Column Bris Mahabier – Aflevering 20: Sarnámi Sanskirti

Een nieuw boek over enkele facetten van de Hindoestaanse cultuur in Suriname en Nederland [1]

U kent de indrukwekkende schoonheid van de jaarlijks terugkerende herfstkleuren. De donkergroene kleur van de vegetatie in Nederland, grotendeels aangeplant, verandert binnen enkele weken in prachtige herfsttinten, die elke natuurliefhebber dient te bewonderen. De koude noordoostelijke wind en de gutsende of miezerige regendruppels zijn niet aangenaam. U heeft het gure herfstweer van vandaag getrotseerd. U heeft de televisieverstrooiing van zaterdagavond laten schieten en bewust gekozen voor onze boekpresentatie. Deze keuze van u en uw aanwezigheid waarderen wij, de drie redactieleden, zeer. Bahut dhanyabád tu logan ke. (Heel veel dank voor jullie.)

In het kader van de 145e herdenking (of de 150e volgens prof. Michiel van Kempen van de Universiteit van Amsterdam) van het begin van de Hindoestaanse immigratie in Suriname zijn er in 2018 minstens 10 activiteiten geweest. Al deze activiteiten zijn geïnitieerd en georganiseerd door Rabin Baldewsingh met medewerking van o.a. Mahender Autar, Lex Bholasing. Deze immigratieherdenkingsreeks zal vanavond met onze boekpresentatie worden afgesloten.

Ik mag u – in de late herfst van mijn leven – in het kort informeren over ons tweede congresboek, dat op deze avond centraal staat. Dat ik dit mag doen, is waarschijnlijk mede te danken aan mijn anciënniteit. Zo kunnen grijze slapen en een kale schedel soms ook bescheiden voordelen opleveren.

Kennelijk houdt u van boeken over Suriname en de Hindoestaanse cultuur, anders was u vanavond lekker thuis gebleven. Ook ik houd van boeken, al van jongs af is mij respect en waardering voor boeken bijgebracht. Nog – op mijn 77e – zie ik in mijn herinnering hoe zorgvuldig mijn áji (grootmoeder van vaderskant) haar oude exemplaar van Tulsidás Ramáyan, gewikkeld in een donkerrood lapje, bewaarde. Dat was het enige boek dat zij bezat en ook de enige Ramayan in heel Magentaweg (zijstraat van de Indira Gandhiweg, Suriname). Vroeg in mijn puberteit en tot het begin van mijn onderwijscarrière in 1961, spaarde ik elk dubbeltje, dat ik kon bemachtigen, om boeken te kopen. Van die investering heb ik nooit spijt gehad. Eerlijkheidshalve dien ik toe te geven, dat ik een bescheiden bibliofilische neiging heb ontwikkeld.

Over delen van de Hindoestaanse cultuur en historie zijn er in de periode 1873–1975 weinig boeken geschreven. Studenten, middelbare scholieren en anderen, die na 1950 geïnteresseerd waren in de Hindoestaanse cultuur en historie, moesten het met een beperkt aantal boeken doen. Dit geldt eigenlijk ook voor de andere bevolkingsgroepen in Suriname. In de periode 1961–1972 kreeg ik bijzondere belangstelling voor de eigen Surinaams Hindoestaanse cultuur. In de tijd heb ik incidenteel gebruik gemaakt van de volgende literatuur: R. Karstens (1930): De Britsch-Indiërs in Suriname, R. van Lier (1949): Samenleving in een grensgebied Een sociaal-historische studie van Suriname, C.J.M. de Klerk C. ss.R. (1951): Cultus en ritueel van het orthodoxe hindoeïsme in Suriname en (1953) De immigratie der Hindostanen in Suriname, J.P. Kaulessar Sukul (1958) De Bhagavadgitá, Gedenkboek van Manan, 1963): Van Brits-Indisch emigrant tot burger van Suriname, J.D. Speckmann (1965): Marriage and Kinship among the Indians in Surinam, J.J. Fahrenfort (1965): India/Pakistan, G.J. Kruijer (1968):Suriname en zijn buren Landen in ontwikkeling, U. Arya (1968): Ritual Songs and Folksongs of the Hindus of Surinam, Vasishtha (1969): Hindoe dharma, R.O. Oedayrajsingh Varma (1971): Licht der Vedas.

Na 1975 zijn er tientallen wetenschappelijke en literaire boeken over Hindoestanen in Suriname of Nederland verschenen; evenzo een keur van artikelen en een groot aantal scripties. In september van het vorige jaar verscheen bij de uitgeverij Surinen Sarnámi, een kleine taal met een grote opgave (179 blz.). In dit boek zijn de lezingen van het Sarnámi seminar van 24, 25 en 26 maart 2017 opgenomen. Dit seminar werd onder supervisie van Rabin Baldewsingh georganiseerd. Op 5 en 6 mei 2017 werd er mede op initiatief van Rabin Baldewsingh  een Sarnámi conferentie op de Anton de Kom Universiteit van Suriname (Adek) gehouden. De Sarnámisten-delegatie uit Nederland bestond uit Krishna Autar, Rabin Baldewsingh, Naushad Boedhoe, prof. Ruben Gowricharn, prof. Michiel van Kempen en Bris(path) Mahabier. Elk van deze personen hield op Adek een boeiende lezing. Helaas zijn de lezingen van deze conferentie (nog?) niet in boekvorm gepubliceerd, wel gaf de Stichting Leerstoel Lalla Rookh in het najaar van 2017 Onbeschreven cultuurgoed uit (149 blz.).

