Column Sebieren Hassenmahomed – Aflevering 46: Tiffany: Ik ben een zwarte Chinees

Reacties zijn gesloten

Tiffany en ik zitten samen op een club. Al op mijn eerste dag kreeg ik leuk contact met haar. Vrij  snel lazen we van elkaar wat we ooit op papier hadden gezet over de eigen ervaring met anderen. Zij timmert op vele manieren aan de weg hetgeen goed opgemerkt wordt in de gemeenschap. Het viel mij vooral op dat zij trots en vol bewondering sprak over haar zwarte oma en diens zus. Meestal beginnen Surinaamse mensen met dubbel en meer bloed over hun joodse, Chinese, Portugese en andere licht gekleurde voorouders. We spraken met elkaar af voor  wat nu volgt:

Ik lees wat het Sarnamihuis publiceert.

Dit zijn de plaatjes van mijn oma’s. In die tijd werden er amper foto’s gemaakt. Zij hebben zich wel in deftige kleding laten fotograferen. Schilderijen aan de muur en alle andere kunst zoals beeldhouwwerk en keramiek die je ziet zijn door mij gemaakt. Ik ben ook gedecoreerd dat is beloning voor mijn werk op een plantage in Suriname. Ik ben ridder. Na mijn overlijden mag het goud retour, het is kostbaar.

Voor de Hindoestanen naar Suriname werden gehaald kwamen de Chinezen met een contract. Ook zij hadden de keuze uit teruggaan naar China of een kostgrondje in Suriname. Een aanzienlijk deel ging terug, een deel bleef achter en vormde er een gezin.  De achtergebleven groep ging al gauw in de kleinhandel. Ze verkochten onder andere  versnaperingen  die ze in een bundel aan een stok ophingen over een schouder. Later fietsten ze met hun waar door de straten, daarna kwamen de winkels nu hebben ze grote supermarkten, doe het zelf winkels en houtzagerijen.

Mijn zwarte oma trouwde een Chinees vandaar mijn achternaam die afgekort is door een ambtenaar omdat hij de werkelijke naam moeilijk en lang vond. Mijn moeder liep de kans om na het overlijden van haar vader naar China gestuurd te worden. Toen de familie van vaderskant haar kwam ophalen is aan hen verteld dat ze al lang  overleden was. Een aantal kinderen die in Suriname door een Chinees waren verwekt zijn wel naar China gezonden om nooit meer terug te keren. Mijn vriendin die ook vijfentachtig is, heeft deze groep bezocht. Zij had de informatie dat ze in Macao zaten. Het mooie is dat ze in China het Sranang tongo zijn blijven praten. Zij vertelde dat de reisleider niet wist wat hem overkwam bij deze ontmoeting.

Ik ben geboren en getogen in Paramaribo. De jaren dertig waren crisisjaren. Een aantal Surinamers vertrok naar de Antillen voor meestal een baan bij de Shell. Mijn vader ging er als kapper werken om nooit meer iets van zich te laten horen. Het trieste was dat mijn moeder in verwachting was en zijn reiskosten waren betaald met al het spaargeld van haar. Later vernamen we dat hij er een ander gezin had gesticht. Mijn broertje werd geboren. Sinds hij wist dat onze vader kapper was had hij zijn haar laten groeien. Ik zag mijn vader voor het eerst als kweekschool student bij het overlijden van zijn moeder, mijn  oma. Ik had geen interesse voor hem toen hij contact wilde. Mijn broertje was wel enthousiast. Hij had een mooi horloge van hem gekregen waarmee hij had lopen pronken. Echter toen mijn vader op vertrek stond vroeg hij het horloge  terug. Ik heb geen spijt van mijn houding naar hem. Naderhand op zijn ziekbed heeft hij ook nog naar mij gevraagd. Ik zag niet in waarom ik naar een heel ander land zou reizen voor hem. Al mijn schoolgeld was door zijn broer betaald. Ik had vanaf mijn twaalfde in diens winkel gewerkt. Ik heb ook voor zijn moeder, mijn oma gezorgd toen ze dat niet meer zelf kon. Het heeft mijn oom aardig wat gekost omdat ik na de lagere school verder ben gaan studeren. Samen met mij zijn er toen ook twee Hindoestaanse heren en 2 dames afgestudeerd van de kweekschool. Zij waren kinderen van geschoolde Hindoestanen in Paramaribo. Er zat ook een enkele Javaanse student op de kweekschool. De Javanen hadden op hun beurt een achterstand bij de Hindoestanen. Zij woonden meestal op Commewijne.

