Column Jan S. Soebhag – Aflevering 19: een korte levensbeschrijving van de familie André Ramtjarietresingh Soeltaansingh (vervolg)

Dit verhaal is opgetekend naar een interview met André Ramtjarietresingh Soeltaansingh op 29 november en 06 december 2011

André Ramtjarietersingh Soeltaansingh blikt terug naar zijn jonge jaren

André Soeltaansingh is geen onbekende in het bedrijfsleven. Zoals men hem kent, wordt hij eerder bij zijn voornaam genoemd. In dit document zal hij ook bij zijn voornaam André genoemd worden.

Pancáit Sabhá

De pancáit sabhá was een organisatievorm waarbij de dorpslieden op een plantage bij elkaar kwamen en via een gekozen dorpsbestuur, of de dorpsoudste over bepaalde zaken volgens hun zienswijze uitspraken deden. Straffen werden niet uitgesloten. Dit heeft André in zijn omgeving niet ervaren, maar wel van zijn moeder vernomen, omdat er bij haar de pancáit werd gehouden als er zich iets ongewoons voordeed (Duisburg). De pancáit was niet alleen om te straffen (dat was de negatieve kant). De pancáit werd ook uitgeroepen als er problemen zich voordeden. Het bestuur kwam bij elkaar om de problemen aan te pakken en op te lossen. Men kwam met voorstellen.

Kennis over de culturele en gebruiksvoorwerpen

André maakte met de culturele en andere gebruiksvoorwerpen kennis, alsook de zeden en gewoonten en de traditie. Als voorbeeld haalde hij het koken van gerechten met massálá aan. De massálá werd in ruwe vorm gekocht met alle ingrediënten. Daarna werd het gewassen en gedroogd. Hierna werd het op de sil-lorhá (maalsteen) gemalen en gemixed. Niet zoals het in de winkels wordt verkocht. Hij heeft nog in zijn bezit een okhri-mussar (vijzel en een stamper) en een n (eveneens een maalsteen). Een har (ploeg) heeft de familie aan SML (de Stichting Surinaamse Machinale Landbouw) geschonken, omdat zij een tentoonstelling hadden. Ir. Ramsewak Shanker was toen directeur van de SML. Een hen(heg) werd voortgetrokken door twee (2) stieren. Een macán, (een soort ‘dors-bank’) waarop men rijsthalmen met droge padie slaat om de padie van de halmen te scheiden. De bekende culhá, (van klei gemaakte vuurhaard waarop men met stukjes hout kookt) was toen heel belangrijk bij de Hindustanen. Het werd dagelijks met koeienpoep schoongehouden (koeienpoep gemengd met klei).

Hij vertelde hoe het vroeger was geweest met de traditie.

Bij feestelijke gelegenheden kwamen families en vrienden van heinde en verre. De buurtbewoners hielpen elkaar met de voorbereidingen en alles wat daarmee samenhing. De familie- en vriendschapsbanden werden hierdoor sterker. Men kwam tijdens feestelijke aangelegenheden bij elkaar en het was een get-to-gether.

Tegenwoordig is dat niet het geval. Men is zakelijk geworden. Wanneer je ergens voor uitgenodigd wordt, krijg je een plaats toegewezen en je wordt bediend. De onderlinge samenwerking, wat vroeger aanwezig was die de onderlinge realatie versterkte, is vervaagd. Hiermee verklaarde hij dat de sociale binding, de onderlinge cohesie aan het afnemen is. Hij voegde eraan toe dat de jongeren tussen de 15 en 35 jaar niet veel afweten van hun eigen cultuur.

Een van de oorzaken die hiertoe geleid heeft is dat wij teveel met onszelf bezighouden in plaats van met de omgeving, wat vroeger wel het geval was. We zijn ook te weinig bezig met onze kinderen. Jouw eigen omgeving interesseert je niet meer. Hetzelfde gebeurt met de taal.

Op een heel luchtige wijze vertelde André Soeltaansingh verder dat de heer Just Rens in het Kabinet van Pengel, Minister was van Opbouw. Just Rens liet een aantal vaten ruwe aardolie aanrukken en hij liet het ‘uitlekken’ op het wegdek van de Duisburglaan omdat de weg in een deplorabele staat verkeerde. Met zijn bijdrage was de weg tot op een zekere hoogte hersteld en de buurtbewoners waren zeer ingenomen met zijn bijdrage.