Het nieuwste boek over de Hindoestaanse cultuur in Suriname en Nederland heeft van de redactie de titel Sarnámi Sanskirti Enkele facetten van de Hindustaanse geschiedenis en cultuur in Suriname en Nederland meegekregen en het verscheen bij de Uitgeverij Surinen. Dit boek telt 307 bladzijden. Het handelt niet over de totale Hindoestaanse cultuur en historie, maar slechts over een aantal aspecten ervan. Het thema Sarnámi sanskirti, d.w.z. de Hindoestaanse cultuur in Suriname en Nederland, heeft op het congres, dat in het Theater aan het Spui in Den Haag op 1 en 2 juni van 2018 werd gehouden, centraal gestaan. Ook dit congres was een initiatief van Rabin Baldewsingh. De organisatie van dit congres heeft de onderwerpen voor de lezingen c.q. inleidingen zorgvuldig gekozen. Velen van u hebben alle of enkele lezingen op dit congres bijgewoond en sommigen hebben in de discussies geparticipeerd.

Alle lezingen en de columns van het congres van 1 en 2 juni 2018 zijn – op verzoek van de redactie – door de inleiders uitgeschreven en voorzien van geraadpleegde literatuur. Deze teksten moesten voor 31 juli ingeleverd worden. Rabin Baldewsingh coördineerde de redactionele activiteiten. Binnen drie maanden lag het boek bij de drukker. Deze bewerkte lezingen, de columns en de eerste Jit Narain Lezing door prof. Michiel van Kempen gehouden in de Nieuwe Kerk in Den Haag op vrijdag 31 augustus jl. vormen de inhoud van het boek Sarnámi Sanskirti. De redactie, bestaande uit Rabin Baldewsingh, Naushad Boedhoe en Bris Mahabier, heeft hoofdzakelijk een taalkundige rol gespeeld, het boek voorzien van een zes bladzijden tellende inleiding, ongeveer 50 foto’s, biografieën van de auteurs en columnisten en de papers in enkele categorieën gerangschikt.

Ook ons boek Sarnámi Sanskirti is voorzien van een inleiding. Hierin wordt de lezer met behulp van enkele zinnen geïnformeerd over de inhoud van elk artikel en column. In totaal staan er 15 artikelen en drie columns in het boek. De drie columns van de hand van Wierish Ramsoekh, Shantie Singh en Ratna Raghoober zijn zeker de moeite waard. Elke columnist benadert op een bijzondere manier het gekozen thema. Alle drie columns zijn zeer toegankelijk geschreven. Ze blinken uit in helderheid door eenvoudig taalgebruik. Hierdoor en door de gekozen thematiek is de herkenbaarheid optimaal. De redactie hoopt, dat de lezer van elk column geprikkeld zal worden tot verder nadenken en het formuleren van eigen opvattingen over zijn of haar cultuur en identiteit.

Twee hoofdstukken zijn geschiedkundig van aard. Ruud Chander beschrijft in grote lijnen de geschiedenis van de Hindoestanen in Suriname vanaf 1945 tot heden, terwijl Chan Choenni de historie van de Hindoestaans immigranten in Nederland van 1950 tot 2013 voor zijn rekening neemt. Beide inleiders geven een goed overzicht van de historische ontwikkelingsgang.

Peter van der Veer was de key note speaker op dit congres. In zijn paper besteedt Van der Veer aandacht aan: o.a. het begrip cultuur, de relatie tussen cultuur en religie, culturele dynamiek, verandering van identiteit en verscheidenheid. Volgens Van der Veer is de cultuur van de Hindoestanen ‘open en flexibel’. Ook stelt hij, dat het moeilijk is om aan te geven wat de culturele identiteit van Hindoestanen precies inhoudt. Hij zou i.p.v. identiteit, liever over ‘aspiratie’ van Hindoestanen willen spreken. ‘Het gaat er minder om ‘wie wij zijn’ en meer om ‘wie wij willen zijn.’

Ruben Gowricharn stelt, dat Sarnámi veel minder Surinaams is dan Sarnámisten beweren. Ook hij staat uitgebreid stil bij de begrippen zelfbeeld, beïnvloeding van identiteit, Sarnámi en de identiteit van Hindoestanen. De verschillende soorten identiteiten hebben met emotie te maken en veranderen. In het slot van zijn lezing constateert Gowricharn ‘gebrek aan trots op de eigen cultuur’, en hij roept de Hindoestanen op tot herwaardering van het eigen cultureel erfgoed. Dit is een opvallend standpunt.