De leraren zowel op de MULO als op de Kweekschool waren allen wit, een enkele was indo dat is Javaans en Nederlands bloed. Surinamers konden na de hoofdakte niet verder studeren omdat het hen niet gegund werd door de witte deskundigen. Zelf hebben deze  witten volop geprofiteerd zoals met onderzoeken voor hun boeken. Ze hebben zowel de bevolkingsgroepen als dieren en planten uit alle hoeken van het land uitgeplozen. Dat konden ze met gemak doen bij zo’n leven als God in Frankrijk uit grote mooie huizen met bedienden.

Onze intellectuelen, vooral jonge mannen gingen voor studie naar Nederland. In veel gevallen lieten ze vrouw en kinderen achter. De Nederlandse dames waren op de een of andere manier goed  in staat om te verloven en te trouwen met hen. Voor de in Suriname  achter gelaten vrouw bleef niets anders over dan alleen verder te gaan met de kinderen. Vaak kregen vrouwen ook kinderen met getrouwde mannen die hen financieel ondersteunden. Dat mannen meerdere vrouwen op na hielden naast hun getrouwde vrouw was geen ‘big deal’ het werd vaak normaal gevonden. Mannen met genoeg geld konden zich dat permitteren, ze zorgden immers goed voor hun gezinnen. Buitenvrouwen op hun beurt konden het geld dat ze vaak kregen goed gebruiken. De vader van een vriendin van mij was eentje met een vaste route langs een paar van zijn buitenvrouwen. Ik wachtte tot hij ’s avonds geweest was daarna haalde ik mijn vriendin op om te gaan dansen. Van hem mocht ze niet uitgaan, het was een strenge papa. Sommige vrouwen hadden het meer dan goed bij zo’n bezoekersrelatie, ze kregen druiven, appels en peren te eten die uit Nederland kwamen.  Zelfs een Premier had geen moeite met een buitenechtelijke relatie, de dame was een goede bekende van mij. Hij nam zelfs de oogst uit zijn eigen tuin mee voor haar. Als hij terugkwam van zijn buitenlandse reizen ging hij eerst naar haar met souvenirs en kadootjes. In die kringen vroeg de getrouwde vrouw meestal geen echtscheiding aan.  Soms had een buitenvrouw ook nog een vaste partner waardoor het dubbel ‘feest’ was.  Kinderen uit een buitenechtelijke relatie van een kennis zijn door hun vader naar Nederland gehaald, een kweekje die erbij hoorde vertrok niet. Zij ging terug maar haar dorp, het was toen  een wonder dat zij de weg naar haar familie wist. Naderhand is ze door een lid van de familie voor vakantie in Nederland opgehaald.

Mijn moeder heeft als modiste het hoofd boven water kunnen houden. Het trieste was dat zij geen garantie had dat er prompt betaald zou worden. Kinderen die de klaar gemaakte kleding bezorgden wisten hoe hard het geld thuis nodig was. Ik weet hoe de frustratie voelt omdat ik thuis degene was die voor mijn moeder ging afleveren. De wasvrouwen maakten hetzelfde mee. Ze wasten op de wasplank met de ‘karoetikie’, borstel van de maiskolf. De witte pakken van de ambtenaren werden eerst gebleekt en na het wassen in de gomma of stijfsel gelegd zodat het stijf werd, zoals bij de koto. De kleding werd ook nog gestreken. De ijzeren strijkijzer werd op houtskool heet gemaakt waarbij het roet  goed schoon gepoetst werd alvorens het witte goed daarmee werd glad gemaakt. Er was wel elektriciteit maar vaak geen elektrische strijkijzer omdat het erg duur was. Het wasgoed werd op het hoofd gesjouwd. Meestal werd het door kinderen vervoerd naar de klanten die het doodnormaal vonden om de betaling uit te stellen. Gelukkig kon men in veel  winkels op de pof kopen. De chinees noteerde in zijn taal met de kans op oplichting, de klanten konden immers geen chinees lezen.