Op de vraag hoe het kwam dat de heer Just Rens ruwe olie bracht naar de Duisburglaan, vertelde André het volgende.

In die tijd was hij Minister van Opbouw. Er werd op Saramacca naar waterbronnen gezocht. Tijdens een van de ‘boringen’ kwam er ruwe aardolie uit. Die werd dan in vaten gedaan en uit het voorraad werden enkele vaten naar Duisburglaan gebracht om te laten uitlekken op de zandweg. Hierdoor hadden de bewoners langs de Duisburglaan minder of geen last meer van stoffen tijdens de droge seizoenen.

Een ander mooi moment dat hij aanhaalde was dat wijlen de heer Jopie Pengel vaak een duikje nam in de Domineekreek. Dat werd aan Jopie Pengels vader doorverteld: ‘uw zoon was in de Domineekreek gaan zwemmen’  (dit kan aangemerkt worden als sociale controle van de buurt).

(De rol die de vader van Jopie Pengel heeft gespeeld in de vorming van de ‘Soeltaansinghs’). André vertelde dat de vader van Pengel vaak bij hen op bezoek kwam en dat hij altijd keurig was gekleed. De vader van Jopie Pengel was een voorbeeldige onderwijzer. Dat heeft ook enig invloed gehad op het onderwijsgebeuren in de familie van Soeltaansingh.

Toen André ongeveer veertien jaar oud was, ging hij voor het eerst naar de Suriname Stadion voor een voetbalwedstrijd. Zijn oudere broer (die ook deel uitmaakte van het nationaal jeugdelftal) nam hem en zijn buurjongen Jivan Sital (gewezen politicus) achter op de brommer mee. Dat was toen een geweldigheid voor hem en ook voor Jivan Sital op een bromfiets ergens naar toe te gaan. Hij vond het ook een geweldigheid om naar de bioskoop te gaan.

Toen Mevrouw Boucke (echtgenote van Mr. J. Lachmon) enkele bioskoop-kaarten gaf aan zijn moeder bij de ingebruikname van Theater De Paarl, bleek het een geweldig iets voor hem te zijn, omdat André niet naar de bioskoop mocht van zijn ouders.

Als hij samen met zijn ouders naar een Hindustaans huwelijk ging en er werd gefeest en gedanst, dan moesten zij (broers en zusters) zich heel rustig houden. Dansen mocht niet, omdat het niet paste in hun opvoeding.

André  had wijlen de heer Mr. J. Lachmon op een andere manier gekend, naast zijn politieke leven. Hij was heel behulpzaam en sociaal. Mr. Lachmon en zijn echtgenote Boucke hadden de zorg over enkele kinderen opzich genomen. Deze kinderen waren de kleine meisjes Amians. In de maatschappij zijn ze goede burgers geworden. Een broer van de meisjes, geheten Gerard Amian heeft op politiekgebied ook ver geschopt en hij was Ambassadeur van Suriname in Nederland geworden.

Tot slot zegt André het volgende. Hij zou zijn jeugd opnieuw willen beleven. Hij zou het dan op dezelfde wijze doen. De belevingswereld van toen was anders dan wat de kinderen nu leren. Kennis over de cultuur, traditie, normen en waarden is anders. Het verschilt enorm veel. In die tijd kreeg je ook een bredere vorming op school. Nu is het gering.

Familie achtergrond van André Soeltansingh

André is het negende kind en de vijfde zoon van Ramphal Soeltaansingh.

Ramphal Soeltansingh verbleef samen met zijn ouders en een broer en een zus in het dorp Jalalpur in het district Gurgáon/Haryáná in India. Hij is op een ‘niet gewone’ wijze naar Suriname gekomen. Zijn ouders bleven achter en hij is alleen met iemand anders naar Suriname gekomen.