Bris Mahabier plaatst in zijn eerste paper enkele kanttekeningen bij huidige ontwikkelingen in de Hindoestaanse cultuur in Nederland, o.a. het streven naar cultuurbehoud, verwestersing, individualisering, acceptatie van scheiding van kerk en staat, brahmaanse játi-denken, onverdraagzaamheid van hindoeleiders t.o.v. atheïsten, bekering bij hindoe-moslim huwelijken, vervreemding en eenzaamheid. In zijn tweede artikel besteedt Bris Mahabier aandacht aan de concrete invloeden van religie op de ontwikkeling van de Hindoestaanse cultuur, o.a. van bhajan-zang, khandan-zang, Ramáyan– en cautálzang en khajari-zang van kabirpanthi’s: volgelingen van Kabir Das).

Rabin Baldewsingh gaat in op verschillende vormen van de Hindoestaanse orale literatuur. Verschillende delen van dit artikel zijn origineel, d.w.z. voor het eerst beschreven. Hij beschrijft o.a. khissá (volksverhalen en sprookjes), vertellingen (kaháni),  lok git (volkszang) maslá (spreekwoorden), bujhauni (raadsels) en latifá (moppen). Voor elke categorie geeft Baldewsingh bekende, herkenbare voorbeelden. In zijn tweede artikel stelt Rabin de ontwikkeling van de zang van Hindoestaanse vrouwen, m.n. de badháw, centraal. Met behulp van goed gekozen fragmenten van liedjes wordt duidelijk gemaakt waar het om gaat.

Krishna Autar besteedt als pedagoog aandacht aan socialisatie in de Sarnámi cultuur. Hij gaat in op o.a. opvoedingsdoelen, opvoedingsmiddelen, opvoedingsstijlen, opvoedingspraktijk onder Hindoestanen, miskenning van de eigen thuistaal en leermiddelen. Autar besluit zijn betoog met een tiental praktische aanbevelingen. Surrendra Santokhi behandelt het thema: de rol van Hindoestaanse sleutelfiguren inzake lijkbezorging, acceptatie van begraven van doden, rituelen en gebruiken rond de dood bij sanátani en samáji hindoes, afscheid nemen, rouwverwerking, en tenslotte besteedt hij ook aandacht aan nieuwe ontwikkelingen bij hindoes op dit vlak. Jaswina Elahi laat haar licht schijnen op de ontwikkeling van onze baithak gána ke nác. Volgens haar ligt de oorsprong ervan in de Bhojpuri-regio in Noord-India. Zij besteedt aandacht aan de verdere ontwikkeling van de baithak gáná en dans. Krish Bajnath neemt het fenomeen Sarnámi nátak ter hand. Hij beschrijft verschillende soorten nátaks en besteedt ook aandacht aan enkele bekende toneelschrijvers en toneelstukken. Surrender Kisoentewarie probeert eerst de oriëntatie en de positie van Indiase en Hindoestaans kunstenaars in mondiaal verband aan te geven. In het kort gaat hij in op de ontwikkeling van schilderkunst in Suriname. Ook beschrijft hij in zijn bijdrage  schilderijen van enkele Hindoestaanse beeldende kunstenaars in Suriname en Nederland. Hij besteedt aandacht aan kenmerken, stromingen en maakt vergelijkingen. Narinder Mohkamsing gaat in op de invloed van Bollywoodfilms op de ontwikkeling van de Sarnámi cultuur. Volgens Narinder is de ‘indianisering’ van de Surinaams-Hindoestaanse cultuur niet alleen gunstig. Het slotartikel van dit boek is van de hand van Michiel van Kempen. Zijn eerste Jit Narain Lezing in de Nieuwe Kerk in Den Haag op 31 augustus 2018 is in zijn geheel opgenomen. In dit lange artikel komen een serie subthema’s aan de orde, zoals Bollywoodfilms, het ontwakende nationalistisch bewustzijn in India, maatschappelijke positieverbetering van Hindoestaanse vrouwen door studie, Hindoestaanse identiteit gekoppeld aan roti en culhá, maar ook aan Big Mac, mentale grenzen, de ontwikkeling van de Hindoestaanse Nederlanders vindt in opvallende stilte plaats (Naushad Boedhoe: ‘Het zit waarschijnlijk in de genen van Hindoestanen om zich stil te ontwikkelen.’), een ontwikkeling en integratie zonder rumoer. Een saillant detail van zijn cultuurhistorische bijdrage van Michiel van Kempen is, dat de immigratie van de Hindoestanen in Suriname niet op 5 juni 1873, maar op 5 mei 1868 begon.

[1] Deze tekst werd bij de presentatie van het boek Sarnámi Sanskirti op 24 november 2018 in het Theater De Vaillant in Den Haag door Bris Mahabier uitgesproken. Voor informatie over dit boek zie: uitgeverijsurinen@gmail.com.

Reacties zijn gesloten.