De Gomma voor het stijven van kleding werd zelf gemaakt door de dames. Ze raspten de bittere cassave. Het sap werd op de hand uitgeperst en gezeefd.  Nadat het water werd gescheiden van het bezinksel werd het in een platte waskom te drogen gelegd. Nadat het in de zon gedroogd was bleef er poeder over die na vermenging met heet water gomma werd. Deze glibberige pap werd nog een keer gezeefd om eventuele klonters te mijden. Van het zaagsel dat bij het uitpersen overbleef werd cassavebrood gebakken. Van het water dat na het zeven restte werd azijn en casripo gemaakt.

De stadsmensen waren creatieve verdieners of hadden een hossel- handelaars mentaliteit. De wasvrouw verkocht bijvoorbeeld ook zelf gemaakte koekjes, ijsblokjes, zuurgoed en stroop. Verse groenten en fruit werden door familie en kennissen van plantage aangeleverd die op hun beurt weer verzekerd waren van hun inkomsten voor boodschappen in de stad. De mensen hielpen elkaar op meer manieren zoals opvang van schoolkinderen die op plantage niet verder konden dan de lagere school.

Vrouwen hadden ook een bijzonder banksysteem, de kasmonie. Maandelijks werd een afgesproken vast bedrag door een ieder ingelegd bij de caissière die het opgehaalde overhandigde aan degene die aan de beurt was. Voor het afhandelen kreeg ze commissie van degene die ontving. Wie wanneer aan de beurt kwam werd van tevoren afgesproken. Deze gespaarde bedragen werden aangewend voor uitgaven zoals het vieren van een rond getal, het afbetalen van een schuld of de aanschaf van schoolbenodigdheden voor schoolkinderen. Veelal was het een vertrouwde groep die elkaar al regelmatig ontmoette. Er is een boek over kasmonie geschreven.

Op plantage was men zich ervan bewust dat stadsmensen van hen afhankelijk waren voor hun dagelijkse voedsel, ze werden ook uit gelachen hetgeen de stadsmensen ook om hen deden. Stedelingen hadden de gewoonte om op de rest neer te kijken. Een leraar had bijvoorbeeld verwijtend tegen een Hindostaanse student geroepen waarom hij niet in de rijstvelden was gebleven. Bij zo’n opmerking wordt erover gezinspeeld alsof men op plantage minder waard is terwijl de mensen hun eigen cultuur hadden met behoorlijke structuren en sociale controle. Mannen en vrouwen hadden  bijvoorbeeld een goede verdeling van taken in het binnenland. De Indiaanse dames maakten degelijke hangmatten en ‘praapies’, vazen,urnen en potten van klei voor zowel eigen gebruik als voor de verkoop. De mannen gingen jagen en deden aan visvangst. De bossen werden door de mannen open gekapt en gebrand zodat er vruchtbare grond ontstond waarop de vrouwen plantten en oogstten idem zowel voor eigen gebruik als voor verkoop.