In juni 1907 werd Ramphal Soeltansingh uit India meegenomen door het echtpaar Ramkaran Oepadhia. Vermoedelijk  was Ramkaran Oepadhia een dorpshoofd of een leider figuur in Jalalpur en hij heeft de ouders van Ramphal zover gekregen om de jongen Ramphal mee te nemen naar Suriname. Het vermoeden bestaat dat Ramphal Soeltaansingh erg geliefd was bij de familie Ramkaran Oepadhia (meer bekend als Ramharak Oepadhia) uit hetzelfde dorp. Ramphal Soeltaansingh was als kind heel rustig, dit bleek op latere leeftijd ook het geval te zijn.

Toen Ramphal Soeltansingh India verliet, heeft hij behalve zijn ouders ook een broer en een zus achtergelaten. Althans, dit werd in een later stadium door de moeder van André doorverteld.

Over de reis naar Suriname werd volgens overlevering verteld dat het een enorme ontbering is geweest. De reis vanuit India naar Suriname duurde ongeveer 3 maanden. Het eten was barslecht. De hygiënische toestanden waren zeer slecht. De mensen kwamen verzwakt in Paramaribo aan. Ze werden een paar dagen in de depot (in quarantaine) gehouden voor medische keuring. Dit gebeurde allemaal toen men voet aan wal zette in Suriname.

Ze vertrokken op 5 juli 1906 uit de Indiase haven Calcutta en ze kwamen op 15 oktober 1906 in Suriname aan.

Suriname was voor de toenmalige Brits-Indische Immigranten, het beloofde land Shri Rám nagar (Shri Rám was de incarnatie van God Vishnu. Het Land Shri Rám was het beloofde land,  waar er gerechtigheid heerste en waar men in weelde leefde door hardwerken).

(vertaling): Siri Rám nagar men soná ke thariyá men kháná kháte hai (in Suriname aten de mensen in gouden schalen) aur bahut se paisá kamá sakte hai (en daar kan men veel geld verdienen). 

André Soeltaansingh vertelde dat zijn aangenomen ájá, de contractant Ramkaran Oepadhia, eerst als ontractant op de plantage Maastroom heeft gewerkt en daarna als voorman. Het was van zes tot zes werken. Het was in principe 12 uren per dag werken op de plantage en zondag hadden zij een halve dag vrij.

Volgens André had zijn ájá, de immigrant Ramkaran Oepadhia de plantage Maastroom gekocht, of althans delen daaruit, en doorverkocht. Hij kwam met de weinige voordelen die hij daaruit kreeg, naar Paramaribo. Hierna had hij hetzelfde gedaan met de plantage Rainville/Maretraite en doorverkocht aan de familie Gomperts. Daarna had Ramkaran Oepadhia de plantage Duisburg en Onverwacht gekocht en was eigenaar van deze plantage in Paramaribo. (Dit gebied Duisburg en Onverwacht strekte toen uit tot ongeveer de Leysweg en dat moet rond 1924/1925 zijn geweest).

Ramkaran Oepadhia woonde met zijn ‘pleegkind’ en zijn echtgenote op Duisburg. Ramphal Soeltaansingh en Soemintra waren hun enig kind en schoondochter. Als zoon werd hij volgens de bij de familie geldende normen en waarden  van toen groot gebracht.

Intussen was Ramkaran Oepadhia heel bekend geworden onder zijn jaháji-bhái’s en andere immigranten en hun families.

(jaháj= boot/ jaháji= bootreiziger/bootgenoten)

Vanaf de periode van plantage Maastroom, aan de rechterover van de Commewijnerivier, Rainville en dan weer Duisburg, had hij vele sociale contacten opgebouwd; dit vanwege zijn rol (in het eerste geval) als contractant, (dan weer als-) voorman en (ten derde) als Brahman in het algemeen. Ramkaran Oepadhia had veel belangstelling  voor zijn kantráki-bhái (contract-, broeders/ lotgenoten). Trouwens, hij was een pandit (brábhan/priester) en hij had vanwege de cultuur en de traditie veel contacten met zijn geloofsbroeders.

