen van plaatsen, wegen en straten zouden de fantasie van de toeristen moeten prikkelen. Surinaamse ‘zaken’ dien je eerst en bovenal in hun eigen perspectief te zien en daarna eventueel vergelijkend te beoordelen.