Voor calamiteiten hadden de marrons een fonds waaruit geput werd zoals bij overlijden. Ze hadden bepaalde rituelen zoals een houtvuur dat weken brandend werd gehouden, doodskisten werden in een aparte loods vervaardigd. Plantagemensen, nazaten van slaaf gemaakte mensen, hebben samen geld verzameld en heel Para gekocht van de eigenaren. Ze hadden geld verdiend met houtverkoop. Waar ze hout kapten legden ze ook een kostgrondje aan, de gewassen namen ze mee met de houtvlotten voor verkoop aan de stadsmensen. Vanaf het begin hebben ze, nadat ze zich van de mensenhandelaren bevrijd hadden, groepjes gevormd in de bossen. Omdat ze alleen elkaar hadden is daar de kiem gelegd om samen te werken, bovendien was dat hun cultuur uit Afrika. De mensenhandelaren hadden een systeem om mensen met dezelfde beginletter in de achternaam bij elkaar te plaatsen. Op Bersaba kom je mensen tegen wier namen met een P beginnen.

Er is ook grond geschonken aan een gemeenschap, genoeg voor een school, kerk en begraafplaats.  De Evangelische Broeder Gemeente was de eerste die de mensen scholing gaf met het doel om later Evangelisten op te leiden. Deze Hernhutters waren Duitse christenen die bekend waren met het zendingswerk en onderwijs. Ze belandden in Suriname omdat ze in Europa vervolgd werden. Al tijdens de slavernij toen het streng verboden was voor deze slachtoffers om scholing te volgen of wat dan ook te leren, hebben Hernhutters hen in het geheim geschoold. Later kwamen er internaten waar ook Hindoestaanse en Javaanse  kinderen werden gehuisvest.  Ik heb verhalen over misbruik gehoord terwijl  er ook baby’s in de internaten zijn geboren. Wat de leerlingen thuis niet konden bespreken deden ze met mij, de juf op school.

De EBGers hadden ook nog verschillende bedrijven zoals een bakkerij en winkels. Dominee Polanen was de meest bekende dominee na de tweede wereld oorlog. Hij heeft nog bij ons gelogeerd. Als de dominee zijn mensen zag lopen wist hij hen aan te spreken over het feit dat ze zondag niet naar de kerk waren gekomen. Hij vertelde ons over een gebeurtenis namelijk dat hij een keer  in de winkel om een grote pot, ‘patoe’ had gevraagd.   De dame was toen met de grootste po komen aandraven, waarop hij geïrriteerd had gereageerd dat het om een pan ging om in te koken!.  Ik moet er nog steeds om lachen.

Door hun strakke structuur in het binnenland was het onmogelijk voor buitenstaanders om met marrons te mengen of bij hen te integreren. Granmang en basja’s spraken liefst in hun eigen taal dat uit Afrika afkomstig was. Tijdens kroetoe’s of vergaderingen lieten ze vertalen ook als ze het Sranang Tongo beheersten. Dit deden ze om tijd te winnen opdat ze langer konden nadenken met het doel om zoveel mogelijk hun gelijk te halen. Ik geef je een anekdote; met een klacht van een inspecteur over een zoon van een  hoge dorps functionaris omtrent het versieren en verleiden van onderwijzeressen in het dorp werd bijvoorbeeld gereageerd met de volgende opmerking;  ‘dat is jouw schuld, je stuurt mooie meiden. Mijn zoon is mijn haan in mijn hok’.Toen een onderwijzer uit de stad een getrouwde vrouw uit het dorp had versierd heette het; ‘hij had aan de manier waarop zij haar pangi droeg moeten zien dat zij niet te verleiden was’. Gelukkig wist de man zich op tijd uit de voeten te maken. Hem wachtte een pak slaag door een hele rij mannen van dat dorp.

Van de drie vrijheidsstrijders Baron, Boni en Joeli Coeur had eentje een witte vader echter hij zag het levenslicht in het binnenland. Het is bekend dat wij in Suriname de wreedste mensenhandelaren hadden die de verschrikkelijkste straffen toepasten. Geen wonder dat er door middel van verzet  werd geantwoord door bovenstaande mannen en anderen.

De licht getinte creolen meestal in de stad wonend  kwamen in de middenklasse terecht omdat vooral de joden goed voor hun nakomelingen zorgden. Er was een joodse internaat op het Sivaplein speciaal voor joodse en hun creoolse kinderen.