Vanwege de vele contacten die hij onderhield met contractanten en de ex-contractanten en zijn rol binnen deze groep was zijn huis een ‘doorgangshuis’ geworden. Alle ex-immigranten kwamen over de vloer bij hem voor allerlei zaken. Een ex-immigrant en jaháji-bhái geheten ‘kalmullá’ was vaak op bezoek bij de familie Soeltaansingh en hij bleef een week tot tien dagen bij hen. André was toen een kleine jongen. Deze ‘kalmullá’ had geen vaste woon- of verblijfplaats en hij had ook geen kinderen en familieleden in Suriname (tot zover hij het wist). Dus om de tour-beurten ging hij bij één van de jahájis logeren. Zo heeft deze ‘kalmullá’ zijn leven doorgebracht tot op het laatste moment van zijn leven in Suriname.

Op de vraag wat de jaháji-bhái kwamen doen bij de ájá van André, gaf hij als antwoord:

  • Tijdens het samenzijn werden de oude herinneringen opgehaald;
  • De anderen kwamen vanwege de binding die ze onderling hadden; en
  • Er waren ook momenten waarbij men de hulp inriep van Ramkaran Oepadhia voor allerlei religieuze- en godsdientige ondersteuningen, dan wel ondersteuningen op andere gebieden (w.o. geldproblemen en hulpverlening).

Lang na het overlijden van Ramkaran Oepadhia,  kwamen de ex-immigranten nog op bezoek bij de familie Ramphal Soeltaansingh. Na het overlijden van de ájá hadden de ex-immigranten de contacten met de ouders van André behouden en zij waren intussen ook een stukje ouder geworden.

Aan de Duisburglaan hield de ájá elke maandag een pujá (kerkdienst). Misschien is dit de aanleiding geweest dat die ájá van André het initiatief nam om Sanátan Dharm Mahá Sabhá te helpen oprichten in 1937.

Wat André ook uit de overlevering nog kan herinneren zijn: dat alle besprekingen om te geraken tot de oprichting van de Sanátan Dharm Mahá Sabhá Suriname, thuis bij zijn ájá aan de Duisburg. De namen die hem nog zijn bijgebleven, zijn onder andere: van de heer Shri Misier, de heer Bhagwandath Bholasingh, Paltan Tewarie, Jadoenath Misier. Dezelfde namen komen ook voor in de oprichtingsstatuten van de Sanátan Dharm Mahá Sabhá. In de loop der jaren had zijn ájá zich opgeworpen tot een gezaghebbende figuur in Suriname. Dit kwam mede door zijn rol bij de ontwikkelingen in de Sanátan Dharm Mahá Sabhá.

De achtergrond om te organiseren en leiding te geven aan kleine of grote groepen van personen, buurt, religieuze en culturele organisatie baseer ik (Jan Soebhag )op het volgende:  

De immigranten die naar Suriname kwamen, waren in eerste instantie met een ander doel naar Suriname gekomen, namelijk: werken voor een beter bestaan. Dat deel dat zich voorgoed in Suriname vestigde, had in de begin periode, een ‘copie’ van zijn of haar levensstijl (dat van India)  ‘overgeplant’ als voortzetting van hun cultuur en traditie, de verbetering van o.a. hun eerdere leefomstandigheden (belangrijke onderdelen binnen hun leefgewoonten) met uiteraard hun muzikale bewogenheid voor cultuur en traditie, met of zonder enige aanpassingen. Dit betekende in eerste instantie voortzetting van hun culturele rijkdommen met steeds hun dorpsleven als ‘achtergrond’. Er zijn legio voorbeelden hiervan. Als basis geldt de culturele uitingen, waarbij een ieder uit die gemeenschap werd betrokken vanuit een bestuursvorm.

Uit het gesprek met André bleek dat zijn ájá een speculant was en dat hij met gronden speculeerde. Hij vertelde ook dat de plek waar de vader van de politicus Jopie Pengel aan de Wanicastraat heeft gewoond, de ájá van André voor hem had betaald en Jopies vader heeft hem later had terugbetaald. Zo ook de familie Chandrikapersad, die op de hoek van de Saramaccastraat en de Zwartenhovenbrugstraat hadden gewoond. Dat terrein was ook door de ájá van André gekocht en aan die familie overgedragen zonder rente.

In latere stadium (vermoedelijk in de jaren 1947, vlak na de Tweede Wereld-oorlog) had hij delen van Duisburg verkocht aan onder andere de familie Ramlal Chaudhry en de familie Soerdjoesingh (drie broers).

De opbrengst was nauwelijks sf. 7000,-. Met dat geld was de ájá naar India teruggegaan. Zijn wens was, dat hij nog voor zijn dood, India nog een keer wilde zien. Eenmaal in India aangekomen was het geld binnen 6 maanden op, omdat hij daarmee zijn familie en vrienden in India tegemoet kwam. Op een gegeven moment schreef hij naar huis (Suriname) om hem terug te laten halen. De ouders van André (Ramphal Soeltaansingh en Soemintra) hebben wat geld bijelkaar gebracht en de ájá, Ramkaran Oepadhia, terug laten komen. Volgens André stierf zijn ájá, Ramkaran Oepadhia op 22 of 23 november 1950.

De moeder van André

De moeder van André Soeltaansingh heette Soemintra. Zij was geboren op 5 maart 1914 te Groningen in het district Saramacca. Haar vader heette Dwarkasing Sewnarain en haar moeder heette Bhugwansing Rhonia. Soemintra was het 2de kind uit het gezin.

Op 22 april 1922 (dus op 8 jarig leeftijd) trad zij volgens de toen geldende Hindu traditie in het huwelijk met Ramphal Soeltaansingh.  Na zes (6) jaren mocht ze naar haar man.

Documentatie: A. Soeltaansingh/J. Soebhag. Een reproductie van een tekening bij Acme Foto Studio (Noer Pierkhan). Op de foto (1961) staan de ouders van Andre Soeltaansingh. (Vader Ramphal Soeltaansingh (immigrant) en moeder Soemintra Soeltaansingh-Dwarkasingh.

Op Groningen had zij de lagere school tot de vijfde klasse doorlopen en voor haar tijd kon zij vrij goed lezen en schrijven.In die tijd was kinder-huwelijken een normaal verschijnsel bij de Hindus in Suriname (een traditie die meegenomen werd uit India) en hieraan verbond men een gauná (wanneer het kind redelijk gegroeid was, werd ze feestelijk opgehaald door haar echtgenoot om samen te wonen), en op 26 juli 1942 werd het huwelijk bij de Burgerlijke Stand ingeschreven.

Toen zij 14 jaar oud was, kwam zij naar haar schoonouders (Ramkaran Oepadhia) en haar echtgenoot (Ramphal Soeltaansingh) op de plantage Duisburg en Onverwacht (thans het gedeelte van de Corantijnstraat en de Duisburglaan).

Nadat Soemintra aan de Duisburg kwam leerde zij langzamerhand de cultuur en de traditie van haar ‘schoonouders’ kennen. Hierdoor kreeg zij als enig schoondochter een bijzonder rol toebedeeld. Zij was namelijk de ‘manager’ in het huis: zij had de zorg over de familie (er moest driemaals daags gekookt worden en zij moest ook nog ervoor zorgdragen dat de ájá en de áji van André, zij niks te kort kwamen). Het onderhouden van alle sociale contacten (logees en jahájis moesten niks te kort komen) in opdracht van Ramkaran Oepadhia (dit was tevens een traditie uit het verleden, hetgeen verweven zat in het huiselijk leven van goed gesitueerden) behoorde ook tot één van haar taken. Behalve dat zij de zorg had over haar eigen huishouding, over de koeien en de kippen, moest zij ook meehelpen in de kleinlandbouw. De schoonouders deden aan landbouw (rijstteelt) op de plantage Duisburg en groenteteelt en dat was voorbehouden aan de rest van de gezinsleden. Tegen die tijd was de ájá al ontgroeit uit de landbouw.

Kort na haar huwelijk kreeg Soemintra ook nog de zorg over haar eigen kinderen. Zij kreeg in totaal tien (10) kinderen, (5 jongens en 5 meisjes). Een van de dochters overleed op 12 jarige leeftijd als gevolg van een aangeboren hartafwijking. Bij Soemintra waren de werkdagen van 18 uren meer regel dan uitzondering. 

Vanwege de vele sociale contacten die haar schoonvader had, de rol als Brábhan en het gezag, dat hij uitoefende als plantage-eigenaar, werd Soemintra al gauw als ‘Thakuráin’ gezien en genoemd.