De bekende miessie de Neef, naar wie een klederdracht is genoemd, was een creoolse die op zestienjarige leeftijd  in concubinaat trad met een witte man. Deze  man van vijfenveertig jaar bekleedde een hoge functie, woonde er met zijn witte vrouw en kinderen tegenover de werkplek van de knappe dame. Zijn witte vrouw en kinderen gingen na een aantal jaren terug naar Nederland, hij niet, ook niet na zijn pensionering. Samen kregen hij en de mooie miessie de Neef een aantal kinderen die later zijn herenigd  met de kinderen uit Nederland. De laatsten zijn in Suriname op zoek  gegaan naar de gangen van hun vader die ook in Suriname begraven is op dezelfde begraafplaats als miessie de Neef. Ik heb die Nederlandse kinderen pronkend in koto, klederdracht op film gezien. Tegenwoordig is er amper een middenklasse in Suriname. De grote groep is rijk of arm.

Ik ben direct nadat ik geslaagd was voor onderwijzeres naar het district gedetacheerd. Uit het centrum van het district gingen we met de schoolbus naar de polder om les te geven. Mijn leerlingen waren de eerste generatie Hindoestaanse kinderen die naar school gingen, hun ouders waren wat het Nederlands betrof meestal laag of ongeletterde landbouwers. Met behulp van zesdeklassers leerde ik de kinderen lezen uit de boeken van Anne de Vries. Weet je nog over Loes en mama?. Mijn leeftijd Hindoestaanse vrouwen heb ik niet mee gemaakt op de werkvloer. Misschien hebben ze op kantoor gewerkt. Ze werkten ook wel in het huishouden bij onder andere mijn familie.

Het uithuwelijken van piepjonge Hindoestaanse meiden heeft mij pas verstomd doen staan, kijk maar naar zo’n foto van een kind met een veel oudere man. Het werd ieder keer weer een drama. Meiden konden niet terug als ze mishandeld werden. Ik geloof dat het met de uitwisseling van geschenken en met de bruidsschat te maken had. Ik kreeg de informatie van zowel leerlingen als van hun ouders omdat ik soms op huisbezoek ging. Ik woonde trouwens tussen hen. Jonge meiden die heel goed konden leren werden als sloofje gesleten bij hun schoonfamilie; hoe sneu wil je het hebben. Ik kon niets doen, pijnlijker kon ik het niet krijgen. De kinderen werden op een verschrikkelijke manier mishandeld. Het ging mijn voorstelling te boven dat ze iemand trouwden die ze niet gekend hadden. Zelfdoding kwam voor. Dit gebeuren werd door familie als gezichtsverlies ervaren, zo bizar.

Ik heb thuis als kind ook een paar klappen gekregen omdat ik op avontuur ging zoals kaaimannen kappen met een houwer in de Sommelsdijkse rivier, een keer ben ik mij dood geschrokken toen een dode kaaiman plotseling reageerde. Ik heb ook leguanen uit de boom geschoten. We stalen vruchten zoals mopee en pommerak die we in een schuilkelder bewaarden. Als we pech hadden werden we betrapt en wachtte de Hindostaanse man ons op die we baboeng noemden. Achter de ’s Lands Psychiatrische inrichting spraken we af met  patiënten die hun oogst voor ons aan de zijkant van de schutting bewaarden. We ruilden met wat wij links en rechts stalen. We hadden het leuk met die mensen. Bij volle maan werd het anders, dan raakten ze op drift. In die tijd werkte Dokter Spong er als Psychiater.

Een keer wandelde een kennis van ons met haar kind in de omgeving toen een  patiënt, helemaal naakt haar rennend tegemoet kwam met een verzoek om zijn tante te bellen. Ik hield mijn hart vast omdat ik bang was dat hij de baby iets zou aandoen. Die baby was haar eerste kind die ze lang na haar trouwen had gekregen. De vrouw had gelukkig rustig en kalm gereageerd”.