De betekenis van ‘Thákur’ en ‘Thakuráin’: een titel bij de Brahmanen of Brábhans (de Pandit beroepenklasse), groot grondbezitters of edele titels. De echtgenote uit deze ‘klasse’ werd vaak aangesproken als ‘Thakuráin’.

Ook vanwege haar kennis van het Nederlands, was zij als het ware ‘in het land der blinden een éénoog koningin’ omdat zij, de enige was die het Nederlands kon lezen en schrijven en daarin kon corresponderen.

Zij kwam ongewenst in een situatie terecht met een centrale rol, die zij haar levenslang vervulde. Uit de gesprekken met haar zoon André bleek dat zij heel gelukkig mee was. En zo zijn wij opgevoed, zegt André.

André vertelde verder: Er kwam ook een moment, toen mijn oudere broer ernstig ziek werd. Hij had te kort aan eiwitten. De dokter adviseerde hem om veel vis en vlees te eten. Nou, hiervoor werd er een aparte keuken gebouwd met aparte pannen en potten, omdat het gezin vegetarisch was. Alles werd apart gehouden, omdat er niet in dezelfde keuken gekookt kon en mocht worden.

De rol van Soemintra op Duisburg

Intussen was zij al moeder en anderzijds de vrouw des huizes. Zij  had de zorg over de tuin- en de kleinlandbouw, de koeien en de kippen; zij moest zorgdragen voor de opvang en begeleiding van de kennissen van haar schoonouders; zij voorzag de buurt van melk, eieren en groenten; zij onderhield ook de contacten met de buurtvrouwen en de kinderen uit de buurt; zij bood een helpende hand aan zieken; aan feestactiviteiten, waaronder huwelijken; en zij hielp de buurtconflicten of burenruzies op te lossen. Zoals wij het éénvoudig vertalen was Soemintra de rechterhand van haar schoonvader. Zij deed ook een nobelwerk, zoals het klaarmaken van eten voor enkele buurtbewoners (mensen die behoeftig waren).

Uit haar directe omgeving stimuleerde zij elk kind om naar school te gaan. Dat Soemintra erg veel waarde hechtte aan Onderwijs en scholing werd mede bevestigd door de stimulansen die zij aan haar eigen kinderen gaf. Zij betaalde ook weleens het schoolgeld voor haar broers en andere buurtgenoten (ULO- en MULO onderwijs) indien de buurtgenoten het niet konden permiteren. (dit was ook een van de redenen dat zij erg geliefd was in de buurt).

In de latere jaren (vijftiger) heeft zij ook intens contact gehad met onder andere de families: S.D. Tewarie en Jagernath Lachmon-Boucke. Vooral met mevrouw Boucke was zij goed bevriend. Mevrouw Boucke was beslist 1 tot 2 keren per week bij haar op bezoek. Dit contact was niet alleen sociaal van aard, maar de familie Tewarie en Lachmon werden ook voorzien van verse melk, eieren en weleens groenten tegen betaling. De moeder van André had een zakboekje voor de administratie van de verkopen, waarin ze alles noteerde. Op de zaterdagen ging André de centjes ophalen waar hij allemaal melk, eieren en groenten had aangeleverd.

Soemintra had een enorm gevoel voor de ‘sociale hierarchie’ en behandelde een ieder daarnaar, overeenkomstig rang en stand. De buurtbewoners noemde haar ’Thakuráin’, bhauji, didiyá, barki-mái, enzovoorts. En Mevrouw S.D. Tewarie zei altijd: zus tegen haar. Verder was zij multicultureel ingesteld, omdat zij op een EBG Lagere school is geweest.

De vader van Wijlen Jopie Pengel was van huis uit onderwijzer en hij kwam regelmatig thuis bij de ouders van André op bezoek. De familie Essed (ouders van Frank Essed) waren ook vrij regelmatig op bezoek. De heer Tjin A Sie, die woonde aan de overzijde aan de Awaradam, de heer Rellum oud schoolhoofd van de Büchnerschool, de heer Blijert, oud schoolhoofd van de Saronschool, ze waren 1 of 2 keren op bezoek bij André hun ouders.

Bij de familie Dwarkasing (haar eigen familie) was zij een ‘spil’, vooral bij haar broers en zusters. Waarnodig werden ook zij continu en op een niet aflatende wijze ondersteund, bijgestaan in alle mogelijke en denkbare opzichten. Ook voor haar eigen familie uit Saramacca was Duisburg eveneens een opvang- en doorgangshuis.

De vader van André

Ramphal Soeltaansingh had een ‘stille’ en een ‘eenzame’  karakter, sprak weinig en hij zat vaker met zijn zangvogels. Hij had ook nog een hobby en dat was, het verzamelen van grotere bimbam klokken. Hij had een aantal en niemand mocht eraan komen. Als deze opgewonden moesten worden dan deed hij het en niemand anders.

Toen de Radio in Suriname kwam, was hij een trouwe luisteraar. In die tijd had je Radio Rapar met de Hindustaanse uitzendingen. Vooral in de jaren 50 en in de jaren 60 had je op de zondagmiddag twee (2) populaire programma’s van Noer Band van Noer Pierkhan met baithak-gáná en Oranje Band van Mangal en dan mocht niemand mijn vader storen. Hij is nooit op school geweest, zowel in India als in Suriname. Dus een analfabeet. Hij kon een beetje Sranan praten en verder alleen de Hindustaanse taal.

Noer Pierkhan is de ájá van Faried Pierkhan/RBN Radio en Televisie) en Mangal (de vader van Remi mangal, de bekende Tablábespeler en schoonvader van Soni Indallal, de all-time Mohammed Rafi zanger in Suriname.

In het begin gaf Ramkaran Oepadhia richting aan het huiselijk leven. Na het huwelijk gaf mijn moeder Soemintra richting aan het huiselijk leven en dat ook nog met succes. Ramphal Soeltaansingh hielp mee met de tuin- en de klein landbouw. In latere jaren werkte hij voor de Britisch Amercan Tobacco Compagnie.

Enkele  familie-foto’s  van André Soeltaansingh

Documentatie: A. Soeltaansingh/J. Soebhag uit 1970/71. Eerste steenlegging van de woning van Lien Soeltaansingh .v.l.n.r. Vader Ramphal, jongere broer Freddy, zus  Ursila en Verginnia Harpal, dochter van Lien. Deze foto is gemaakt aan de Tampoko-straat no. 4, zijstraat van de Corantijnstraat (voorheen Duisburglaan).

 

Documentatie: A. Soeltaansingh/J. Soebhag uit 1970/71. Moeder Soemintra  met de kleinkinderen Sharmila en Humphry Soeltaansingh. Deze foto is gemaakt in de woonkamer van het ouderlijk huis. Bijzonderheid: op deze wijze zat  moeder Soemintra normaal en dit is  ook de plaats waar zij altijd zat. Ze zat zelden op een stoel.

 

Documentatie: A. Soeltaansingh/J. Soebhag uit 1966/67. Gewoonte van moeder Soemintra om in de middaguren op de hoge stoep voor de ouderlijke woning te zitten. Van boven naar beneden (v.l.n.r.): Ritá Harpál (kleindochter/nátin), Johan Soeltaansingh (kleinzoon/potá), Virginnia Harpál  (kleindochter/nátin), moeder Soemintra, Wilfred Soeltaansingh kleinzoon/potá),Humprey Soeltaansingh (kleinzoon/potá).

 

Documentatie: A. Soeltaansingh/J. Soebhag uit 1967. Grootouderlijke woning te Groningen, Saramacca. Op de trap naast André, Rudy Dwarkasing (neef, thans Psychiater). Op de achtergrond Wim Dwarkasingh (neef, thans onderdirecteur bij Staatsolie N.V.

 

Documentatie:  A. Soeltaansingh/ J. Soebhag uit 1965. Familie foto/ Deze foto is gemaakt op de oude parkeerplaats van de Luchthaven Zanderij. Moeder Soemintra vertrekt met vakantie naar Nederland. Staand v.l.n.r. Ursla (dochter), moeder Soemintra, Ramtahalsingh -Soeltaansingh (zus van moeder),  vader Ramphal en Freddy Soeltaansingh (jongere broer). Achter vader en Freddy, G. Ramtahalsingh (zwager van moeder).

Reacties zijn gesloten.